ECLI:NL:PHR:2025:382

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
23/04062
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor mishandeling en vrijheidsberoving van minderjarige zoon

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1983, veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor het samen met haar (toenmalige) man mishandelen, in hulpeloze toestand brengen en wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven van hun minderjarige zoon. De veroordeling volgde op een arrest van 9 oktober 2023, waarbij de verdachte een gevangenisstraf van 54 maanden kreeg opgelegd. Het cassatieberoep werd ingesteld op 17 oktober 2023 door de advocaat J. Kuijper, die drie middelen van cassatie naar voren bracht. Het eerste middel betrof de afwijzing van een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting, het tweede middel betrof de afwijzing van het verzoek om de minderjarige zoon en dochter van de verdachte als getuigen te horen, en het derde middel betrof de verwerping van een redelijke termijn-verweer. De conclusie van de procureur-generaal was dat het eerste middel faalt, maar dat het tweede en derde middel slagen. Het hof heeft geoordeeld dat de gezondheid en het welzijn van de kinderen in gevaar zouden komen bij het horen als getuigen, en dat dit belang zwaarder weegt dan het recht van de verdachte om hen te ondervragen. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04062
Zitting25 maart 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 9 oktober 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, voor het samen met haar (toenmalige) man mishandelen [1] , in hulpeloze toestand brengen en laten [2] en wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven [3] van hun minderjarige zoon veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van het voorarrest.
1.2
Het cassatieberoep is op 17 oktober 2023 ingesteld namens de verdachte. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld. In het eerste middel wordt geklaagd over de afwijzing door het hof van een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. In het tweede middel wordt geklaagd over de afwijzing door het hof van het (herhaalde) verzoek tot het horen van de minderjarige zoon en dochter van de verdachte als getuigen. In het derde middel wordt geklaagd over de verwerping door het hof van een redelijke termijn-verweer.
1.3
Deze conclusie leidt tot de slotsom dat het eerste middel faalt en dat het tweede en het derde middel slagen.

2.Het eerste middel

2.1
In het eerste middel wordt geklaagd dat “het gerechtshof het op de zitting van 25 september 2023 namens [de verdachte] gedane aanhoudingsverzoek teneinde haar in de gelegenheid te stellen van haar aanwezigheidsrecht op de zitting in hoger beroep gebruik te maken, heeft afgewezen op onjuiste en/of daartoe onbegrijpelijke gronden en/of op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen, als gevolg waarvan [de verdachte] van het haar toekomende recht op aanwezigheid bij de zitting waarop haar strafzaak wordt behandeld, van welk recht zij niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan, geen gebruik heeft kunnen maken.”
Het verloop van de zaak
2.2
Chronologisch is de zaak – voor zover daarvan blijkt uit de in cassatie ter beschikking staande stukken – als volgt verlopen.
2.3
De verdachte is bij vonnis van 14 augustus 2018 door de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, voor het medeplegen van mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving en het in hulpeloze toestand brengen en laten van haar minderjarige zoon veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van het voorarrest. Op 28 augustus 2018 is namens de verdachte en door de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2.4
De verdediging heeft bij appelschriftuur van 10 september 2018 en op de eerste regiezitting van 5 februari 2019 verzocht om het (doen) horen van zeven personen als getuigen, waaronder de minderjarige zoon en dochter van de verdachte. Op die regiezitting is ook de tenlastelegging gewijzigd, waarbij onder meer de pleegperiode is uitgebreid. Naar aanleiding daarvan heeft het hof de verdediging de gelegenheid geboden uiterlijk op 19 maart 2019 aanvullende onderzoekswensen op te geven.
2.5
Bij tussenarrest van 19 februari 2019 heeft het hof de beslissing op de verzoeken tot het horen van de minderjarige zoon en dochter van de verdachte aangehouden en de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris om een deskundige te benoemen die dient te rapporteren over – kort gezegd – de vragen of, en zo ja in hoeverre de gezondheid en/of het welzijn van de kinderen in gevaar worden gebracht door het afleggen van een verklaring als getuigen. Voorts heeft het hof beslist dat vier van de zeven verzochte getuigen wél zullen worden gehoord en één getuige niet. Vervolgens heeft het hof het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst.
2.6
Op de tweede regiezitting van 24 september 2019 zijn de aanvullende onderzoekswensen van de verdediging van 18 maart 2019 behandeld. De verdediging heeft verzocht om het (doen) horen van vijf andere personen als getuigen en om verstrekking van WhatsApp-berichten aan de verdediging. Daarnaast heeft de verdediging het hof verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte (wederom) te schorsen. Het hof heeft het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis toegewezen en aan die schorsing voorwaarden verbonden zoals voorgesteld door de advocaat-generaal bij het hof. Vervolgens heeft het hof het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst.
2.7
Bij tussenarrest van 8 oktober 2019 heeft het hof beslist dat twee van de vijf onder randnr. 2.6 genoemde getuigen zullen worden gehoord. Het hof heeft de overige verzoeken afgewezen.
2.8
Op de derde regiezitting van 8 juni 2020 heeft het hof het verzoek van de verdediging tot het (doen) horen van de minderjarige zoon en dochter van de verdachte als getuigen afgewezen. Het hof heeft in dat verband – kort gezegd – overwogen dat, gelet op de inhoud van de rapporten van de deskundige, het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de kinderen in gevaar wordt gebracht door het afleggen van een verklaring als getuigen en dat het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang van de verdediging om de kinderen te kunnen ondervragen. Het hof heeft op deze regiezitting het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst tot de terechtzitting van 8 september 2020.
2.9
Op 8 september 2020 stond aanvankelijk de inhoudelijke behandeling van de zaak gepland. Het hof heeft echter op die terechtzitting het onderzoek (wederom) voor onbepaalde tijd geschorst, omdat de verdachte in Duitsland was gedetineerd in verband met de executie van een openstaande gevangenisstraf, het niet was gelukt om haar bij de zitting aanwezig te laten zijn, zij geen afstand had gedaan van haar aanwezigheidsrecht en zij niet had ingestemd met deelname aan het onderzoek ter terechtzitting via een beeld- en geluidsverbinding. Volgens de advocaat-generaal bij het hof zou de verdachte in beginsel door Duitsland op 30 juni 2022 in vrijheid worden gesteld.
2.1
Op 5 december 2022 is voor de tweede keer gepoogd de zaak inhoudelijk te behandelen. Het tijdsverloop van ruim twee jaren tussen de zitting van 8 september 2020 en deze zitting heeft te maken met de detentie van de verdachte in Duitsland. De verdachte is (ook) niet verschenen op de zitting van 5 december 2022. Haar advocaat is wel verschenen, maar was toen niet gemachtigd namens haar de verdediging te voeren. De advocaat heeft de rechtsgeldigheid van de betekening van de dagvaarding ter discussie gesteld en een adres van de verdachte in Duitsland genoemd dat bij het Openbaar Ministerie niet bekend was. Het hof heeft vervolgens het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de dagvaarding weliswaar is betekend aan de op dat moment bij het Openbaar Ministerie bekende adressen in Nederland en Duitsland, maar dat de bij de verzending van de dagvaarding aan de Duitse adressen gestelde termijn niet in acht is genomen en dat niet is gebleken dat de verdachte wist van de zitting of dat zij geen prijs stelde op behandeling van de zaak in haar tegenwoordigheid.
2.11
Op 13 april 2023 is een derde poging gedaan om de zaak inhoudelijk te behandelen. Op deze zitting is de verdachte (wederom) niet verschenen. De inmiddels gemachtigde advocaat heeft op deze zitting verzocht de zaak aan te houden. In dat verband heeft zij aangevoerd dat de verdachte lijdt aan de ziekte van Graves en aan andere immuunsysteem gerelateerde ziektes, zij erg vatbaar is voor ziektes, zij erg ziek is waardoor zij niet in staat is te reizen, zij bij de inhoudelijke behandeling van de zaak aanwezig wil zijn en zij wel ter zitting kan verschijnen als de ziekteverschijnselen niet zo acuut zijn. De advocaat heeft een brief van een huisarts overgelegd waaruit blijkt dat de verdachte acuut ziek is en niet in staat is om ter terechtzitting aanwezig te zijn. Verder heeft de advocaat aangegeven dat zij en de verdachte niet weten of de verdachte een volgende keer wel in staat zal zijn ter zitting te verschijnen. De advocaat-generaal bij het hof heeft aangevoerd dat de zaak oud is, het aanwezigheidsrecht van de verdachte nog wel prevaleert boven het belang bij een voortvarende behandeling van de zaak en dat het Openbaar Ministerie zich zal verzetten tegen een volgend aanhoudingsverzoek gebaseerd op dezelfde grond, omdat het belang bij een voortvarende behandeling in dat geval wel moet prevaleren boven het aanwezigheidsrecht van de verdachte. Het hof heeft vervolgens het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst tot de terechtzitting van 25 september 2023. Daarbij heeft het hof medegedeeld dat een nieuwe acute ziekte van de verdachte niet zonder meer een reden zal zijn om de zaak nogmaals aan te houden en dat als de verdachte wederom niet in staat zal zijn ter terechtzitting te verschijnen, de zaak mogelijk (met gemachtigde advocaat) op tegenspraak zal worden afgedaan.
2.12
Op de terechtzitting van 25 september 2023 is de zaak inhoudelijk behandeld. Op deze zitting heeft de advocaat wederom verzocht om aanhouding van de zaak vanwege de gezondheidstoestand van de verdachte. Het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het proces-verbaal van deze terechtzitting houdt hierover het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat het hof op voorhand per e-mail aan de raadsvrouw heeft gevraagd of zij al iets kon zeggen over de gezondheidstoestand van verdachte naar aanleiding van de eerdere zitting in april. De raadsvrouw heeft het hof daarop laten weten dat verdachte in het ziekenhuis lag.
De raadsvrouw voert aan, zakelijk weergegeven:
Cliënte ligt momenteel nog steeds in het ziekenhuis. Het was natuurlijk al bekend dat zij ernstig ziek is en dit is eerder ook toegelicht. Bij vorige aanhoudingsverzoeken zijn stukken meegestuurd. Cliënte heeft een ziekte die te maken heeft met haar afweersysteem. Het ene moment gaat het veel beter dan het andere moment. Tijdens de vorige zitting ging het niet goed. Er zijn dagen dat het beter gaat. De hoop is dat zij aanwezig kan zijn en dat blijft ook haar hoop. Op dit moment is zij opgenomen in het ziekenhuis en gaat het absoluut niet goed met haar. Er speelt nu ook een neurologisch probleem. Er is sprake van vocht in de hersenen. Daar is zij voor onder behandeling. Dat heeft effect op problemen met coördinatie en de gedachten goed op een rijtje krijgen. Ik weet nog heel goed dat uw hof op de vorige zitting aangaf dat het niet zo kan zijn dat de zitting steeds wordt uitgesteld om een situatie die hetzelfde is. De situatie is nu niet hetzelfde. Ze is juist opgenomen in het ziekenhuis omdat sprake is van een acuut probleem. Het gaat niet altijd zo slecht met haar als nu. Juist gelet op het belang van het aanwezigheidsrecht en omdat cliënte nu in het ziekenhuis ligt, herhaal ik mijn verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden.
De advocaat-generaal voert aan, zakelijk weergegeven:
Op de vorige zitting is aangegeven dat het OM het aanwezigheidsrecht van verdachte zwaar vond wegen. Dat was toen nog zwaar genoeg. Ik kijk daar nu anders naar. De lichamelijke problematiek die nu speelt heeft te maken met dezelfde gezondheidsproblematiek waar op de vorige zitting over gesproken is. Als we meegaan in het verzoek van de raadsvrouw, komt dat erop neer dat we elke keer met deze situatie geconfronteerd kunnen worden en we moeten wachten tot een moment dat verdachte niet ziek is. Het gaat om een grillig ziektebeeld dat ineens kan oppoppen en tot ernstige klachten kan leiden. In de aanloop naar deze zitting heb ik al laten weten dat dit het moment is om een belangenafweging te maken. Enerzijds is er het belang van verdachte om aanwezig te kunnen zijn bij de behandeling van haar strafzaak, anderzijds het belang van de samenleving dat een zaak voortvarend wordt afgerond en daadwerkelijk wordt afgedaan. Het hoger beroep is ingesteld in 2018. Sindsdien zijn er diverse zittingen geweest. De zaak moet nu inhoudelijk worden behandeld. De belangenafweging dient in het nadeel van verdachte uit te vallen. Er ligt ook een belang om tot afronding van haar zaak te komen. Het verzoek dient te worden afgewezen.
Het hof onderbreekt de zitting voor beraad.
Het hof hervat de zitting.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede:
Het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen. De zaak zal inhoudelijk worden behandeld. Hoewel het hof het verzoek wat mager onderbouwd vindt, wil het hof wel aannemen dat verdachte momenteel in het ziekenhuis ligt en dat zij lijdt aan een ziekte. Het is aan het hof om een belangenafweging te maken. Aan de ene kant speelt het aanwezigheidsrecht van verdachte en aan de andere kant het belang van de samenleving om de behandeling van deze zaak niet nog verder te laten vertragen. De samenleving heeft een belang bij een voortvarende behandeling. Hoewel er op dit moment eigenlijk niet meer gesproken kan worden van een voortvarende behandeling, weegt het belang van de samenleving – waaronder begrepen het belang van het slachtoffer – bij voortgang van de behandeling zwaarder dan het belang van verdachte. Het vonnis dateert van 2018 en is al meer dan vijf jaar oud. De zaak is al een aantal keren bij het hof gepland voor een inhoudelijke behandeling. Wat ook meespeelt is dat niet alleen verdachte hoger beroep heeft ingesteld, maar ook het OM. Het OM heeft ook belang bij dit hoger beroep. Alles afwegend is het hof van oordeel dat de zaak inhoudelijk dient te worden behandeld. De zaak zal daarom worden behandeld buiten de aanwezigheid van de verdachte. De raadsvrouw is gemachtigd om namens haar het woord te voeren.”
Het juridisch kader
2.13
Een aanhoudingsverzoek kan op de terechtzitting worden gedaan door de verdachte of door zijn daartoe gemachtigde raadsman. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de verdachte die op de terechtzitting niet is verschenen, kan daar een aanhoudingsverzoek doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op het effectueren van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of om de in art. 279 lid 1 Sv bedoelde machtiging alsnog te verkrijgen. Op grond van art. 329 Sv en art. 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het Openbaar Ministerie daarover is gehoord. De verdachte of zijn raadsman moet concreet de omstandigheid aanvoeren die aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag ligt. Als zo’n omstandigheid niet wordt aangevoerd, mag de rechter het verzoek om die reden afwijzen. In de regel mag van de verdachte of zijn raadsman worden gevergd dat hij (alsnog) de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht. Als de rechter de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet zonder meer aannemelijk acht, kan hij gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende met bewijsstukken is onderbouwd en/of niet (voldoende) aan de door hem gevraagde aanvulling is voldaan. Voor het oordeel dat de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet aannemelijk is, volstaat echter niet steeds de vaststelling dat die omstandigheid onvoldoende is onderbouwd. Het is immers mede afhankelijk van de aard van de aangevoerde reden – in het bijzonder of het gaat om een omstandigheid die zich onverwacht aandient, bijvoorbeeld in verband met ziekte van de verdachte – of, voordat wordt beslist op het verzoek, gelegenheid moet worden geboden het verzoek nader toe te lichten en/of op een later moment (alsnog) bewijsstukken over te leggen. De rechter kan echter het bieden van die gelegenheid en het nemen van een beslissing over de aannemelijkheid van de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, achterwege laten op grond van zijn oordeel dat wat is aangevoerd – als dat juist zou zijn – in de hierna weer te geven belangenafweging niet tot toewijzing van het verzoek leidt. Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek al – dat wil zeggen: zonder tot die belangenafweging over te gaan – afwijzen op de grond dat de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet aannemelijk is. Wanneer zich niet het geval voordoet dat de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet aannemelijk is geoordeeld, moet de rechter een afweging maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6 lid 3 EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht – waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid op de terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen – en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag gelegde omstandigheden moeten worden betrokken, moet de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk geven in de motivering van zijn beslissing. [4]
2.14
In het specifieke geval dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of heeft doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek zodat de verdachte alsnog de gelegenheid krijgt aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering – dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat – ernstig in het gedrang zou komen als het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Buiten deze situatie van verhindering wegens ziekte van de verdachte geldt in het algemeen dat niet op voorhand kan worden aangegeven hoe de genoemde belangenafweging zal moeten uitvallen. De rechter moet deze afweging maken in de concrete omstandigheden van het geval en, bij afwijzing van het aanhoudingsverzoek, die beslissing motiveren. In cassatie kan die motivering alleen op begrijpelijkheid worden getoetst. [5]
2.15
De omstandigheid dat het onderzoek al eerder is geschorst op grond van een soortgelijk verzoek van de verdachte levert niet zonder meer een bijzondere omstandigheid op die aan een nieuwe schorsing van het onderzoek in de weg kan staan. [6]
2.16
Bij de bovengenoemde belangenafweging kan gewicht worden toegekend aan onder meer i) de ouderdom van het tenlastegelegde, de duur van de procedure, het moment waarop het aanhoudingsverzoek is gedaan en het belang van het slachtoffer bij een spoedige afdoening van de zaak [7] , ii) het procesverloop en het gewicht van de zaak [8] , iii) de reden van de afwezigheid van de verdachte [9] , iv) de omstandigheid dat de verdachte zijn zienswijze in de betreffende procesfase anderszins naar voren heeft gebracht [10] , v) de termijn waarin de berechting van de verdachte in zijn aanwezigheid wel mogelijk zal zijn en in dat verband in hoeverre aanknopingspunten bestaan dat de verdachte na aanhouding van het onderzoek binnen afzienbare termijn (alsnog) op de volgende terechtzitting zal verschijnen [11] en vi) de aanwezigheid van een gemachtigd raadsman of raadsvrouw die namens de verdachte verweer kan voeren. [12]
De bespreking van het eerste middel
2.17
De advocaat heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2023 (wederom) verzocht om aanhouding van de zaak. Zij heeft aan het aanhoudingsverzoek in de kern ten grondslag gelegd dat de verdachte bij de behandeling van haar zaak aanwezig wil zijn, maar dat zij vanwege medische redenen niet in staat is om op de terechtzitting te verschijnen.
2.18
Het hof heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen. Het hof heeft daarbij een afweging gemaakt tussen het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van haar aanwezigheidsrecht en het belang bij een voortvarende behandeling van de zaak. Het hof heeft bij die belangenafweging betrokken dat i) ten tijde van het aanhoudingsverzoek de procedure in hoger beroep al meer dan vijf jaren in beslag heeft genomen, ii) de inhoudelijke behandeling van de zaak meermalen is aangehouden, iii) het slachtoffer en het Openbaar Ministerie belang hebben bij een spoedige berechting en iv) de verdachte een gemachtigde advocaat heeft die namens haar verweer kan voeren.
2.19
Gelet op hetgeen onder randnrs. 2.13-2.16 is vooropgesteld, meen ik – anders dan de steller van het middel – dat het (kennelijke) oordeel van het hof dat sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat het belang van een behoorlijke strafvordering ernstig in het gedrag zou komen als het onderzoek op de terechtzitting wederom zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van haar zaak tegenwoordig te zijn, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, gelet op wat het hof in dat verband heeft overwogen over de duur van de procedure in hoger beroep, de eerdere aanhoudingen van het onderzoek (op verzoek van de verdediging), het belang van het slachtoffer en het Openbaar Ministerie bij een spoedige behandeling van de zaak en de aanwezigheid van een gemachtigde advocaat die namens de verdachte verweer kan voeren.
2.2
Daarbij merk ik op dat, gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd over de gezondheidstoestand van de verdachte, niet viel te verwachten dat de verdachte binnen een redelijke termijn wel gebruik zou kunnen maken van haar aanwezigheidsrecht. De redenen voor haar afwezigheid zouden in de toekomst immers nog evengoed kunnen gelden. Dat wordt nog eens bevestigd door de mededeling van de advocaat op de terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2023 dat zij en de verdachte niet weten of de verdachte in staat zal zijn om op een volgende terechtzitting te verschijnen en de omstandigheid dat de verdachte vanwege haar gezondheidstoestand ook niet in staat was om te verschijnen op de terechtzitting van 25 september 2023.
2.21
Het eerste middel faalt.

