Conclusie
1.Inleiding
2.Feiten en procesverloop
interim awards [7] geoordeeld over een aantal preliminaire verweren die de Russische Federatie had opgeworpen, onder meer met betrekking tot de bevoegdheid van het scheidsgerecht. In de
interim awardsheeft het scheidsgerecht bepaalde bevoegdheids- en ontvankelijkheidsverweren verworpen en ten aanzien van andere preliminaire verweren beslist dat het oordeel daarover zou worden aangehouden tot de inhoudelijke fase (de
merits phase) van het geding.
final awards [8] heeft het scheidsgerecht de nog resterende bevoegdheids- en ontvankelijkheidsverweren van de Russische Federatie verworpen, geoordeeld dat de Russische Federatie haar verplichtingen onder art. 13 lid 1 ECT heeft geschonden en de Russische Federatie veroordeeld aan HVY schadevergoeding te betalen ten bedrage van USD 8.203.032.751 (aan VPL), USD 1.846.000.687 (aan YUL) en USD 39.971.834.360 (aan HEL). Het scheidsgerecht oordeelde, kort gezegd, dat de Russische Federatie met een aantal belasting- en invorderingsmaatregelen jegens Yukos had aangestuurd op het faillissement van Yukos met geen ander doel dan de uitschakeling van [betrokkene 1] (de
chairmanvan Yukos en een van haar aandeelhouders) als potentiële politieke tegenstander van president Poetin, en het verwerven van de activa van Yukos.
interim awardsen de
final awards) gevorderd en daartoe een beroep gedaan op diverse vernietigingsgronden, waaronder de grond dat de arbitrale vonnissen in strijd met de openbare orde tot stand zijn gekomen (art. 1065 lid 1, onder e, (oud) Rv). De rechtbank Den Haag heeft de vordering toegewezen wegens het ontbreken van een geldige arbitrageovereenkomst. [9] HVY hebben tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
[…] / […]heeft de Hoge Raad geoordeeld dat art. 1064 lid 5 (oud) Rv zich op zichzelf niet ertegen verzet dat, naar aanleiding van het gevoerde verweer in het verdere verloop van het geding, of naar aanleiding van de beslissing van de eerste rechter, in hoger beroep een nadere uitwerking wordt gegeven van de bij inleidende dagvaarding aangevoerde gronden, en zo nodig een omissie wordt hersteld. De mogelijkheid om reeds bij dagvaarding aangevoerde gronden in hoger beroep nader uit te werken, of nieuwe feitelijke stellingen aan te voeren, is evenwel niet onbeperkt. Deze mogelijkheid wordt onder meer begrensd door de gewone regels geldend voor het hoger beroep, zoals art. 130 Rv. Daarnaast wordt die mogelijkheid begrensd door specifieke bepalingen die voorschrijven wanneer een bepaalde vernietigingsgrond (voor het eerst) moet worden ingeroepen, op straffe van verval van het recht daarop later alsnog een beroep te doen. Indien een dergelijke bepaling aan de orde is, zal telkens in een concreet geval beoordeeld moeten worden of een in de loop van de vernietigingsprocedure aangevoerde nieuwe feitelijke of juridische stelling, mede gelet op de eisen van een goede procesorde, met de strekking van een dergelijke bepaling in strijd komt.
unclean hands’. Bij diverse akten heeft de Russische Federatie stukken ingediend die betrekking hadden op de zeggenschap over HVY, zoals op 12 augustus 2019. Volgens het hof is het in strijd met de goede procesorde om deze documenten voor het eerst, na cassatie en verwijzing, in het geding te brengen alleen ten behoeve van het beroep op bedrog, terwijl over het debat over de zeggenschap al is beslist (rov. 6.11 t/m rov. 6.20).
interim awardshebben de arbiters in de eerste plaats geoordeeld dat HVY kwalificeren als investeerders in de zin van art. 1(7) (a) (ii) ECT en dat het gaat om een investering in de zin van art. 1(6) ECT, ongeacht wie eigenaar is of zeggenschap heeft. Bij de behandeling van art. 17 ECT is geoordeeld dat de Russische Federatie geen toepassing heeft gegeven aan art. 17 ECT en dat de zeggenschap in dat kader niet relevant is. De Hoge Raad heeft dit oordeel vervolgens in zijn arrest van 5 november 2021 in rov. 5.3.8-5.3.10 bevestigd (rov. 6.21 t/m rov. 6.25).
final awardszijn de arbiters evenwel niet meer teruggekomen op de zeggenschapskwestie. Voor zover de Russische Federatie betoogt dat ‘
an entity and persons seperate from the Claimants’in nr. 1370 van de
final awardszo moet worden uitgelegd dat het oordeel van de arbiters over de zeggenschapskwestie toch relevant was voor het oordeel over het
unclean hands-verweer, valt volgens het hof niet kenbaar op te maken dat die uitleg, als al niet tardief, juist is. Die uitleg is al verworpen door het hof Den Haag en dat oordeel is in cassatie niet met succes bestreden (rov. 6.26 en rov. 6.27). Volgens het hof blijkt evenmin dat de zeggenschapskwestie relevant was voor het oordeel van de arbiters over de eigen schuld van HVY (rov. 6.28).
