ECLI:NL:HR:2007:AZ1492
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Huwelijksgoederengemeenschap en het recht van koop van een bedrijfspand
In deze zaak gaat het om de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw, die op 10 oktober 1968 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd. Het huwelijk is ontbonden op 27 maart 1990. De vrouw heeft de man gedagvaard voor de rechtbank te Alkmaar en gevorderd dat de rechtbank een deskundige benoemt om de waarde van het bedrijfsvermogen van de man vast te stellen, evenals de waarde van het recht van koop van een bedrijfspand. De rechtbank heeft in een eindvonnis van 28 januari 2004 geoordeeld dat het recht van koop tot het te verdelen vermogen behoort en heeft dit recht aan de man toegedeeld onder de verplichting om aan de vrouw € 93.000,-- te betalen wegens overbedeling.
De man heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 23 juni 2005 in het principaal en incidenteel appel heeft geoordeeld dat het recht van koop aan de man is toegedeeld, maar heeft het eindvonnis van de rechtbank in zoverre vernietigd. De vrouw heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de vordering van de vrouw en dat het zich buiten de rechtsstrijd van partijen heeft begeven. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vrouw ten grondslag heeft gelegd dat de koopoptie met betrekking tot het bedrijfspand tot de te verdelen gemeenschap behoort, en niet dat daartoe enig recht van de man jegens derden behoorde. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de man in zijn recht is tekortgedaan, omdat hij zich niet naar behoren kon verdedigen. De zaak zal nu verder worden onderzocht door het gerechtshof.