3.Het tweede middel

3.1
In het tweede middel wordt geklaagd dat “het gerechtshof het ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2023 gedane (herhaalde) verzoek van de verdediging tot het horen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als getuigen heeft afgewezen op onjuiste en/of daartoe ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden en/of doordat het oordeel van het hof dat door het tot [het] bewijs bezigen van de verklaringen van voornoemde getuigen de procedure in haar geheel nog voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed.”
3.2
De verdediging heeft bij tijdig ingediende appelschriftuur van 10 september 2018 onder meer verzocht de minderjarige zoon en dochter van de verdachte als getuigen te horen. Dit verzoek is als volgt toegelicht:
“Deze twee getuigen zijn de minderjarige kinderen van cliënte en medeverdachte [medeverdachte] . Beide getuigen zijn eerder in een studioverhoor als getuigen gehoord en hebben een voor cliënte belastende verklaring afgelegd. De verdediging is nog niet eerder in de gelegenheid geweest om deze getuigen te ondervragen, hoewel daar door de verdediging in eerste aanleg wel om is verzocht. De rechtbank heeft het verzoek om deze twee getuigen te horen echter afgewezen
'gelet op het belang van de kinderen afgezet tegen de magere onderbouwing’.
Hoewel de verdediging zich bewust is van de kwetsbaarheid van beide kinderen, stelt zij zich op het standpunt dat het om verschillende redenen noodzakelijk is deze getuigen toch nader te ondervragen, teneinde de betrouwbaarheid van hun verklaringen te kunnen toetsen. Daarbij zij opgemerkt dat de rechtbank uit beide verklaringen belastende elementen voor het bewijs heeft gebezigd die cliënte uitdrukkelijk betwist, zodat het horen van beide getuigen in het belang van de verdediging is. Zonder uitputtend te willen zijn, wil de verdediging beide getuigen nader ondervragen over de volgende onderwerpen.
Ten eerste wil de verdediging deze getuigen vragen stellen over hoe frequent [slachtoffer 1] in de kist zou zijn opgesloten. Zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij ‘
iedere dag en ook 's nachts’ in een kist zat, hetgeen cliënte uitdrukkelijk betwist. De verdediging wil [slachtoffer 1] dan ook aanvullende vragen stellen, onder andere over hoe vaak en in welke periode hij in de kist moest verblijven, wie hem in de kist deed, hoe lang hij achtereen in de kist moest blijven, of hij dan (altijd) werd vastgebonden en waar de andere kinderen dan waren. Van [slachtoffer 2] wil de verdediging eveneens weten hoe vaak zij heeft waargenomen dat [slachtoffer 1] in de kist zat opgesloten, hoe lang hij daar dan moest blijven, alsmede door wie [slachtoffer 1] in de kist werd opgesloten.
Eveneens over de vermeende slaapplaats van [slachtoffer 1] wil de verdediging de getuigen nader ondervragen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij, vanaf het moment dat het gezin op de camping was, in een kist heeft geslapen en dat hij van papa en mama ook echt niet in bed mocht slapen. [slachtoffer 2] heeft over dit aspect verschillend verklaard, nu zij afwisselend heeft verklaard dat [slachtoffer 1] ‘
meestal’ dan wel ‘
af en toe’ in bed mocht slapen. In de studioverhoren is nagelaten om hierop door te vragen. De verdediging wil hier specifieker op doorvragen om meer duidelijkheid te verkrijgen over deze frequentie en – waar mogelijk – deze frequentie te kwantificeren. Ook zal daarbij worden ingegaan op de rol van respectievelijk de vader en de moeder in de nacht.
Verder wil de verdediging vragen stellen over het voedsel dat [slachtoffer 1] al dan niet zou krijgen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij ‘
alleen maar droog brood’ te eten kreeg, terwijl [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] mee mocht eten, tenzij hij gepikt had. De verdediging wil ook hierover nadere vragen stellen, bijvoorbeeld of – en zo ja, hoe vaak – het is voorgekomen dat [slachtoffer 1] niet aan tafel zat tijdens het eten, of en in hoeverre [slachtoffer 1] zelf toegang had tot voedsel, wat [slachtoffer 1] zoal aan voedsel innam op een dag en in hoeverre de verklaring van [slachtoffer 1] , dat hij alleen maar droog brood te eten kreeg, klopt.
Een vierde aspect waar de verdediging meer duidelijkheid over wil, is de vraag op basis waarvan [slachtoffer 2] tot haar verklaring is gekomen en, meer specifiek, of zij verklaart over haar eigen waarnemingen, of dat zij verklaart over wat zij [slachtoffer 1] kort na de ontdekking in de tent heeft horen zeggen tegen de verbalisant. Tijdens het eerdere studioverhoor met [slachtoffer 2] heeft men nagelaten over dit onderwerp nadere vragen te stellen. Naar het oordeel van de verdediging kan bepaald niet worden uitgesloten dat de verklaring van [slachtoffer 2] – al dan niet gedeeltelijk – tot stand is gekomen door wat zij [slachtoffer 1] heeft horen vertellen en de verdediging deelt het oordeel van de rechtbank dan ook niet waar zij heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat [slachtoffer 2] het verhaal van [slachtoffer 1] navertelt. Om de stelling van de verdediging aannemelijker te kunnen maken, is van belang beide getuigen over deze gang van zaken te kunnen bevragen.
Daarnaast wenst de verdediging beide getuigen vragen te stellen over de vermeende fysieke mishandelingen die zouden hebben plaatsgevonden en waarvoor de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten het vastbinden en het schoppen van [slachtoffer 1] . Daarbij wil de verdediging specifiek ingaan op de frequentie van de mishandelingen en de rol van cliënte hierin, alsook de momenten waarop [slachtoffer 1] werd mishandeld en wie daarbij al dan niet aanwezig was.
Ten slotte wil de verdediging meer duidelijkheid over het verschil in betrokkenheid tussen beide ouders, door de beide kinderen nader te bevragen over de rol van [medeverdachte] , afgezet tegen de rol die cliënte volgens de kinderen in het geheel zou hebben gehad. [slachtoffer 1] heeft eerder verklaard dat zijn moeder soms anders is dan zijn vader, maar waarom cliënte dan anders zou zijn, is onvoldoende duidelijk geworden.
Voor al de bovengenoemde aspecten geldt zoals gezegd dat de twee getuigen in hun studioverhoor een (gedeeltelijk) belastende verklaring hebben afgelegd welke verklaringen de rechtbank voor het bewijs heeft gebezigd, ondanks de uitdrukkelijke betwisting daarvan door cliënte. Cliënte ontkent te hebben geweten van de mishandelingen van [slachtoffer 1] door medeverdachte [medeverdachte] , laat staan daarbij actief betrokken te zijn geweest. In het licht van de stellige ontkenning van cliënte is het in het belang van de verdediging om meer duidelijkheid te krijgen over de precieze frequentie en duur van de periode waarin de mishandelingen (waaronder het vastbinden) hebben plaatsgevonden, alsmede over de betrokkenheid van cliënte daarbij.
Dit alles maakt dat de verdediging het door artikel 6 EVRM gewaarborgde ondervragingsrecht wil effectueren door deze twee belastende – en voor de bewezenverklaring doorslaggevende – getuigen (…) te horen, al dan niet indirect in de vorm van een studioverhoor. Het enkele feit dat het twee minderjarigen betreft, mag hier wat de verdediging betreft – onder verwijzing naar Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1227 – niet aan in de weg staan. Redenen waarom de verdediging verzoekt deze getuigen in het kader van de procedure in hoger beroep alsnog te kunnen horen.”
3.3
Op 10 oktober 2018 heeft de advocaat-generaal bij het hof per e-mail gereageerd op de onderzoekswensen van de verdediging. Zij heeft zich onder meer verzet tegen het horen van de minderjarige zoon en dochter van de verdachte. Het e-mailbericht houdt het volgende in:

