Conclusie
[eisers]respectievelijk
[verweerder].
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten en procesverloop
erflaatster), overleden te [plaats] op 1 juli 2014, en ieder voor een gelijk (1/4) aandeel erfgenaam in haar nalatenschap.
de langhuisboerderij c.a.).
de rechtbank) bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
primair:[eisers] veroordeelt medewerking te verlenen aan de verdeling van de gemeenschap waarin de erven deelgenoot zijn, met benoeming van [notaris 1] ten overstaan van wie de verdeling zal plaatsvinden, en bepaalt dat de nalatenschap verdeeld moet worden conform het in de dagvaarding onder punt 15 (en productie 15) uitgewerkte verdelingsvoorstel [2] ;
subsidiair:op de voet van art. 3:185 BW de wijze van verdeling vaststelt of zelf de verdeling vaststelt.
In
reconventiehebben zij – na wijziging van eis [3] en voor zover thans van belang – gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar verklaard vonnis:
primair: de verdeling van de goederen van de nalatenschap vaststelt;
subsidiair:de wijze van verdeling gelast;
op de volgende wijze:
I. bepaalt dat partijen ieder een makelaar aanwijzen, die op hun beurt gezamenlijk een derde makelaar aanwijzen die de opdracht krijgt de langhuisboerderij c.a. te taxeren, leeg en vrij van huur en overigens met inachtneming van de uitgangspunten zoals neergelegd in het taxatierapport van taxateurs P. van Schelven, P.A.L. Vuister en J.F.P. Stuivenberg van 12 juli 2016;
II. voorwaardelijk, onder de voorwaarde dat [verweerder] aantoont dat hij financieel in staat is de langhuisboerderij c.a. voor de onder I bepaalde waarde te verwerven, de langhuisboerderij c.a. toedeelt aan [verweerder] tegen de door de aangewezen makelaar bepaalde taxatieprijs. [4]
Ter zitting heeft de rechtbank met partijen besproken dat zij wat de waarde betreft behoefte heeft aan deskundige voorlichting. De rechtbank heeft de zaak ter comparitie met instemming van partijen verwezen naar de rol voor het nemen van een akte aan beider zijde, uitsluitend met als doel een – bij voorkeur gezamenlijk – voorstel voor een te benoemen deskundige voor de waardering van de langhuisboerderij c.a.
Daarop heeft zij Vuister, Stuivenberg en Van Schelven benoemd tot deskundigen (hierna:
de deskundigen) en een onderzoek bevolen ter beantwoording van de volgende vragen:
het deskundigenbericht) hebben de deskundigen de marktwaarde van de langhuisboerderij c.a. op basis van actuele huur getaxeerd op € 615.000; tevens hebben zij de marktwaarde op basis van marktconforme huur getaxeerd op € 730.000.
In het dictum heeft de rechtbank, beslissend in conventie en in reconventie:
- het aandeel van [eisers] in de langhuisboerderij c.a. toegedeeld aan [verweerder] , onder de verplichting om wegens overbedeling de (over)waarde van het aandeel van [eisers] aan hen te vergoeden, uitgaande van een aan de langhuisboerderij c.a. toe te kennen waarde van € 615.000;
- de verdeling van de nalatenschap ook ten aanzien van de overige boedelbestanddelen ten overstaan van [notaris 1] gelast, een ander met inachtneming van hetgeen in het vonnis is overwogen en beslist;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [10]
het hof). Na wijziging van eis hebben zij gevorderd dat het hof de vonnissen zal vernietigen en – samengevat en voor zover thans van belang – opnieuw rechtdoende:
I. de verdeling van de nalatenschap
primairzal vaststellen,
subsidiairzal gelasten op de navolgende wijze,
meer subsidiairzal vaststellen/gelasten zoals het hof vermeent te behoren, hieronder begrepen het vaststellen van de waarde van de langhuisboerderij c.a.;
II. een deskundige zal aanwijzen, bestaande uit de makelaars Van Schelven, Vuister en Stuivenberg, die de opdracht zal krijgen de langhuisboerderij c.a. te taxeren, leeg en vrij van huur, met als peildatum de datum van taxatie en voor het overige met inachtneming van de uitgangspunten zoals neergelegd in hun deskundigenbericht van 29 januari 2021;
III. voorwaardelijk, onder de voorwaarde dat [verweerder] heeft aangetoond financieel in staat te zijn de langhuisboerderij c.a. voor de in het taxatierapport bepaalde waarde te verwerven, de langhuisboerderij c.a. voor die waarde zal toedelen aan [verweerder] ;
IV. voorwaardelijk, onder de voorwaarde dat [verweerder] de langhuisboerderij krijgt toebedeeld en hij binnen vijftien jaar, althans binnen een door het hof te bepalen periode, na dit arrest de langhuisboerderij c.a. verkoopt aan een derde, [verweerder] zal gelasten tot nadere verrekening met [eisers] van het verschil tussen de door het hof bij arrest bepaalde waarde waarvoor [verweerder] het goed krijgt toebedeeld en de door [verweerder] gerealiseerde verkoopprijs. [11]
onverhuurdestaat aan [verweerder] overeenstemming hebben bereikt, althans wanneer [verweerder] de financiering rond kon krijgen.
