ECLI:NL:HR:2023:1463

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
21/03956
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over mensenhandel en gewoontewitwassen met betrekking tot drie vrouwen in prostitutie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft beschuldigingen van mensenhandel en gewoontewitwassen, waarbij de verdachte betrokken was bij de uitbuiting van drie vrouwen in de prostitutie. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft zich in het bijzonder gericht op de vraag of er sprake was van 'misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht' en of de vrouwen zich in een kwetsbare positie bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de aangeefsters zich niet in een vergelijkbare situatie bevonden als een zelfstandige prostituee, en dat er sprake was van uitbuiting.

Daarnaast werd de kwalificatie van het witwassen beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht heeft geoordeeld dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, omdat de omstandigheden waaronder de verdachte handelde niet wezenlijk verschilden van die waarin hij het misdrijf had gepleegd. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen. Uiteindelijk werd het cassatieberoep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03956
Datum17 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 september 2021, nummer 21-004073-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel keert zich tegen de bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde mensenhandel.
2.2
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4.2 tot en met 4.16.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het onder 4 bewezenverklaarde als (gewoonte)witwassen kan worden gekwalificeerd.
3.2
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.2 tot en met 5.9.

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 oktober 2023.