De verdediging wenst de kinderen [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum] 2008) en [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] 2010) te horen. De rechtbank beschrijft [slachtoffer 1] als een getraumatiseerde minderjarige. Uit de context van deze opmerking valt te halen dat [slachtoffer 1] getraumatiseerd is door het handelen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Het ondervragingsrecht van de verdediging is niet absoluut. Gezien de verweten gedragingen én de jeugdige leeftijd van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bestaat een gegrond vermoeden dat de gezondheid en/of het welzijn van deze twee kinderen in gevaar zijn bij het opnieuw ondervragen van deze kwetsbare kinderen. Om die reden dient het belang van het slachtoffer te prevaleren boven het recht van de verdachte om het slachtoffer te (doen) ondervragen.
Indien het hof/de voorzitter meent dat thans onvoldoende blijkt op grond van welke concrete feiten en omstandigheden het horen van deze kinderen hun gezondheid/welzijn in gevaar zal brengen, dan vorder ik het benoemen van een deskundige (bijvoorbeeld kinder- en jeugdpsycholoog drs. A. Laurijssen-Timmers) alvorens u op dit verzoek van de verdediging een beslissing zult nemen. Deze deskundige dient dan te rapporteren over de vraag of en in hoeverre de gezondheid en/of het welzijn van deze twee kinderen door het als getuigen afleggen van een verklaring in de onderhavige strafzaak, in gevaar wordt gebracht. En daarbij – voor ieder van deze twee kinderen afzonderlijk – gemotiveerd aan te geven waarom verhoor wel of niet mogelijk is en als een verhoor wel mogelijk is of daarvoor beperkende voorwaarden hebben te gelden, uitgaande van de verhoormogelijkheden in een verhoorstudio of een verhoor bij de raadsheer-commissaris.
3.4
Op de regiezitting van 5 februari 2019 heeft de verdediging het bovengenoemde getuigenverzoek herhaald en nader onderbouwd. De advocaat-generaal bij het hof heeft zich (wederom) op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Het hof heeft beslist dat bij tussenarrest van 19 februari 2019 zal worden beslist op de onderzoekswensen van de verdediging. Het proces-verbaal van deze regiezitting houdt hierover het volgende in:
“De voorzitter stelt de raadsman in de gelegenheid een nadere toelichting te geven op zijn eerder, bij appelschriftuur van 10 september 2018, gedane verzoeken.
(…)
De voorzitter deelt mede de korte inhoud van de e-mail van 5 februari 2019 van jeugdbeschermer [betrokkene 1] . De advocaat-generaal heeft deze e-mail vanochtend aan het hof verzonden,
De raadsman merkt op:
Ik persisteer bij mijn overige onderzoekswensen.
De advocaat-generaal heeft bij e-mail van 10 oktober 2018 gereageerd op de onderzoekswensen van de verdediging. Zij heeft zich onder meer verzet tegen het horen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] omdat het om kwetsbare kinderen gaat. Dat vind ik wel heel kort door de bocht.
Ik begrijp dat het om kwetsbare kinderen gaat, maar het verhoor kan op de minst bezwarende wijze voor de kinderen plaatsvinden. Het horen van de kinderen kan bijvoorbeeld plaatsvinden in een daarvoor geschikte verhoorstudio.
Ik heb de e-mail van [betrokkene 1] ook ontvangen, maar ik lees nergens dat hij een deskundige is. Naar mijn mening biedt zijn e-mail onvoldoende basis om het verzoek tot het horen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af te wijzen.
Primair handhaaf ik mijn verzoek tot het horen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Subsidiair sluit ik mij aan bij het standpunt van de advocaat-generaal om een deskundige te laten benoemen voordat u op dit verzoek een beslissing neemt. Deze deskundige dient dan te rapporteren over de vraag of en in hoeverre de gezondheid en/of het welzijn van de kinderen door het als getuigen afleggen van een verklaring in de onderhavige strafzaak in gevaar wordt gebracht.
(…)
De advocaat-generaal merkt op:
Ik overhandig u een kopie van de e-mail van 5 februari 2019 van jeugdbeschermer [betrokkene 1] en verzoek u om deze e-mail toe te voegen aan het procesdossier.
Ik blijf bij hetgeen ik in mijn e-mail van 10 oktober 2018 heb vermeld. Het verzoek tot het horen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dient te worden afgewezen. Gezien de verweten gedragingen en de jeugdige leeftijd van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bestaat een gegrond vermoeden dat de gezondheid en/of het welzijn van deze twee kinderen in gevaar zijn bij het opnieuw ondervragen van deze kwetsbare kinderen. Ik verwijs u hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:300. Uit voornoemde e-mail van jeugdbeschermer [betrokkene 1] komt naar voren dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] een trauma hebben opgelopen door hetgeen aan verdachte en de medeverdachte wordt verweten. Daarnaast heeft de rechtbank niet voor niets geoordeeld dat de feiten bij [slachtoffer 1] veel lichamelijk en psychisch leed hebben veroorzaakt.
Primair verzoek ik u dan ook om het verzoek tot het horen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af te wijzen. Mocht u daar toch anders over denken, dan verzoek ik u om kinder- en jeugdpsycholoog drs. A. Laurijssen-Timmers als deskundige te laten benoemen, voordat u op dit verzoek van de verdediging een beslissing zult nemen. Deze deskundige dient te rapporteren over de vraag of en in hoeverre de gezondheid en/of het welzijn van deze twee kinderen door het als getuigen afleggen van een verklaring in de onderhavige strafzaak in gevaar wordt gebracht.
(…)
De raadsman merkt op:
(…) Ten aanzien van het verzoek tot het horen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verwijs ik u naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 10 november 2005, nr. 54789/00 (Bocos Cuesta/Nederland). Het gaat hier om de vraag of er goede redenen zijn om het ondervragingsrecht van de verdediging te beperken. Indien door een deskundige wordt vastgesteld dat de kinderen getraumatiseerd zijn dan is dat zo, maar dat kunnen wij nu niet zomaar zeggen. Een deskundige zou daarover moeten rapporteren.
(…)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
- dat op de voorliggende verzoeken bij tussenarrest zal worden beslist en dat deze tussenuitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van het gerechtshof van
19 februari 2019 te 14:00 uur;”
3.5
Het door de advocaat-generaal bij het hof overgelegde en aan het procesdossier gevoegde e-mailbericht van jeugdbeschermer [betrokkene 1] van 5 februari 2019 houdt in:
“Vanuit Jeugdbescherming Gelderland achten wij het bezwaarlijk wanneer beide kinderen gehoord zouden worden in dit kader. De kinderen hebben destijds, nu ruim anderhalf jaar geleden, reeds hun verklaringen omtrent de gebeurtenissen afgelegd in studioverhoren. Dit heeft destijds het nodige van de kinderen gevraagd en was ingrijpend. Het is sowieso de vraag wat er verwacht wordt van kinderen die deze gebeurtenissen hebben meegemaakt wat er in het hier en nu verklaard worden over ervaringen van ruim anderhalf jaar geleden. Sinds die tijd zijn beide kinderen aparte persoonlijke hulpverleningstrajecten ingegaan waar het gaat om het verwerken van de traumatische gebeurtenissen die ze destijds hebben meegemaakt, niet alleen als slachtoffer, maar tevens als onderdeel van een gezinssysteem waarbij in dit geval [slachtoffer 1] op deze manier werd behandeld. Beide kinderen hebben hiervoor allereerst contacten gehad met een kindercoach om op een ontspannen manier te werken aan ontwikkeling en daarmee te onderzoeken of er mogelijkheden waren tot specialistische behandeling gericht op hun trauma. Voor beiden geldt dat zij inmiddels deze specialistische behandeling in de vorm van creatieve - en speltherapie zijn gestart. Deze therapie is gericht op het verwerken van trauma. Binnen deze vorm komen zij steeds meer los in het contact met de therapeut. In het hier en nu dergelijke verhoren aangaan en de kinderen opnieuw confronteren met de traumatische gebeurtenissen van destijds achten wij belastend voor de kinderen en kan maken dat zij stagneren of zelfs teruggeworpen worden in het behandeltraject. Dit komt hun welzijn niet tegemoet. Het zou zelfs risico van herbeleving van de trauma kunnen betekenen.
Over dit traject heb ik tevens contact gehad met de gedragswetenschapper welke betrokken is bij het gezinshuis waar de kinderen woonachtig zijn. Zij deelt bovenstaande visie en uit haar zorgen in hoeverre deze mogelijke verhoren het therapietraject van de kinderen interfereert. Daar komt bij dat [slachtoffer 1] nu al niet zijn ouders wil zien, hoe moet dit voor hem zijn als hij in een verhoorsetting geconfronteerd wordt met advocaten of zelfs zijn ouders?
Verder als kinderen gehoord worden [op] een strafzitting betekent dit dat zij gevraagd worden te getuigen in een strafzaak tegen hun ouders, dat lijkt ook schadelijk en onwenselijk met het oog op loyaliteitsconflicten bij de kinderen.
Het verzoek de kinderen te horen, een appel te doen op hun loyaliteit naar ouders en opnieuw te confronteren met het trauma van destijds, terwijl bij ouders bekend is dat de kinderen bezig zijn met therapie en het verwerken van dat trauma, achten wij bezwaarlijk. Wij kunnen geenszins bedenken welk belang van de kinderen gediend wordt als ze zouden moeten getuigen tegen hun ouders. Het geeft in onze ogen blijk van het gebrek aan inzicht van ouders in wat goed is voor hun kinderen en hun ontwikkeling.”
3.6
Bij tussenarrest van 19 februari 2019 heeft het hof de beslissing op het in het tweede middel bedoelde getuigenverzoek aangehouden en de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris om een deskundige te benoemen die dient te rapporteren over – kort gezegd – de vragen of, en zo ja in hoeverre de gezondheid en het welzijn van de kinderen in gevaar worden gebracht door het afleggen van een verklaring als getuigen. Het tussenarrest houdt onder meer in:

