2.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Tussen [eiseres] als hoofdaannemer en Elite als onderaannemer is een geschil gerezen over de levering en montage van systeemplafonds voor een nieuwbouwproject. In de overeenkomst tussen partijen was een arbitragebeding opgenomen.
(ii) In 2011 is Elite een procedure begonnen tegen [eiseres] bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw met een vordering tot betaling van haar eindfactuur. [eiseres] heeft in reconventie gesteld dat Elite aansprakelijk is voor vertragingsschade.
(iii) Bij arbitraal tussenvonnis van 11 december 2012 heeft het scheidsgerecht in eerste aanleg geoordeeld dat Elite niet aansprakelijk is voor vertraging. Het scheidsgerecht heeft daartoe overwogen dat tussen partijen vaststaat dat de vertraging door [A], de leverancier van Elite, is veroorzaakt, dat [A] als een door [eiseres] aangewezen leverancier moet worden aangemerkt en dat Elite het redelijkerwijs nodige heeft gedaan om [A] tot tijdige nakoming te bewegen.
(iv) [eiseres] heeft tegen het arbitraal tussenvonnis tussentijds arbitraal hoger beroep ingesteld. Bij arbitraal vonnis van 7 juli 2014 heeft het scheidsgerecht in hoger beroep de grieven van [eiseres] verworpen.
(v) Vervolgens heeft [eiseres] op grond van het achterhouden door Elite van feiten en stukken aan het scheidsgerecht in eerste aanleg verzocht terug te komen van de beslissingen dat tussen partijen vaststaat dat de vertraging door [A] is veroorzaakt en dat Elite het redelijkerwijs nodige heeft gedaan om [A] tot tijdige nakoming te bewegen.
(vi) Het scheidsgerecht in eerste aanleg heeft bij arbitraal eindvonnis van 15 oktober 2015 geoordeeld dat het geen aanleiding zag om terug te komen van deze beslissingen. Het heeft daartoe onder meer overwogen:
“De brief van 21 oktober 2010 werpt geen nieuw licht op het geschil zodanig dat daardoor een overweging voor heroverweging in aanmerking komt. Dat de leverancier in haar eigen brief meldt dat zij van mening is niet aansprakelijk te zijn voor vertraging, is op zich niet verrassend. Die eigen mededeling levert dan ook geen bewijs op van een feit, laat staan een nieuw feit. (...)
Arbiters hebben bij tussenvonnis overwogen dat uit de uitspraken van de leverancier tijdens die vergadering blijkt dat de leverancier organisatorische en productieproblemen had en zich niet aan de toegezegde levertijd van zes weken kon houden. Daarmee staat vast dat de leverancier vertraging heeft veroorzaakt. Enige vertraging aan de zijde van onderaanneemster heeft hoofdaanneemster daartegenover niet aannemelijk gemaakt. Uit het verslag van de vergadering blijkt met name niet dat de vertragingsoorzaken gelegen zijn in aan onderaanneemster te wijten oorzaken. Arbiters zien derhalve geen aanleiding terug te komen op hun overwegingen in het tussenvonnis.
(…) Ter zitting benadrukte hoofdaanneemster nog dat uit de brief van 21 oktober 2010 voor het eerst blijkt dat de leverancier niet verantwoordelijk is voor het inmeten en dat zij dat uitdrukkelijk van haar opdracht had uitgesloten. Arbiters zijn van oordeel dat daarin niets nieuws besloten ligt. (...) Voor zover hoofdaanneemster meende niet volledig op de hoogte te zijn van de inhoud van de contractuele relatie tussen onderaanneemster en de leverancier, had zij van de standaard uit kunnen gaan. De brief van 21 oktober 2010 meldt in dat opzicht niets bijzonders. (...) ”
(vii) [eiseres] heeft tegen deze uitspraak arbitraal hoger beroep ingesteld.
(viii) Bij arbitraal vonnis van 12 december 2016 heeft het scheidsgerecht in hoger beroep overwogen dat het scheidsgerecht in eerste aanleg niet kon terugkomen van beslissingen waartegen in het eerdere hoger beroep niet was gegriefd of die in dat eerdere hoger beroep waren bekrachtigd. In aansluiting daarop heeft het scheidsgerecht overwogen dat ook als mocht blijken dat Elite feiten en stukken heeft achtergehouden, dat niet tot heroverweging van onherroepelijke bindende eindbeslissingen kan leiden. Volgens het scheidsgerecht rest dan slechts de mogelijkheid van een verzoek tot herroeping op de voet van art. 1068 (oud) Rv.
(ix) De arbitrale vonnissen van 11 december 2012, 7 juli 2014, 15 oktober 2015 en 12 december 2016 worden hierna gezamenlijk aangeduid als de ‘arbitrale vonnissen’.
2.2.1[eiseres] heeft in deze procedure bij het hof gevorderd dat de arbitrale vonnissen gedeeltelijk worden herroepen op de voet van art. 1068 (oud) Rv, althans gedeeltelijk worden vernietigd op de voet van art. 1065 (oud) Rv.
2.2.2Het hof heeft de vordering tot herroeping afgewezen op de grond dat niet was voldaan aan het voor herroeping gestelde vereiste dat het achterhouden van stukken en feiten is ontdekt na afloop van de arbitrale procedure. In een overweging ten overvloede heeft het hof als onjuist bestempeld het oordeel van het scheidsgerecht in hoger beroep dat ook als mocht blijken dat Elite stukken en feiten heeft achtergehouden, slechts de mogelijkheid van een verzoek tot herroeping openstaat.
2.2.3Het hof heeft zich met betrekking tot de vordering tot gedeeltelijke vernietiging onbevoegd verklaard en heeft de zaak in zoverre verwezen naar de rechtbank.
2.2.4De rechtbank heeft de vordering tot vernietiging afgewezen. Zij heeft geoordeeld dat daargelaten of, indien sprake is van bedrog, dit op zichzelf ertoe kan leiden dat de arbitrale vonnissen in strijd zijn met de openbare orde en dit een grond voor vernietiging oplevert, niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van bedrog aan de zijde van Elite.
2.2.5[eiseres] heeft hoger beroep ingesteld. Zij heeft onder meer aangevoerd dat de arbitrale vonnissen als gevolg van bedrog door Elite op onjuiste feiten zijn gebaseerd en daarom in strijd zijn met de openbare orde als bedoeld in art. 1065 lid 1, onder e, (oud) Rv.
2.2.6Het hof heeft in het bestreden arresthet vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft overwogen dat het verwijt dat Elite bedrog heeft gepleegd – indien juist – grond voor herroeping oplevert. Dat daardoor de arbitrale vonnissen op onjuiste feiten zijn gebaseerd, raakt – indien juist – op zichzelf niet de openbare orde en levert geen grond op voor vernietiging. (rov. 3.8)