The Tax Assessments Starting in December 2003’de verklaring van [betrokkene 3] niet tot het bewijsmateriaal behoort dat de arbiters in beschouwing hebben genomen en van cruciaal belang was (rov. 6.33). Ter zake van het oordeel inzake ‘
Harassment, Intimidation and Arrests’zijn de verwijzingen naar de verklaring van [betrokkene 3] volgens het hof van ondergeschikte betekenis in het grotere geheel van voorgevallen feiten. Volgens het hof is de verklaring van [betrokkene 3] over de speciale unit die de Russische Federatie zou hebben opgezet om Yukos ten val te brengen een stukje in het bewijs over de campagne van lastig vallen en intimidatie, en ziet het hof gelet op het overige bewijs niet in hoe de arbitrale beslissing anders had kunnen uitvallen, hetgeen de Russische Federatie ook niet heeft toegelicht. De arbiters zijn in dit kader niet, althans niet in overwegende mate, afgegaan op alleen de verklaringen van [betrokkene 3] over de speciale unit of anderszins (rov. 6.34 en rov. 6.35). Met betrekking tot het oordeel inzake de veiling van Yukos en de veilingprijs kan volgens het hof in geen enkel opzicht uit de overwegingen van de arbiters worden afgeleid dat de verklaringen van [betrokkene 3] van enige, laat staan van wezenlijke invloed zijn geweest (rov. 6.36 en rov. 6.37). Voor zover het gaat om het oordeel over de overlevingskansen van Yukos zonder Yuganskneftegaz (hierna YNG), is de verklaring van [betrokkene 3] volgens het hof weinig méér dan een mening over feiten die de arbiters als vaststaand hebben aangenomen. Dat de verkoop van YNG de fatale klap voor Yukos was, werd al duidelijk uit de wijze waarop het verlies van YNG in die periode werd omschreven en is al vermeld in uitspraken van het EHRM en de Quasar-arbitrage, waarnaar de arbiters (in nr. 1043) verwijzen (rov. 6.38).
final awardsblijkt voor het overige niet dat de verklaringen van [betrokkene 3] verder van enige betekenis zijn geweest voor de beslissingen van de arbiters. Deze verklaringen zijn in het grote geheel van bewijs en vaststaande feiten volgens het hof van zo ondergeschikte betekenis, dat niet aannemelijk is dat de uitkomst van die arbitrages anders zou zijn zonder die verklaringen. Er is in dat licht bezien onvoldoende naar voren gebracht dat de wetenschap van de betaling door Yukos-stichtingen aan het Cato Institute in verband met het optreden van [betrokkene 3] als getuige, de arbiters tot een andere uitkomst van de arbitrages zou hebben gebracht (rov. 6.40).
3.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdelen 1, 2 en 9zijn onvoorwaardelijk ingesteld, terwijl de
onderdelen 3 t/m 8zijn ingesteld onder de voorwaarde en uitsluitend voor het geval dat een of meer van de klachten van de onderdelen 1 en/of 2 zouden slagen. [12]
Onderdeel 1.a.betoogt dat het hof HEL en VPL niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat zij als gevolg van de statutaire zetelverplaatsing zijn opgehouden te bestaan. Volgens
onderdeel 1.b.is, voor zover het hof zou hebben geoordeeld dat HEL en VPL nog wel een zelfstandig belang hebben, dat oordeel onbegrijpelijk nu stellingen van de zijde van HVY waaruit dat belang zou blijken, ontbreken en het hof dergelijke stellingen niet heeft beoordeeld.