Het oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de hierboven genoemde getuigenverzoeken beoordeeld moeten worden aan de hand van het criterium van het verdedigingsbelang.
Het hof is van oordeel dat thans onvoldoende blijkt op grond van welke concrete feiten en omstandigheden het horen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun gezondheid en/of hun welzijn in gevaar zal brengen. Om die reden zal het hof, zoals voorgesteld door de advocaat-generaal, de beslissing op dit verzoek aanhouden en de zaak verwijzen naar de raadsheer-commissaris, teneinde een deskundige te benoemen (bijvoorbeeld kinder- en jeugdpsycholoog drs. A. Laurijssen-Timmers) en de deskundige te laten rapporteren over de vraag of en in hoeverre de gezondheid en/of het welzijn van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door het als getuigen afleggen van een verklaring in de onderhavige strafzaak, in gevaar wordt gebracht. Daarbij dient de deskundige – voor ieder van deze twee kinderen afzonderlijk – gemotiveerd aan te geven waarom een verhoor wel of niet mogelijk is en als een verhoor wel mogelijk is of daarvoor beperkende voorwaarden hebben te gelden, uitgaande van de verhoormogelijkheden in een verhoorstudio of een verhoor bij de raadsheer-commissaris.
(…)
BESLISSING
Het hof:
Heropent het onderzoek.
Houdt de beslissing ten aanzien van het verzoek tot het horen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan.
Verwijst de zaak naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, teneinde een deskundige te benoemen (bijvoorbeeld kinder- en jeugdpsycholoog drs. A. Laurijssen-Timmers) en de deskundige te laten rapporteren over de vraag of en in hoeverre de gezondheid en/of het welzijn van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door het als getuigen afleggen van een verklaring in de onderhavige strafzaak, in gevaar wordt gebracht. Daarbij dient de deskundige – voor ieder van deze twee kinderen afzonderlijk – gemotiveerd aan te geven waarom een verhoor wel of niet mogelijk is en als een verhoor wel mogelijk is of daarvoor beperkende voorwaarden hebben te gelden, uitgaande van de verhoormogelijkheden in een verhoorstudio of een verhoor bij de raadsheer-commissaris.”
3.7
Op 2 augustus 2019 heeft de raadsheer-commissaris A.J.M. Laurijssen-Timmers, registerpsycholoog NIP, kinder en jeugd, benoemd als gedragsdeskundige om de bovengenoemde rapporten op te stellen. Op 14 oktober 2019 heeft de deskundige de verzochte rapporten uitgebracht. Ik citeer hieronder allereerst de relevante passages uit het rapport betreffende de zoon van de verdachte en vervolgens het rapport dat betrekking heeft op de dochter van de verdachte (met weglating van een voetnoot).

8. FORENSISCH PSYCHOLOGISCHE BESCHOUWING
(…)
Onderzoek heeft uitgewezen dat [slachtoffer 1] een nog heel kwetsbare jongen is die een heel andere ontwikkeling lijkt door te maken dan de meeste jongens van zijn leeftijd. In zijn uiterlijke verschijning en in het sociale contact met zijn klasgenoten oogt hij nog steeds minstens twee jaar jonger en als een acht/negenjarige. In emotioneel opzicht is [slachtoffer 1] erg kwetsbaar en reageert hij snel als een heel kleine jongen met erg angstig, boos ontregeld gedrag als hij erg onder druk komt te staan. In het dagelijks leven laat hij de afgelopen twee jaren een positieve ontwikkeling zien en weet hij zich meer op te stellen zoals de meeste jongens van zijn leeftijd. Daarentegen is in cognitief opzicht een heel slimme jongen te zien die in didactisch en cognitief opzicht een enorme groei heeft doorgemaakt en nog steeds een versnelling hierin laat zien. Van belang zijn hierbij de sterke kanten van [slachtoffer 1] die zijn gelegen in het goed en accuraat waarnemen van beelden, het analyseren en redeneren. Hij heeft ze vermoedelijk als gevolg van stress en sociale deprivatie nog onvoldoende kunnen toepassen binnen de sociale context, maar gezien zijn sterk mentaliserend vermogen zijn ze in aanleg aanwezig. Het mentaliserend vermogen heeft zichtbaar een langere periode sterk onder druk gestaan gezien de gedesorganiseerde gehechtheidspresentaties. Hoewel hij sinds augustus 2018 onder behandeling is bij een hiervoor gespecialiseerde instelling en hij een traumabehandeling heeft afgerond, worden tijdens het onderhavige onderzoek de kenmerken passend bij de eerder gestelde diagnose van PTSS met bijkomende regulatieproblematiek meteen opnieuw gezien als voorzichtig over zijn verleden wordt gesproken.

9.BEANTWOORDING VAN DE VRAAGSTELLING

1.
In hoeverre wordt de gezondheid en/of het welzijn van [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] 2008 te [plaats] , Duitsland door het als getuige afleggen van een verklaring in de onderhavige strafzaak, in gevaar gebracht.
Het welzijn van [slachtoffer 1] , die ten tijde van het tenlastegelegde acht jaar oud was, kan ernstig worden geschaad, indien deze minderjarige in de onderhavige zaak op welke wijze dan ook wordt gehoord. Het belang van het welzijn van [slachtoffer 1] dient te prevaleren boven het belang van de verzoekers om deze minderjarige als getuige alsnog een verklaring af te laten leggen in de strafzaak met de arrondissementsparketnummers 21/004775-18 en 21/00477-18.

2.Indien verhoor niet mogelijk is, dient te worden aangegeven waarom.

De informatie die ouders (in de processen-verbaal), pleegouders, behandelaars en school hebben verstrekt, is getoetst in het gesprek en blijkt congruent te zijn aan het huidige beeld dat de onderzoeker krijgt van [slachtoffer 1] . Hetgeen ouders verklaren over het probleemgedrag van [slachtoffer 1] is niet zichtbaar geweest in het onderhavige onderzoek.
Uit het onderzoek wordt duidelijk dat [slachtoffer 1] een kwetsbare jongen is die zowel in cognitief maar ook sociaal/emotioneel en relationeel opzicht herstellend is van een sterke scheefgroei in zijn ontwikkeling waarin stagnaties nog niet zijn uitgesloten. De verschillende problematieken die [slachtoffer 1] laat zien, lijken niet hun oorsprong te hebben in aanleg gelegen factoren, maar het zijn hechting, stressfactoren en angst die een dermate belangrijke rol spelen dat de symptomen van een doorgemaakt trauma prominent zichtbaar zijn met PTSS tot gevolg. Er is rust gecreëerd en een behandeling afgerond. Een nieuwe stresssituatie als een verhoor in welke vorm dan ook zal [slachtoffer 1] opnieuw ernstig onder druk zetten, zorgt dat de kans op “second traumatisation” bestaat en hem hiermee nog verder beschadigen.”

8. FORENSISCH PSYCHOLOGISCHE BESCHOUWING
(…)
Onderzoek heeft uitgewezen dat [slachtoffer 2] een heel kwetsbaar meisje is dat in haar algehele ontwikkeling ten minste twee jaar achterstand heeft opgelopen. Er zijn zichtbare signalen die wijzen op een trauma- en stressgerelateerde problematiek voortkomend uit een onveilig verlopen hechting. Er ontbreekt te veel informatie van de periode voorafgaand aan de plaatsing in het huidige pleeggezin om dit diagnostisch officieel in een stoornis vast te kunnen stellen. Er is echter sprake van een zichtbaar patroon van verstoord hechtingsgedrag dat niet bij de ontwikkeling past. Het verlies van ouders als hechtingspersonen laat zichtbare sporen na in het gedrag van [slachtoffer 2] wat ook te zien is bij de begeleide bezoekcontacten die verschillende keren erna hebben plaatsgevonden. De loyaliteit naar met name moeder is groot en ze wil door haar worden gezien. Niet alleen de verlieservaring van de voor haar belangrijkste hechtingspersoon (haar moeder) maar ook de sterk bedreigende opvoedsituatie waarbij zij overtuigd is dat die door [slachtoffer 1] is veroorzaakt en hiervoor schuldig is en mogelijk nog meer traumatiserende gebeurtenissen, maar ook de belastende verklaring die [slachtoffer 2] is gevraagd af te leggen en die haar daarmee in een disloyale positie bracht ten aanzien van moeder, grijpen diep in het ontwikkelen van het basisvertrouwen. Dit heeft tot gevolg dat de persoonlijkheidsontwikkeling van [slachtoffer 2] op dit moment duidelijk waarneembare verstoringen kent. Verlatingsangst en bindingsangst worden zichtbaar, omdat ze het gevoel heeft in de steek te zijn gelaten, maar ook meent dat zijzelf moeder in de steek te hebben gelaten. Het normaliseren en opnieuw opbouwen van vertrouwen is een proces dat mogelijk nog jaren kan duren. Dit betekent dat ze behoefte heeft aan ingroei in een pleeggezin dat veiligheid, zorg en liefde kent binnen een stabiel, pedagogisch sterk opvoedklimaat, waar terugval in dit proces dient te worden voorkomen.

9.BEANTWOORDING VAN DE VRAAGSTELLING

1.
In hoeverre wordt de gezondheid en/of het welzijn van [slachtoffer 1][A-G: ik begrijp: [slachtoffer 2], geboren [geboortedatum] 2008[A-G: ik begrijp: [geboortedatum] 2010]te [plaats] , Duitsland door het als getuige afleggen van een verklaring in de onderhavige strafzaak, in gevaar gebracht.
Het welzijn van [slachtoffer 2] , die ten tijde van het tenlastegelegde zeven jaar oud was, kan ernstig worden geschaad, indien deze minderjarige in de onderhavige zaak op welke wijze dan ook wordt gehoord.
Het belang van het welzijn van [slachtoffer 2] dient te prevaleren boven het belang van de verzoekers om deze minderjarige als getuige alsnog een verklaring af te laten leggen in de strafzaak met de arrondissementsparketnummers 21/004775-18 en 21/00477-18.

2.Indien verhoor niet mogelijk is, dient te worden aangegeven waarom.

