ECLI:NL:HR:2012:BX0731

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05023
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met betrekking tot ontvankelijkheid van cassatieberoep

In deze zaak, die de verdeling van een huwelijksgemeenschap na echtscheiding betreft, heeft het hof een aanvullend verzoek van de man buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Dit verzoek was ingediend in het kader van de procedure die volgde op de echtscheiding tussen de man en de vrouw. De man had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof, waarin het hof het verzoek van de man om aanvullende maatregelen te treffen had afgewezen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het hof de beslissing om het verzoek buiten beschouwing te laten, terecht heeft genomen. Volgens de Hoge Raad staat tegen een dergelijke beslissing geen voorziening open, zoals bepaald in artikel 130 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad heeft ook opgemerkt dat de doorbrekingsjurisprudentie niet van toepassing is in deze situatie, wat betekent dat de man niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen. De Hoge Raad heeft derhalve de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, wat betekent dat zijn verzoek om cassatie niet verder in behandeling wordt genomen. Deze uitspraak is gedaan op 16 november 2012 en is openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven.

Uitspraak

16 november 2012
Eerste Kamer
11/05023
EE/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. F.A.E. Ohlenroth.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 302886/FA RK 08-430 van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 november 2008, 7 januari 2010 en 30 augustus 2010;
b. de beschikking in de zaak 200.077.918.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 augustus 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak, die de verdeling van een huwelijksgemeenschap na echtscheiding betreft, heeft het hof een aanvullend verzoek van de man buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde (art. 283 Rv in verbinding met art. 362 en art. 130 lid 1 Rv). Tegen een zodanige beslissing staat geen voorziening open (art. 130 lid 2 Rv in verbinding met genoemde bepalingen). Gezien de aard van de beslissing is ook de zogenoemde doorbrekingsjurisprudentie niet van toepassing (HR 28 mei 1999, LJN ZC2914, NJ 2000/220). De man dient derhalve in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Beslissing:
De Hoge Raad verklaart [de man] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 november 2012.