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Daartoe wordt aangevoerd dat genoemde stelling van [eisers] kwalificeert als een bevrijdend verweer, waarvoor zij de bewijslast dragen (art. 150 Rv). Nu het hof kennelijk van oordeel was dat [verweerder] die stelling gemotiveerd had betwist (rov. 3.7), had het hof [eisers] dienen toe te laten tot bewijslevering op grond van het voldoende concrete en gespecificeerde bewijsaanbod om oud- [notaris 2] als getuige te horen over die stelling. [13] In plaats daarvan heeft het hof rechtens onjuist uitsluitend aan zijn oordeel ten grondslag gelegd dat [eisers] de door [verweerder] geschetste gang van zaken (rov. 3.7) onvoldoende gemotiveerd hebben betwist.
dat als waarde van de langhuisboerderij c s tussen hen gold de waarde leeg en vrij van huur’, en dat
,‘
wanneer de langhuisboerderij c.a. aan één van hen zal worden toebedeeld, dit naar de waarde leeg en vrij van huur zou zijn', zoals geschied in de op instigatie van oud- [notaris 2] uitgevoerde driemanstaxatie van 12 juli 2016. [26] Daartoe wordt aangevoerd dat de door [eisers] aangevoerde feiten en taxaties geen andere conclusie wettigen dan dat allen het eens waren over '
taxatie op basis van onbewoonde staat’ maar het partijen niet met de daarmee uitgevoerde taxaties is gelukt om eruit te komen.
BNB1989/239 en HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:25,
BNB2013/196). Dit heeft het hof miskend door bij de waarde van de langhuisboerderij c.a. niet uit te gaan van de economische waarde '
leeg en vrij van huur’, althans voor het door [verweerder] bewoonde en gebruikte deel daarvan, aldus de klacht.
huurverhouding' staat met het onroerend goed en hij '
als huurder' (met zijn gezin) een deel van de onroerende zaken gebruikt. Geklaagd wordt dat deze (kennelijke) vaststelling c.q. aanname onder art. 149 lid 1 Rv rechtens onjuist en/of onbegrijpelijk is in het licht van de stellingen van [eisers] [37]
Ook in de (eveneens op de grieven II en III responderende) oordeelsvorming in rov. 3.9-3.10 heeft het al of niet bestaan – naast de andere huurverhoudingen – van een huurverhouding tussen [verweerder] en het door hem gebruikte deel van de langhuisboerderij c.a. geen rol gespeeld.
onderdeel 1falen.
alle factorendie de waarde van de toedeling aan één der deelgenoten voor deze bepalen (zie o.m. HR 23 december 1965, ECLI:NL:HR:AC4615,
NJ1967/44). Daartoe wordt aangevoerd dat het hof ten onrechte de na toedeling aan [verweerder] door deze te ontvangen huuropbrengsten, als toekomstige inkomstenbron, niet bij de waardebepaling van de hem toegedeelde langhuisboerderij c.a. heeft betrokken, zoals [eisers] betoogden. [45] Aldus heeft het hof een verkeerde, namelijk te beperkte, (waarderings)maatstaf aangelegd.
opnieuwaan de orde hebben gesteld, zodat het hof opnieuw daarover diende te beslissen, de datum van zijn uitspraak in hoger beroep als de datum van de verdeling diende te gelden en als peilmoment voor de waardering van de tot de gemeenschap (nalatenschap) behorende goederen (langhuisboerderij c.a.) geldt de datum van de uitspraak in hoger beroep, nu het hof niet vaststelt dat partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard (zie HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0760,
NJ2006/660 en HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1722,
RvdW2024/1). Het Hof heeft bij de beoordeling in hoger beroep ten onrechte, in strijd met art. 23 Rv, niet geoordeeld en beslist op het door [eisers] gevorderde (MvG, nr. 51 [49] ) en ging uit van een verkeerd peilmoment voor de waardering van de langhuisboerderij c s althans de verkeerde datum van de verdeling van de nalatenschap in hoger beroep.
NJ2024/199 heeft uw Raad zijn rechtspraak omtrent het peilmoment voor de waardering als volgt samengevat:
toedeling [51] van de langhuisboerderij c.a. aan [verweerder] , doch slechts tegen de waardering. [52] Daarmee bleef de datum van de uitspraak van de rechtbank gelden als de datum van de verdeling en de waardepeildatum. [53] Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de in appel gevorderde taxatie (terecht) afgewezen; van een verzuim om te beslissen is geen sprake.
onderdeel 2falen.
onderdeel 3beperkt het hof in rov. 3.16 ten onrechte en onbegrijpelijk de meerwaardebepaling bij verkoop tot een termijn van vijf jaar. Deze algemene klacht wordt uitgewerkt in twee subonderdelen (3.1 en 3.2).
vijftien jaar', welke termijn als zodanig niet door [verweerder] zou zijn betwist. [55] Daarmee heeft het Hof ten onrechte deze (gemotiveerd) gevorderde, onbestreden, termijn van vijftien jaar niet toegewezen.
Subonderdeel 3.2klaagt dat het oordeel van het hof dat een termijn van vijf jaar als redelijk moet worden aangemerkt, in het licht van de stellingen van [eisers] zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
onderdeel 3falen.
in eerste termijnwillen beperken tot tien minuten. [59] In het verlengde daarvan heeft de voorzitter de advocaat gelegenheid gegeven om zijn pleitaantekeningen – als zijnde de schriftelijke neerslag van zijn betoog in eerste termijn – met dat betoog in overeenstemming te brengen.