De informatie die ouders (in de processen-verbaal), pleegouders, behandelaars en school hebben verstrekt, is getoetst in het gesprek en blijkt congruent te zijn aan het huidige beeld dat de onderzoeker krijgt van [slachtoffer 2] . Hetgeen ouders verklaren over de periode voorafgaand aan de wegplaatsing van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 2] heeft zichtbaar geleid tot het gedesorganiseerd hechtingsgedrag van [slachtoffer 2] zoals dit zichtbaar is geweest in het onderhavige onderzoek.
Uit het onderzoek wordt duidelijk dat [slachtoffer 2] een kwetsbaar meisje is dat zowel in cognitief maar ook sociaal/emotioneel en relationeel opzicht een sterke scheefgroei laat zien in haar ontwikkeling waarin stagnaties niet zijn uitgesloten, maar ook herstel tijd nodig blijkt te hebben. De verschillende problematieken die [slachtoffer 2] laat zien, lijken niet hun oorsprong te hebben in aanleg gelegen factoren, maar het zijn hechting, stressfactoren en angst die een dermate belangrijke rol spelen dat sprake is van een zichtbaar patroon van verstoord hechtingsgedrag dat niet bij de ontwikkeling past.
Er is rust gecreëerd en ingroei in het huidige pleeggezin is voorzichtig waarneembaar. Een nieuwe stresssituatie als een verhoor in welke vorm dan ook zal [slachtoffer 2] opnieuw ernstig onder druk zetten, zorgt dat de kans op terugval groot is en kan haar hiermee nog verder beschadigen.”
3.8
Op 30 oktober 2019 heeft de raadsheer-commissaris de advocaat-generaal bij het hof en de verdediging verzocht te reageren op de rapporten. Op 19 november 2019 heeft de advocaat-generaal bericht dat uit de deskundigenrapporten blijkt dat het horen van de kinderen hun gezondheid en welzijn in gevaar zal brengen. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorkomen van dit gevaar zwaarder moet wegen dan het belang van de verdediging bij het horen van de kinderen, zodat het daarop betrekking hebbende getuigenverzoek moet worden afgewezen. Op 21 november 2019 heeft de verdediging laten weten dat zij – kort gezegd – het verzoek tot het horen van de kinderen als getuigen handhaaft. Na ontvangst van deze reacties heeft de raadsheer-commissaris op 20 december 2019 het onderzoek gesloten en de zaak teruggewezen naar een (regie)zitting, zodat de meervoudige strafkamer kon beslissen op het getuigenverzoek.
3.9
Op de regiezitting van 8 juni 2020 heeft het hof het verzoek van de verdediging tot het (doen) horen van de minderjarige zoon en dochter van de verdachte als getuigen afgewezen. Het hof heeft in dat verband – kort gezegd – overwogen dat, gelet op de inhoud van de rapporten van de deskundige, het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de kinderen in gevaar wordt gebracht door het afleggen van een verklaring als getuigen en dat het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang van de verdediging om de kinderen te kunnen ondervragen.
3.1
Op de terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2023 heeft de verdediging haar verzoek tot het horen van de minderjarige zoon en dochter van de verdachte herhaald. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om de verklaringen van de zoon en dochter uit te sluiten van het bewijs. Ik citeer hieronder allereerst de relevante passages uit de op de terechtzitting overgelegde pleitnotitie van de advocaat en vervolgens (cursief) de blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting daarop gegeven aanvulling:

1. Feit 1
(…)
- Verzoek tot uitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nu zij niet door de verdediging zijn gehoord. Het betreffen belastende verklaringen, terwijl de mogelijkheid van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om hen in enig stadium te ondervragen niet heeft bestaan. Dit terwijl de bewezenverklaringen in beslissende mate steunen op de verklaringen van deze getuigen.
- De WhatsApp-gesprekken bevatten onvoldoende context om met zekerheid vast te stellen wat er is gebeurd. Of aan alle berichten uitvoering is gegeven, blijft onduidelijk. Ook is niet met zekerheid vast te stellen of alle berichten over [slachtoffer 1] gaan.
- Het rapport van het NFI en de verklaring van de GGD-arts over [slachtoffer 1] bieden geen enkel inzicht in de wijze waarop de ondervoeding is ontstaan en vooral niet wie daarvoor verantwoordelijk is. Hetzelfde geldt voor de waargenomen letsels. Uit het rapport blijkt niet wie het letsel heeft toegebracht.
- Met betrekking tot de ondervoeding is van belang dat het NFI opmerkt dat er meerdere oorzaken kunnen zijn, zoals ernstige diarree.
- De verklaring van de buurvrouw is onvoldoende specifiek om als steunbewijs te kunnen gelden. Daarnaast gaat deze verklaring om een enkel moment, terwijl de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zien op een langere periode en op een structureel karakter lijken te wijzen.
(…)

2.Feit 2

(…)
- Verzoek tot het uitsluiten van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] (zie voorgaande) (…)

