Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
Verdeling
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
22 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding. De man, verzoeker tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof Den Haag, die op 30 september 2020 was gewezen. De vrouw, verweerder in cassatie, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat partijen gehuwd zijn geweest in algehele gemeenschap van goederen en dat hun huwelijk in 2020 is ontbonden. De rechtbank had eerder de wijze van verdeling van de gemeenschap gelast, waarbij de peildatum voor de waardering van de echtelijke woning was vastgesteld op 6 februari 2018. Het hof had deze beschikking vernietigd en een andere peildatum gehanteerd, wat de man heeft bestreden. De Hoge Raad oordeelt dat het hof het grievenstelsel heeft miskend door een andere peildatum voor de waardering van de echtelijke woning te hanteren dan de rechtbank had bepaald.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het gerechtshof en verwijst de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de peildatum bij de verdeling van huwelijksgoederengemeenschappen en de noodzaak voor de rechter om gebonden te zijn aan eerdere oordelen, tenzij daartegen grieven zijn ingediend.