tijdens de procedure in eerste aanleg, het bedrieglijk gedrag van HVY heeft ontdekt. Voorts heeft het hof de memorie van antwoord zijdens de Russische Federatie zo uitgelegd dat de Russische Federatie het voorgaande bevestigt. Het hof heeft met zijn oordeel niet miskend dat een vermoeden van bedrog onvoldoende is, maar geoordeeld dat het bedrog is ontdekt tijdens de procedure in eerste aanleg, terwijl het redelijkerwijs mogelijk was om tijdens de procedure in eerste aanleg een beroep te doen op het bedrog. Volgens het hof heeft de Russische Federatie niets aangevoerd waaruit blijkt dat zij daartoe niet in staat was of dat anderszins een toereikende reden vormt voor het achterwege laten daarvan. Volgens het hof is de Russische Federatie het bedrieglijke gedrag van HVY in eerste aanleg te weten gekomen en is het bedrog dus op dat moment ontdekt. Van een ‘vermoeden van bedrog’ is dan geen sprake meer. De door het onderdeel verdedigde opvatting dat de Russische Federatie zich pas op bedrog kon beroepen wanneer zij bekend is met alle relevante feiten en omstandigheden, is onjuist. [23] Zodra de bedrogen partij met het vermeende bedrog bekend is geworden, is het aan die partij om daarop een beroep te doen en daarmee niet te wachten totdat álle feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. De klacht dat het hof heeft miskend dat het bedrog in volle omvang moet zijn ontdekt, faalt dus. De door het hof gegeven uitleg aan de gedingstukken dat het gestelde bedrog inzake de zeggenschap over HVY in eerste aanleg is ontdekt, is niet onbegrijpelijk en kan voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
, hoewel dit al in eerste aanleg mogelijk - en daarmee geboden - was. Aan het voorgaande doet niet af dat het hof niet specificeert in welke akte of conclusie de uitwerking had kunnen plaatsvinden. De klacht faalt daarom.
tijdens de procedure in eerste aanleg, het bedrieglijk gedrag van HVY heeft ontdekt. Voorts heeft het hof de memorie van antwoord in hoger beroep van de Russische Federatie van 28 november 2017 zo uitgelegd dat de Russische Federatie het voorgaande daarin bevestigt. Deze uitleg is niet onbegrijpelijk, gelet op hetgeen de Russische Federatie tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd inzake de zeggenschap over HVY, en voor het overige is het aan het hof om de gedingstukken uit te leggen.
ambtshalvete boordelen. Nu de rechtbank aan de beoordeling van die vraag niet is toegekomen – omdat naar het oordeel van de rechtbank een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbrak – behoorde het hof alsnog ambtshalve te toetsen of sprake is van strijd met de openbare orde en kon de Russische Federatie voor het eerst in hoger beroep een beroep op bedrog doen. Ook bevat het onderdeel de klacht dat HVY reeds in eerste aanleg bekend waren met de stellingen over de onjuistheid van de beweringen van de Russische Oligarchen over de zeggenschap in HVY, zodat die stellingen niet nieuw waren en HVY ook niet in de verdediging bemoeilijkten. In zoverre is ook geen sprake van een radicale koerswijziging door de Russische Federatie met betrekking tot dat aspect van het beweerde procesbedrog. Het hof heeft dit miskend, althans voor zover het hof van oordeel is dat HVY in hun verdediging werden bemoeilijkt, is dit oordeel onbegrijpelijk, aldus het onderdeel.
onderdelen 3 t/m 8zijn ingesteld, niet vervuld. Bij deze stand van zaken kan de bespreking van die onderdelen achterwege blijven. Voor de volledigheid zal ik echter – in mijn visie ten overvloede – toch ingaan op de onderdelen 3 t/m 8, nu ook partijen daaraan veel aandacht hebben besteed. Deze onderdelen vallen vaak in herhaling of snijden kwesties aan die in deze procedure na verwijzing niet (meer) aan de orde zijn. Ik beperk mij dan ook tot de meest in het oog springende klachten.
als gevolg vanfraude of bedrog door een van de procespartijen.
final awardsnaar de verklaringen van de getuige nagelopen. In rov. 6.33, dat betrekking heeft op
‘The Tax Assessments Starting in December 2003’, heeft het hof geoordeeld dat de verklaringen van de getuige niet behoren tot het bewijsmateriaal dat arbiters in beschouwing hebben genomen en dat van cruciaal belang was (waarbij het hof verwijst naar nrs. 517 e.v. van de
final awards). Met dit oordeel heeft het hof de stelling verworpen dat de beslissing over de belastingaanslagen niet kon worden genomen zonder de verklaring van de getuige. Deze uitleg van de arbitrale beslissingen is niet onbegrijpelijk en kan voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
final awards, een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven. Volgens het hof zijn deze verwijzingen van ondergeschikte betekenis in het grotere geheel van de voorgevallen feiten die de arbiters beschrijven. Het onderdeel herhaalt de stelling dat de centrale conclusie van het scheidsgerecht in nr. 756 en nr. 1579 van de
final awardsniet los kan worden gezien van de verklaringen van de getuige die als enige over de ‘special unit’ heeft verklaard. Ook klaagt het onderdeel dat het hof niet kenbaar in zijn oordeel heeft betrokken de stelling van de Russische Federatie dat de arbiters hun oordeel hebben gebaseerd op de verklaringen van de getuige, met name ten aanzien van het publieke doel van de belastingaanslagen en de executieveiling, onder verwijzing naar nrs. 1013, 1016, 1019, 1038 en 1041 van de
final awards.