3.Feit 3

(…)
- Verzoek tot het uitsluiten van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] (zie voorgaande) (…)
Ik ga uw hof verzoeken cliënte vrij te spreken. Een belangrijk punt is dat de kinderen niet gehoord zijn door de verdediging.
Destijds is een rapport uitgebracht waarin onderzoek is gedaan naar het horen van de kinderen. Die rapporten zijn inmiddels vier jaar oud. Zij dateren uit oktober 2019. Toen was nooit het idee dat de inhoudelijke behandeling zo lang op zich zou kunnen laten wachten. Ik vraag mij af of zo'n rapport nu nog geldt, of dat het nu anders zou zijn. Ik herhaal dan ook het verzoek om de kinderen te horen als getuigen. We kunnen niet nu nog op basis van dat rapport uit 2019 de conclusie trekken dat dit niet zou kunnen.
3.11
Het hof heeft dit verzoek afgewezen en de bij de politie afgelegde verklaringen van de verzochte getuigen voor het bewijs gebruikt. Daartoe heeft het hof in het bestreden arrest het volgende overwogen:
“De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof het verzoek herhaald om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als getuigen te horen. De verdediging heeft deze onderzoekswens eerder ingediend bij appelschriftuur. Bij tussenarrest van 19 februari 2019 heeft het hof de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris teneinde een deskundige te benoemen die diende te rapporteren over de vraag of en in hoeverre de gezondheid en/of het welzijn van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in gevaar wordt gebracht wanneer zij als getuigen een verklaring zullen afleggen. De deskundige heeft twee rapportages d.d. 14 oktober 2019 opgesteld waaruit blijkt dat het welzijn van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ernstig kan worden geschaad wanneer zij in de onderhavige strafzaak als getuigen een verklaring dienen af te leggen. Ten aanzien [slachtoffer 1] staat onder meer in het rapport:
Uit het onderzoek wordt duidelijk dat [slachtoffer 1] een kwetsbare jongen is die zowel in cognitief, maar ook in sociaal/emotioneel en relationeel opzicht herstellende is van een sterke scheefgroei in zijn ontwikkeling (...). De verschillende problematieken die [slachtoffer 1] laat zien, lijken niet hun oorsprong te hebben in aanleg gelegen factoren, maar het zijn hechting, stressfactoren en angst die een dermate belangrijke rol spelen dat symptomen van een doorgemaakt trauma prominent zichtbaar zijn met PTSS tot gevolg. Er is rust gecreëerd en een behandeling is afgerond. Een nieuwe stresssituatie als een verhoor in welke vorm dan ook zal [slachtoffer 1] opnieuw ernstig onder druk zetten, zorgt dat de kans op ‘second traumatisation‘ bestaat en (zal/kan) hem hiermee nog verder beschadigen.
Ook ten aanzien van [slachtoffer 2] wordt in het rapport opgemerkt dat een nieuwe stresssituatie als een verhoor in welke vorm dan ook haar opnieuw ernstig onder druk zal zetten en ervoor zal zorgen dat de kans op terugval groot is waardoor zij verder beschadigd kan raken.
Het hof heeft op de regiezitting van 8 juni 2020 op basis van bovengenoemde rapportages de verzoeken tot het horen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als getuige afgewezen.
Het hof heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de (psychische) gezondheidsrisico’s voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij een nieuw verhoor in welke vorm dan ook zoals beschreven in de bovengenoemde rapportages niet meer aanwezig of sterk verminderd zijn. Het hof is van oordeel dat het voorkomen van gevaar voor de gezondheid en het welzijn van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaarder weegt dan het belang van de verdediging om hen te kunnen ondervragen. Het hof wijst daarom de verzoeken tot het horen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af.
De bruikbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn door de politie gehoord in een studio in het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht. Tijdens dit verhoor hebben de kinderen een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. Zoals hiervoor overwogen heeft de verdediging [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet kunnen horen.
Het hof stelt voorop dat – gezien de voor verdachte belastende inhoud van hun verklaringen – de verdediging het recht heeft op een mogelijkheid om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te horen als getuigen. Nu de verdediging deze mogelijkheid niet heeft gehad, ziet het hof zich voor de vraag gesteld of desondanks sprake is van een eerlijk proces en de verklaringen van de kinderen voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. In onderhavige zaak heeft compensatie plaatsgevonden doordat andere getuigen zijn gehoord ten overstaan van de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris. Ook de medeverdachte is uitgebreid gehoord door de raadsheer-commissaris en was goed op de hoogte van de situatie in de ten laste gelegde periode en waarover [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard. Daar komt bij dat er naast de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volop ander bewijs is waaruit volgt dat het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en aan de hand waarvan is gebleken dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , voor zover deze voor het bewijs zijn gebruikt, betrouwbaar zijn.”
3.12
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard:
“1.
dat zij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 juli 2017 te [plaats] , althans in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, haar kind, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door hem meermalen vast te binden en in elk geval de polsen en enkels met behulp van tie-wraps vast te snoeren en door die [slachtoffer 1] te schoppen en opzettelijk de gezondheid van die [slachtoffer 1] te benadelen, door hem onvoldoende eten te geven.
2.
dat zij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 maart 2017 tot en met 22 juli 2017 te [plaats] , althans in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk haar kind, [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1] in een kist op te sluiten en opgesloten te houden en door die [slachtoffer 1] vast te binden met tie-wraps om zijn polsen en enkels en door die [slachtoffer 1] met tie-wraps vast te binden aan het kinderzitje in de auto.
3.
dat zij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 juli 2017 te [plaats] , althans in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een kind [slachtoffer 1] tot wiens onderhoud en verzorging zij en haar mededader, zijnde de ouders van die [slachtoffer 1] verplicht waren meermalen in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten, hebbende zij en haar mededader die [slachtoffer 1] , die de leeftijd van acht jaar had en aldus geheel hulpbehoevend en afhankelijk, opzettelijk te weinig eten en ongeregeld eten gegeven en/of hebbende zij en/of haar mededader:
- onvoldoende medische zorg gezocht voor [slachtoffer 1] terwijl [slachtoffer 1] ondervoed was en
- onvoldoende medische zorg gezocht voor [slachtoffer 1] terwijl [slachtoffer 1] schimmels, althans letsels had en
- voor onvoldoende sanitaire voorzieningen gezorgd voor die [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1] op te sluiten in een kist en vast te binden waardoor [slachtoffer 1] niet de WC kon bereiken en daardoor (langdurig) in zijn urine en/of ontlasting zat/lag en
- voor onvoldoende hygiëne gezorgd voor [slachtoffer 1] door de met faeces en urine besmeurde [slachtoffer 1] niet direct, althans onvoldoende schoon te maken en die [slachtoffer 1] niet onverwijld en onvoldoende met warm water schoon te (laten) maken en
- voor onvoldoende bescherming tegen de kou gezorgd door [slachtoffer 1] onvoldoende te kleden en
- voor onvoldoende beweging gezorgd voor [slachtoffer 1] door [slachtoffer 1] meermalen al dan niet langdurig aan verschillende voorwerpen vast te binden.”
3.13
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in het bestreden arrest opgenomen bewijsmiddelen (met weglating van voetnoten):
“Een proces-verbaal van bevindingen:
Op zaterdag 21 juli 2017 omstreeks 04:15 uur kregen wij via het Operationeel Centrum te Apeldoorn de volgende melding. Ik hoorde dat wij verzocht werden om te gaan naar camping [A] aan [a-straat 1] te [plaats] . Melder trof in zijn voortent een vijfjarig naakt jongetje aan dat ontzettende honger had. Het jongetje had tegen de melder verteld dat hij andere ouders zocht omdat zijn ouders hem willen opsluiten.
Collega [betrokkene 3] sprak met de melder en ik hoorde dat deze vertelde dat er een Duits sprekend jongetje in de tent zat.
Ik keek om de hoek en zag een jongetje zitten, gehurkt, helemaal achter in de hoek. lk zag dat het jongetje een handdoek omgewikkeld had en hoorde dat hij deze van melder had gekregen. Ik hoorde dat hij vertelde dat het slecht met hem ging, dat zijn ouders hem willen vermoorden en dat hij vastgebonden had gezeten.
Ik zag dat het jongetje angstig in onze richting keek en zag dat het jongetje erg mager was.
Ik hoorde dat hij vertelde dat hij vastgebonden had gezeten met tie-wraps.
Ik scheen met mijn zaklamp op het jongetje en bekeek zijn armpjes. Ik zag hier diverse verwondingen op zitten. Ik zag dat dit een soort striemen waren. Ik keek vervolgens naar zijn voeten en zag om zijn enkels ook striemen zitten. Ik zag dat het donkerpaarse striemen waren.
Ik hoorde dat het jongetje uit de koelkast van melder had gegeten en zelfs koffiemelk had gedronken.
Ik hoorde dat het jongetje vertelde dat hij ernstig ziek was en dat hij overal pijn had. Ik vroeg of het jongetje zijn achternaam kon spellen en ik hoorde dat hij letterlijk spelde: [naam] . Ik zag dat het jongetje broodmager was.
Ik zag naast de tent van de melder, vanaf de voorzijde gezien, aan de rechterkant twee voertuigen met een Duits kenteken staan. Ik zag dat er een bedrijfsauto van het merk Volkswagen, type Crafter en een personenauto van het merk Opel en Type Zafira stond. Ik zag dat het kenteken van de Opel Zafira [kenteken 1] was en trok deze na op mijn diensttelefoon. Ik zag dat dit voertuig op naam staat van [verdachte] .
Ik heb op de zijkant van de caravan geklopt en geroepen dat ik van de politie was. Na enige tijd zag ik een manspersoon naar buiten komen.
Ik vroeg hem of hij wist waar zijn zoon was. Ik hoorde dat hij vertelde dat zijn zoon binnen was. Vervolgens liep de man weer terug de voortent in en na enige tijd kwam hij naar buiten. Ik hoorde dat hij vertelde dat zijn zoon weg was.
Vervolgens heb ik de man aangehouden op verdenking van mishandeling.
Hierna zijn we teruggelopen richting de caravan en tevens hebben wij de vrouw aangehouden.
Ik vroeg haar nogmaals naar haar naam en hoorde dat ze vertelde dat ze [verdachte] heet.
Ik vroeg haar nogmaals meerdere keren naar haar achternaam en hoorde dat ze [naam] riep. Ik hoorde dat ze haar zin niet afmaakte en geen antwoord meer gaf.
Een proces-verbaal van bevindingen:
Abusievelijk heb ik, [verbalisant 1] , de verkeerde datum gebruikt in mijn proces-verbaal van bevindingen onder nummer: 2017341680-9. Ik, [verbalisant 1] , heb het in genoemd proces-verbaal over zaterdag 21 juli 2017. Dit moet, in alle gevallen, zaterdag 22 juli 2017 zijn.
Een proces-verbaal van bevindingen:
Op zaterdag 22 juli 2017 omstreeks 04:18 uur kregen wij het verzoek om te gaan naar camping [A] aan [a-straat 1] te [plaats] .
Ik hoorde dat het jongetje zei dat hij [slachtoffer 1] heette.
Ik hoorde dat het jongetje zei dat hij " [naam] " heette.
Ik hoorde dat hij zei dat hij thuis opgesloten werd en dat ze hem vastbonden met tie-wraps. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] zei dat hij ziek was en dat hij "Pilz" had. Dit is voor zover ik weet een soort van schimmelinfectie.
Terwijl ik een extra deken om hem heen sloeg zag ik dat [slachtoffer 1] echt sterk vermagerd was. Ik zag ook dat hij paars/blauwe plekken en rode zweertjes op zijn handen en polsen had. Dit zag ik ook op zijn voeten en enkels. Dit leken wel striemen van iemand die wordt vastgebonden en gekneveld. Ik zag dat [slachtoffer 1] heel erg ingevallen ogen had. Ik zag dat [slachtoffer 1] er onverzorgd uitzag. Ik zag dat [slachtoffer 1] langere nagels had en dat deze enorm onder het smeer zaten. Ik rook dat [slachtoffer 1] een heel zure lucht om zich heen had. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] zei dat de littekens en striemen kwamen van de tie-wraps waarmee hij vastgebonden werd.
Ik hoorde dat [slachtoffer 1] zei dat hij in een zwart/bruine kist werd opgesloten en dat deze kist op slot werd gedaan. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] zei dat deze kist in de tent voor hun caravan stond.
Ik hoorde dat [slachtoffer 1] zei dat hij alleen maar droog brood en water kreeg en onder een koude douche moest. Dit was dan niet onder een douche, maar hij werd gewoon met een koude straal afgespoten.
Ik zag dat [slachtoffer 1] maar van alles bleef eten en drinken. Ondertussen wist ik dat [slachtoffer 1] al 2 Groninger worsten, een zak chips, ijs en liters drinken op had.
Nadat de ouders weg waren ben ik met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar hun tent en caravan gelopen.
Eenmaal in de tent liet [slachtoffer 1] mij zien waar hij in opgesloten werd.
In de tent stond rechts in de hoek naast een kooi met cavia’s een zwarte kist van ongeveer 120x50x50 centimeter. Ik zag dat de kist bovenop een deksel had. Naast de kist zag ik een witte tie-wrap en een oranje sjorband liggen.
Ik hoorde [slachtoffer 1] in grote lijnen en woorden van gelijke strekking het volgende zeggen: "In deze zwarte kist word ik opgesloten. De kist wordt afgesloten door middel van een tie-wrap en dan wordt er nog een sjorband om de hele kist heen vastgemaakt. Een kant van het deksel heb ik open kunnen knakken, waardoor ik vanavond uit de kist kon komen. In deze kist staat een bak met daarin tie-wraps waar mijn voeten aan vast worden gemaakt. Soms worden mijn handen ook vastgebonden.
Normaal ligt er ook nog plas van mij in, maar dat heeft mijn vader nu schoon gemaakt met water."
Ik rook dat er een enorm zure plaslucht uit de kist kwam. Ik zag dat [slachtoffer 1] voordeed hoe hij in de kist zat en hoe en waar hij vast werd gebonden. Ik zag onder in de kist twee zwarte tie-wraps zitten. Hier werden volgens [slachtoffer 1] dus zijn voeten aan vast gemaakt. Hij vertelde hoe hij zijn eten kreeg en liet mij zien hoe hij in een soort van onmogelijke houding moest eten. Ik zag dat [slachtoffer 1] zich enorm klein moest maken om in de kist te kunnen, zodat het deksel van de kist dicht kon.
Ik begreep dat [slachtoffer 1] naakt in de kist moest. Zo is hij ook in de tent van melder aangetroffen. Ik begreep ook dat [slachtoffer 1] zei dat hij de afgelopen dagen en weken in de kist had gezeten.
Toen [slachtoffer 1] een en ander aan het vertellen was, stond zijn oudste zus daar ook bij. Ik vroeg aan haar of het klopt dat [slachtoffer 1] in de kist moest. Ik hoorde dat zij met ja antwoordde. Ik vroeg vervolgens of zij ook had gezien dat [slachtoffer 1] de kist in moest. Ik hoorde dat zij hierop ook met ja antwoordde.
Een proces-verbaal van bevindingen:
J = jongetje
O = ondervrager
M = meisje
n.t.v. - niet te verstaan
J: Die hebben ze altijd hier dichtgedaan met een witte n.t.v. (J pakt een wit voorwerp dat op een tie-wrap lijkt en doet voor waar ?ze? altijd open- en dicht hebben gemaakt
J: Die kun je altijd open- en dichttrekken. Dan drukt men hierop en dan gaat hij open.
Daar hebben ze altijd dichtgedaan. En ze hebben deze rode band hier altijd overheen gedaan. Deze band zo gedaan? Met dit snoer hier zo dichtgedaan, zodat ik... Voorheen hadden ze het altijd alleen maar zo met het? alleen maar hier dicht. Met het (J wijst naar de grond, mogelijk naar de tie-wrap), zodat het alleen hier zo dicht zat. Toen ben ik er vandoor gegaan omdat ik... het nog een keer wilde proberen. Toen heeft papa, omdat ik er al een keer vandoor was gegaan, toen anders gedaan, met het snoer zo.
Toen ben ik een paar dagen, nu deze weken, niet omhoog gekomen, want als hij zo dicht zit, krijg ik hem helemaal niet open.
En vannacht (c.q. ?die nacht?) ben ik hiervoor erdoor gekomen. Ziet u dat?
J: Had ik hier zo opengeduwd.
Hij deed knak-knak, en toen ben ik daar uitgegaan. Zachtjes dicht, en toen eruit. Ik maak die kist open.
O, nee. Dat zou er eigenlijk niet in mogen staan. (J tilt een Vileda-doos uit de kist en wijst vervolgens naar de bodem van de kist).
Hier is normaal soms plas van mij, maar dat is nu geen plas, dat is alleen water, omdat papa die gisteren heeft uitgespoeld.
O: En heb je hier vannacht geslapen?
Ja: Ja.
J: (J klimt in de zwarte kist) Ik ga in mijn zwarte n.t.v. dan laat ik zien hoe ik hier vastgebonden zat.
Als ik hier zo in ga zitten, ben ik hier zo vastgebonden en dan hier zo vastgebonden. Zo zat ik vastgebonden, en ik kon me niet bewegen. Het enige wat ik had gekund? Dan had ik zo kunnen gaan Iiggen. Maar alleen zo kunnen gaan liggen, niet anders. Ik zat dan altijd hier achter met mijn voeten vastgebonden.
J: Meestal zal ik ook hier zo vastgebonden. Dus dat ik hier zo aan mijn benen vastgebonden zat.
O: Ook met je handen?
J: Ja. Zo. En dan de hele dag.
(J klimt uit de kist en de camera wordt op M gericht.)
O: Klopt dat wat hij zegt?
M: Ja.
O: Heb je gezien dat hij daarin zat?
M kijkt naar J en antwoordt: Ja
Een proces-verbaal van bevindingen:
Op 22 juli 2017 werd een boekje in beslag genomen met diverse Duitse documenten.
Daarnaast bevinden zich in het boekje diverse losse documenten.
Document: Geburtsurkunde
Standesambt: [plaats]
Nr: [...]
[slachtoffer 1] , mannlichen Geschlechts.
1st am [geboortedatum] 2008
in [geboorteplaats] geboren.
Eltern: [medeverdachte] , katholisch und [verdachte] , beide wonhaft in [plaats] .
Een proces-verbaal van bevindingen:
Op zaterdag 22 juli 2017 kreeg ik het verzoek te gaan naar [plaats] Camping [A] .
Er stond links tegen de caravan aan een koelkast met een slot erop. Daarnaast een kastje. Tevens stond rechts van deze voortent een grote kooi met daarin cavia's. Daarnaast zag ik een zwarte plastic kist staan. Ik zag dat er in deze kist aan de bodem tie-wraps vast zaten gemaakt.
In de caravan aan de rechterzijde zag je rechts achterin een stapelbed staan. Deze was opgemaakt voor meisjes. Je zag veel roze en ook overal meisjeskleding. In de caravan troffen we alleen maar afbeeldingen aan van meisjes samen met hun vader. Geen enkel spoor dat er ook een jongen in de caravan aanwezig zou moeten zijn.
In de gehele caravan en voortent zag je niets wat ook maar te maken kon hebben [met] dat er een jongen aanwezig zou zijn in dit gezin. Wat opviel in deze caravan/ voortent [was] dat er een heleboel tie-wraps aanwezig waren, zowel grote zwarte als wat kleinere witte/doorzichtige. Deze lagen in de lades van het kastje in de voortent.. Deze tie-wraps ben ik alleen in de zwarte plastic kist tegengekomen en in de auto (Opel Zafira welke naast de caravan stond) aan een kinderzitje welk in de kofferbak stond. De tie-wraps zaten aan de zijkant van het kinderzitje bevestigd op eenzelfde manier welke ik ook in de zwarte plastic kist zag welke in de voortent van de caravan stond. In het rechterachterportier zag ik één tie-wrap welke was gebruikt en doorgesneden was. Deze was wit/doorzichtig van kleur. Tevens lag er in dit vakje van het portier nog een ongebruikte tie-wrap.
In de caravan dan wel in de voortent zag je geen enkele plek waar een slaapgelegenheid was om nog een derde kind te kunnen laten slapen.
Een proces-verbaal van bevindingen:
Op zaterdag 5 augustus 2017 heb ik gesproken met [betrokkene 4] . [betrokkene 4] is werkzaam bij camping [A] , gevestigd aan [a-straat 1] te [plaats] .
Boekingen van familie [...] :
1. 18 maart 2017 tot 06 juni 2017 comfortplaats [...]
2. 06 juni 2017 tot 24 juni 2017 comfortplaats [...]
3. 24 juni 2017 tot 31 oktober 2017 seizoensplaats [...]
Een proces-verbaal van bevindingen:
Op donderdag 17 augustus 2017 was ik verbalisant [verbalisant 2] bij de receptie van camping [B] , gevestigd aan de [b-straat 1] te [plaats] , De receptioniste kon zien dat de familie [...] van 1 januari 2017 tot 28 februari 2017 met een caravan op de camping had gestaan. De eigenaar, [betrokkene 5] , verklaarde dat een ouder stel, dat ook op de camping stond, beklag kwam doen omdat zij het niet normaal vonden dat de familie [...] met drie jonge kinderen in deze tijd van het jaar in de caravan zaten. [betrokkene 5] heeft vervolgens vader [medeverdachte] aangesproken en gezegd dat het geen weersomstandigheden waren om met drie jonge kinderen op de camping te verblijven. Volgens [betrokkene 5] zijn ze ongeveer op 14 maart 201 7 vertrokken.
Een letselrapportage van de GGD:
betreft
Naam:
[slachtoffer 1]geslacht: man
Voornamen:
[...]
Geboortedatum:
[geboortedatum] 2008
Hij oogt erg mager (de ribben zijn goed zichtbaar) met een wat bolle buik. [slachtoffer 1] doet erg klein aan voor zijn leeftijd.
Met een lengte van 114.5 cm en een gewicht van 19,1 kg is hij inderdaad wat mager en erg klein (3,58 standaarddeviatie onder het gemiddelde). Een gemiddelde jongen van zijn leeftijd zou 136 cm zijn.
De geringe lengtegroei zou kunnen passen bij een "failure to thrive" hetgeen een bekend symptoom is bij verwaarlozing en kindermishandeling.
De huid is over het algemeen droog, schilferend met enige roodheid, met name, aan de handen, benen, ellebogen en voeten. [slachtoffer 1] heeft opvallend dunne bovenarmen en boven- en onderbenen met weinig ontwikkelde spiermassa.
Armen
linkerarm De huid op de onderarm en hand doet wat rood en fluweelachtig aan. Op de linkeronderarm rond de pols zijn meerdere enigszins dwars/circulair verlopende streepvormige rozerode tot lichtbruine matig scherp begrensde huidafwijkingen zichtbaar sommigen daarvan met iets gerimpeld aspect, deze lopen door op de ulnaire en radiale zijde van de pols en enigszins op de buigzijde van de pols.
rechter arm De huid op de onderarm en hand doet wat rood en fluweelachtig aan. Op de rechteronderarm rond de pols en op de handrug zijn meerdere rozerode matig scherp begrensde huidafwijkingen zichtbaar, sommigen daarvan met iets schilferend aspect. Midden op de onderarm aan de strekzijde is een rode huiverkleuring zichtbaar van enkele millimeters in doorsnee, centraal bedekt met een gelige korst. Op de laterale zijde van de bovenarm is een huidbeschadiging zichtbaar (8mmx4mm).
Benen
linkerbeen Op de linkervoetrug ter hoogte van de derde teen is een oppervlakkige ontvelling van de huid zichtbaar met daarnaast bruinrode en rode verkleuring en schilfering van de huid. Op de achterzijde van het linkeronderbeen iets boven de enkel lijken meerdere dwars verlopende oudere genezen en recenter huidverwondingen zichtbaar met een glanzend roze aspect van de huid.
rechterbeen Op het rechterboven- en onderbeen en voet zijn meerdere rode licht verheven huidafwijkingen zichtbaar gepaard gaande met schilfering en beschadiging van de huid. Op de voetrug ter hoogte van de vierde teen is een diepere lichtbruine huidbeschadiging als een deuk in de huid zichtbaar. De huid eromheen is opvallend glad en rozerood van kleur.
Op de achterzijde van het rechteronderbeen iets boven de enkel lijken meerdere dwars verlopende roodbruine tot rozerode huidverkleuringen zichtbaar met een glanzend roze aspect van de huid.
Conclusie
De enigszins circulair om de polsen en boven de enkels verlopende huidafwijkingen kunnen goed passen bij ligatuurkenmerken: littekens en verwondingen door strak samenbinden van polsen en enkels. De rode schilferende huidafwijkingen kunnen passen bij een uitgebreide (niet behandelde) dermatomycose (schimmelinfectie van de huid).
De geringe lengtegroei en het gebrek aan spierweefsel kan passen bij een failure to thrive als symptoom van verwaarlozing en/of mishandeling.
Een rapportage van het NFI:
Op de CD-ROM afkomstig van de politie was ook een map met "
relevante foto’s gegevensdragers"
Op afbeelding [afbeelding 1] .jpg, gedateerd 27-02-2017 zijn onderrug, billen, benen en rechtervoet, alles ontbloot, zichtbaar.
Op de billen is ontlasting zichtbaar. Op met name de linkerbil en de achterzijde van het linkerbeen zijn meerdere roodpaarse verkleuringen zichtbaar. Op de voetrug van de rechtervoet is een paarsrode huidverkleuring zichtbaar, rondvorming, centraal lijkt een beschadiging van de huid te zien. Het kind op de foto’s lijkt in slechte voedingstoestand.
De bovenarmen ogen te mager, de buik is bol, er is sprake van lanugobeharing (donshaar). Dit zijn bevindingen die kunnen passen bij ondervoeding.
Bij de tweede meting op 18 oktober 2017 was [slachtoffer 1] ruim 5 kg aangekomen ten opzichte van de eerste meting op 22 juli 2017.
Wat betreft het gewicht kan worden gezegd dat het spontaan toenemen van het gewicht zonder medisch ingrijpen pleit tegen een onderliggende medische aandoening als oorzaak van het lage gewicht.
Het lage gewicht is in dit geval het meest passend bij een verminderde voedselinname.
Dateren van de letsels is niet mogelijk, anders dan dat op basis van de letselaspecten de huidletsels qua ontstaansmoment van verschillende data zijn.
De druk/frictieletsels om polsen en enkels kunnen worden verklaard door vastbinden van polsen/enkels met tie-wraps/kabelbinders zoals beschreven in de verhoren en te zien op aangeleverde videobeelden.
Een proces-verbaal van bevindingen
Op 3, 5 en 6 oktober 2017 bekeek ik de gehele chatsessie tussen:
Name: [naam]
Tel: [telefoonnummer 1]
WhatsApp ID: [...]
Name (Matched.): [...]
Name (Matched): [medeverdachte]
Name: [naam]
Tel: [telefoonnummer 2]
Whatsapp ID: [...]
Name (Matched): [verdachte]
Het betroffen ruim 26800 WhatsApp-berichten verstuurd/ontvangen in de periode van: 11-04-2016 t/m 21-07-2017. Deze sessie was veiliggesteld van de Samsung GT-19300, kleur rood, waarvan [verdachte] heeft verklaard dat het haar telefoon betreft.
Vertaling
Time
From
To
13309
laat hem al zijn spullen in de kist en hem dan in de box zetten
23-1-2017 14:39:50 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
15810
hij is volgescheten. Knabbelt aan de voeten krabt zich aan de kont en was niet eens pissen maar was wel bij onze vreetkast en heeft er weer wat uitgepakt
26-2-2017 17:47:42 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
15811
Moeten we straks nog eens de ontspanningsoefening met hem doen
26-2-2017 17:54:45 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
15812
ja met de hakbijl
26-2-2017 17:55:06 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
15813
dat is dan mijn ontspanningsoefening
26-2-2017 17:55:44 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
15814
Heb al wat voor de handen. Dan zijn die de rest van de nacht volledig ontspannen,
26-2-2017 17:57:36 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
17280
Hé muisje, hoop dat het vandaag wat beter gaat. Heb hem gezegd dat hij moet blijven liggen tot jij hem eruit kan halen. Ik houd van je!!!
14-3-2017 8:06:10 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
17410
chipszak weg
15-3-2017 8:40:30 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
17411
hij heeft ook bij de appelsap gezeten
15-3-2017 8:41:04 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
17412
Dit moet voornamelijk na mijn vertrek zijn geweest. Hij wordt vanavond schoongemaakt en wordt dan vastgebonden in de caravan. Alleen luiers en een zak. Nemen een plek met eigen sanitaire voorzieningen en dan wordt hij 's avonds schoongemaakt en tot je opstaat vastgebonden.
15-3-2017 8:50:17 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
17413
ik maak hem kapot ... 3,5 I sap drinken en alles weer vol pissen, en dan nog meer over de vloerbedekking verdelen.
15-3-2017 8:52:53 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
17414
ja grappig en waar moet hij dan slapen? vooral is de rits nu nog meer ingescheurd
15-3-2017 8:53:37 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
18029
Heb je hem losgemaakt? Was zo dom en heb de jerrycan niet meer voor de koelkast gezet. Dacht immers dat hij vastgebonden was. Weet niet wat voor schade hij heeft aangericht. Het is ongelooflijk. Alleen de linkerhand was eruit. Hij heeft dus ook de stoel meegenomen.
27-3-2017 8:26:04 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
18045