final awardsvolgt dat de getuigenverklaring over de ‘special unit’ geen onderdeel was van het bewijsmateriaal dat de arbiters in beschouwing hebben genomen en dat van cruciaal belang was. In rov. 6.33 heeft het hof de arbitrale vonnissen aldus uitgelegd dat uit de verklaringen van de getuige geciteerd bij de inleiding van Hoofdstuk VII.B [32] volgt dat niet blijkt dat deze citaten van enige wezenlijke invloed zijn op de beslissingen die de arbiters hebben genomen. De ‘centrale’ conclusie in nr. 756 en de herhaling daarvan in nr. 1579 zijn dan ook niet gebaseerd op die getuigenverklaring. Anders dan het onderdeel betoogt, is dit oordeel zoals gezegd onder 3.51 niet onbegrijpelijk. De door het onderdeel genoemde nrs. 1013, 1016, 1019, 1038 en 1041 van
de final awards, staan in Hoofdstuk VIII.F, en hebben betrekking op de veiling van YNG en de veilingprijs. Het hof heeft in rov. 6.36 t/m 6.38 aan deze paragrafen uit de
final awardsaandacht besteed. Wanneer het hof in rov. 6.34 overweegt dat ‘(d)e verwijzingen van ondergeschikte betekenis (zijn) in het grotere geheel van de voorgevallen feiten die de arbiters beschrijven’, heeft deze overweging betrekking op de door de arbiters in Hoofdstuk VIII.C beschreven voorgevallen feiten. De bestreden overweging is niet onbegrijpelijk, zodat de klachten falen.
final awardshebben overwogen. De overweging van het hof berust op uitleg van de arbitrale beslissingen en is niet onbegrijpelijk. De (motiverings)klachten falen.
final awardsdat ‘
the primary objective of the Russian Federation was not to collect taxes but rather to bankrupt Yukos and appropriate its valuable assets’ niet kan worden getrokken, zonder daarbij de verklaringen van de getuige te betrekken. Voor zover wordt bedoeld in rov. 6.37 te verwijzen naar hoofdstuk VIII.F.3.a is het oordeel onbegrijpelijk, omdat de getuige (i) als enige heeft verklaard over de vermeend bijzondere omstandigheden van de veiling en (ii) door de arbiters geloofwaardig en betrouwbaar is gevonden.
final awardsniet kan worden getrokken zonder daarbij de verklaringen van de getuige te betrekken, is een herhaling van de eerdere in dit onderdeel geuite klacht. Deze algemene conclusie heeft betrekking op ‘
The Tax Assessments starting in December 2003’, niet op de veiling van YNG waarop rov. 6.36 ziet. Het hof heeft zijn oordeel over de beslissingen van de arbiters inzake de veiling en veilingprijs van YNG met voldoende redenen omkleed door onder meer te verwijzen naar de overwegingen in de
final awardsover de bijzondere omstandigheden van de veiling en de oordelen van andere scheidsgerechten waarnaar de arbiters verwijzen (RosInvestCo en Quasar), alsmede de conclusie van de arbiters dat Baikal een schijnidentiteit was. Daarnaast brengt het betoog onder (ii) niet mee dat de door het hof gegeven uitleg onbegrijpelijk is, omdat het hof heeft beoordeeld of de arbiters tot een andere beslissing zouden hebben kunnen komen bij kennis van de ware stand van zaken, waarin de getuigenverklaring buiten beschouwing zou zijn gelaten. Tot slot wijs ik erop dat het hof het betoog onder (ii) heeft behandeld in rov. 6.35 over hoofdstuk VIII.C met betrekking tot de speciale unit in het kader van de beslissing over de campagne van lastig vallen en intimidatie. De klachten falen dan ook.
final awardsniet blijkt dat de verklaringen van de getuige voor het overige van enige betekenis zijn geweest voor de beslissingen van de arbiters.