Dat is duidelijk. Wil het je moeder zo graag onder de neus wrijven. Vooral na dat gezeur gisteren tijdens de afwas. Zat hij nog vast? Vanmorgen was hij nog droog en schoon
27-3-2017 8:45:38 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
18048
heb ik haar al geschreven
27-3-2017 8:47:49 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
18049
alleen niet dat hij vastgebonden was
27-3-2017 8:47:59 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
20856
heb je hem gezegd dat hij de kist schoon moest maken voor je komt? hij wil dat ik hem eruit laat
3-5-201 7 8:38:34 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
20857
natuurlijk ... hij weet immers ook dat aan de overkant weer wat in de kast is
3-5-2017 8:39:25 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
20858
ja heb gezegd, als jij hem losmaakt, schoonmaken. Anders wanneer ik er ben
3-5-2017 8:51:31 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
20860
ja maar hij zei dat ik hem direct eruit zou laten omdat jij gezegd zou hebben dat wanneer ik op zou staan hem los zou laten, ik heb alleen maar gelachen...
3-5-2017 9:01:39 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
582
ja het gaat mij erom dat zij of iemand anders in de tent is geweest en die kloten kist onder de tafel
1-6-2017 22:31:02 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
583
hij maakt buiten gigantische heibel
1-6-2017 22:31:22 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
584
omdat het te krap is etc?
1-6-2017 22:31:44 UTC (Network)
Name ( M atched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
585
neuh ik denk dat hij probeert weg te komen. maakt kabaal etc
1-6-2017 22:32:32 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
586
hij probeert er gebruik van te maken dat jij nu alleen bent. Hij denkt dat hij zonder mij tegen je op kan
1-6-2017 22:34:57 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
587
hij heeft zich helemaal losgemaakt
1-6-2017 22:35:09 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
588
6 tie-wraps
1-6-2017 22:35:25 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
589
ik draai door
1-6-2017 22:35:37 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
593
Goed, gebruik de dikke tie-wraps. We kopen nieuwe zater
1-6-2017 22:36:30 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
599
als dat niet zo is, gaan we vroeg, zoeken een rustige plek uit en dan breng ik hem het zwemmen bij. We kopen ook een tuinbox bij Thomas Philips
1-6-2017 22:42:32 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
600
Dat is genoeg. Daar kan hij niet uit komen en hij krijgt geen sporen op zijn handen
1-6-2017 22:44:24 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
601
die past precies onder de tafel
1-6-2017 22:48:11 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
604
zit hij nu vast
1-6-2017 22:50:12 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
607
Als alles weer geheeld is bij hem, moet hij gewoon maar eens op de spoorbaan gaan wandelen of zoiets
1-6-2017 22:52:09 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
611
ik kan niet slapen !!! ben bang dat hij rond gaat dwalen en ik ben hier alleen
1-6-2017 22:55:39 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
612
Nou geweld… In ieder geval een tuinbox met een slot. Kunnen vreemden er ook niet in kijken
1-6-2017 22:57:03 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
616
als de dikke tie-wraps vastzitten, krijgt hij ze niet los
1-6-2017 22:59:59 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
617
moet ze gewoon heel strak aantrekken
1-6-2017 23:00:33 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
618
ja heb echter de handen aan de voeten daarmee
1-6-2017 23:01:07 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
619
hij is nog steeds aan het trekken
1-6-2017 23:02:29 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
620
Goed, dat betekent: Aan elke voet en hand één en deze aan elkaar vastmaken
1-6-2017 23:02:49 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
621
ja voet dunne en daar dikke aan
1-6-2017 23:03:22 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
622
moeten het houden als ze heel strak zijn
1-6-2017 23:04:35 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
25667
Hoe gaan we dat doen met Pissi?
3-7-2017 14:01:33 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
25668
geef het laatste oliesel
3-7-2017 14:01:49 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
25669
verdrinken
3-7-2017 14:02:04 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
25670
met de kist in de auto
3-7-2017 14:02:25 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
641
nero heeft [slachtoffer 1] gemarkeerd. hij heeft net voor de kist gepist
4-7-2017 9:40:06 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
26316
Wat doe ik met de spast wanner ik naar voren ga
13-7-2017 7:50:21 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
26317
??
13-7-2017 7:50:23 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
26318
kleren droog?
13-7-2017 7:52:05 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
26319
neuh
13-7-2017 7:53:12 UTC (Network)
Name (Matched): [verdachte]
Name (Matched): [medeverdachte]
26320
In de kist vastmaken. Sokken in de bek. Probleem is dat de buren weten dat er nog één is. Laat hem anders andere kleren aantrekken en deze, als jullie weer terug zijn, weer uittrekken
13-7-2017 8:00:52 UTC (Network)
Name (Matched): [medeverdachte]
Name (Matched): [verdachte]
Een proces-verbaal van verhoor getuige:
V: sinds wanneer verblijft u op camping " [A] "?
A: Dit jaar zijn wij daar begin april gekomen en zijn voornemens om tot oktober 2017 te blijven.
V: Op welke standplaats staat dit gezin op de camping?
A: Dat weet ik niet precies maar ze staan direct bij ons en kijken er direct op.
A: De moeder gaf in mijn bijzijn de jongen een schop met haar voet.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] :
V: [slachtoffer 1] heeft schimmel op diverse plekken op zijn lichaam. Een arts heeft aangegeven dat dit verband houdt met zijn lichamelijke toestand en dat dit van binnenuit komt. Wat kun je hierover verklaren?
A: Hij heeft aan zijn voeten schimmel. Dit is met zalf en poeder door ons behandeld. [slachtoffer 1] heeft zijn nagels in zijn mond gestopt en op zitten kauwen.
V: Wat zegt een (huis)arts hiervan?
A: We zijn niet met hem bij een huisarts geweest.
V: Wanneer is [slachtoffer 1] voor het laatst bij een arts geweest?
A: Afgelopen jaar in 2016.
V: [slachtoffer 1] heeft verwondingen, overal wondjes op de arm en hij wees naar de polsen. Wat kun je hier over verklaren?
A: Ik heb hem vastgebonden zodat hij ‘s nachts niet weg kon. Ik heb hem vast gebonden, aan zijn handen en zijn enkels.
V: Waarmee heeft u hem vastgebonden?
A: Eerst met een touwtje en daarna met kabelbinders (tie-wraps), maar [slachtoffer 1] heeft zich daarbij bezeert.
V: Waaraan heeft u hem vastgebonden?
A: Eerst aan het bed en daarna aan een kist.
V: Wat voor een kist?
A: Een Metselkuip.
V: Waar was dat?
A: In de voortent. Die stond in de voortent. Hij stond ‘s nachts op en liep weg dan sloot ik hem op in deze box.
V: Hoe maakte je [slachtoffer 1] vast in deze box?
A: Ik zette iets boven op de box zodat hij er niet uit kon.
V: [slachtoffer 1] zegt dat de box wel afgesloten wordt.
A: Die avond heb ik een kabel door het slot gestoken met een tie-wrap. Dit was die avond dat de politie ook kwam. Ik heb [slachtoffer 1] als straf in de box opgesloten.
V: Met andere woorden als hij zich niet meldde dan lag hij in een natte bak.
A: [slachtoffer 1] poepte en plaste daar in de box.
V: Welk geweld heeft u nog meer gebruikt tegen [slachtoffer 1] ?
A: Ik sloeg hem op zijn billen en ik heb ook weleens zijn arm omgedraaid.
V: Wat kun je verklaren over het gebruik van tie-wraps/kabelbinders?
A: De laatste keer 3 à 4 weken geleden. Ik heb [slachtoffer 1] aan de stoel vastgebonden. Omdat hij in de auto opstond en uit het stoeltje opstond en het stoeltje door de auto gooide.
Ik heb hem achterin de auto aan het stoeltje vastgebonden. Dit heb ik 3 tot 4 keer gedaan.
V: [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat hij sliep in een kussenbox. Wat kun je hierover verklaren?
A: Daar heeft hij ook in geslapen maar niet altijd. Als het te erg werd en wij niet meer wisten wat we met hem aan moesten.
V: Welke voorzieningen zijn aangebracht in deze box?
A: Die heb ik met een kabelbinder afgesloten en ik heb er voorwerpen op gezet.
Een uitwerking van het verhoor van verdachte [medeverdachte] :
A: Ik heb tegen [slachtoffer 1] geschreeuwd. Ik. heb hem ook geslagen. En dat heeft mijn vrouw ook gezien.
Een uitwerking van het studioverhoor van [slachtoffer 1] :
Aangezien de getuige [slachtoffer 1] van oorsprong Duits is, was er ook een Duitse tolk aanwezig, genaamd [betrokkene 6]
Met de letter T wordt in deze verslaglegging bedoeld, de tolk [betrokkene 6] .
V: En wat is er in de kist?
T: Een kist met gaten in. En tie-wraps in.
V: Wat gebeurde er met die tie-wraps?
T: Ze hebben mij daarmee vastgemaakt.
V: En wie hebben dat gedaan?
T: Beiden. Allebei, meestal.
V: En wie bedoel je met beiden?
T: Mama en papa.
V: En wat moest jij doen in de kist?
T: Helemaal niks. Ik moest er gewoon zitten. En als oma en opa kwamen, hebben ze dat snel weggedaan. En als opa en oma gekomen zijn, hebben ze de kist gauw weggehaald en bij papa in de Sprinter gezet.
V: En hoe vaak zat jij in die kist?
T: Iedere dag en ook nachts.
V: En wat moest jij in de kist doen, overdag?
T: Ook niks, gewoon, saai, zitten.
V: Oké. En ‘s nachts? Wat moest jij ‘s nachts in de kist?
T: Stil zijn en slapen.
V: Jullie met z’n allen in de caravan?
T: Nee. ik in een kist.
V: In de kist. Met het slapen, slaap jij in een kist?
T: Ja. De kist stond in de tent. Anders zou ik kunnen pikken.
V: Wat kreeg je dan te eten?
T: In de ochtend kreeg ik droog brood. En ‘s avonds kreeg ik vaak helemaal niks.
V: En hoe vaak kreeg jij droog brood?
T: ledere dag. En soms ook beschimmeld. Dan was dat voor mij.
V: En waar zaten de anderen als jullie gingen eten?
T: Meestal in de caravan, op het bed of buiten, voor de tent.
V: En waar was jij als jij eten kreeg?
T: In de kist. Ze gooiden het in de kist.
V: En soms moet jij ook wel eens plassen en poepen.
T: Dan moest ik in de kist doen.
V: En wie ging dat dan schoonmaken?
T: Papa, avonds. Mij ook, met de tuinslang.
V: Oh, vertel daar eens over.
T: Hij heeft me een keer nat gespoten. En dan moet ik de kist weer in. En als ik moest poepen en deed ik dat in de kist en dan was hij boos.
V: En wat gebeurde als hij boos was?
T: Hij heeft me geslagen. Hij heeft me een trap gegeven, zodat ik ben omgevallen.
V: En wat deed mama als zij boos was?
T: Die is heel anders als zij boos is. Die zegt van...papa, houd er mee op. Maar ze slaat me wel.
V: En waar ben jij als papa aan het werken is?
T: In de kist.
V: Snap ik het goed, dat jij ook in de kist zit als mama alleen thuis is?
T: Ja.
V: En sinds wanneer slaap jij in de kist?
T: Sinds we op de camping zijn.
V: Ik ben nog wel wat vergeten. Want, als jij in die kist bent, heb je gezegd, dan gaan de tie-wraps. Waar gaan die tie-wraps?
T: Armen en benen.
V: Oké. En kan je voordoen hoe dan?
T: Hier.. .(wijst polsen aan). En hier direct bij mijn enkels. ..(wijst enkels aan).
V: En hoe zit de kist dan dicht?
A: Ook met tie-wrap. En dan zit in het midden, zit een gat en hebben ze met die tie-wrap dicht gedaan. En als ze open doen, dan hebben ze die tie-wrap weer opengemaakt. Opengetrokken. Ze hebben ook een band.
V: En waar zit je dan in de auto?
T: In de kofferbak. Er is een kinderstoeltje. En dan word ik ook met tie-wraps
vastgezet.
V: En hoe vaak gebeurt dat?
T: ledere dag was met tie-wraps.
V: En wat is er niet leuk aan mama?
T: Dat ze me in de kist opsluit en dat ze me met tie-wraps vastzet.
Een uitwerking van het studioverhoor van [slachtoffer 2] :
Aangezien de getuige [slachtoffer 2] van oorsprong Duits is, was er ook een Duitse tolk aanwezig, genaamd [betrokkene 6] .
Met de letter T wordt in deze verslaglegging bedoeld, de tolk [betrokkene 6] .
V: En heb je net ook verteld dat [slachtoffer 1] weleens in een kist slaapt?
T: Als hij niet de heleboel vies maakt met poep en plas, slaapt hij af en toe ook in bed.
V: En die kist, wat is dat voor een kist?
T: Dus een kleine kist. En er is een grote zwarte kist met een deksel er op.
V: En waarom moest [slachtoffer 1] in de kist slapen?
A: Hij poept en plast in de kist en dan loopt de plas er altijd uit. Er zaten twee gaten in. En dan plast hij nog en dan gaat hij weer pikken.
V: En als jullie aten met z’n allen [slachtoffer 2] , hoe ging dat dan? Bijvoorbeeld ontbijt? Waar aten jullie dan?
T: Als [slachtoffer 1] niet gepikt had, dan mocht hij mee eten. En als hij had gepikt, dan kreeg hij helemaal niks te eten.
V: Als [slachtoffer 1] niet mocht eten, niet mocht mee eten als hij had gejat, waar was [slachtoffer 1] dan, als jullie gingen eten?
T: Dan was hij weg en zat hij in de kist.
V: En waar is [slachtoffer 1] dan?
T: Er is een kleine kist en die zit in de grote kist; En daar slaapt [slachtoffer 1] .
V: En als [slachtoffer 1] in de kist zit, blijft de kist dan open?
T: Die is dan dicht met tie-wraps.
V: En als [slachtoffer 1] in de kist zit en de kist wordt dan op slot gedaan met tie-wraps, wie doet die kist dan op slot?
T: Papa doet het. Maar als papa moet werken en het is al donker, dan doet mama dat.
V: Waar poept en plast [slachtoffer 1] dan?
T: In de kist en ook aan de kant. Hij poept in de kist en dan gooit hij het eruit op het tapijt. En dan moet [slachtoffer 1] het weer opruimen.
V: En waar ging [slachtoffer 1] douchen?
T: Met de tuinslang.
V: Met de tuinslag. Vertel me eens alles over de tuinslang?
T: Meestal heeft papa het gedaan en soms heb ik ook geholpen.
V: . En waar zat jij in de auto [slachtoffer 2] ?
T: Midden, achter.
V: En je zusje?
T: Naast en [slachtoffer 1] achter in de kofferbak.
V: En hoe zat [slachtoffer 1] achter in de kofferbak [slachtoffer 2] ?
T: In een tas met kabelbinders. Met een stoeltje, met een kinderstoeltje, zodat hij niet erbij kon en naar voren kon komen.
V: Wisten opa en oma dat [slachtoffer 1] in een kist sliep?
T: Nee.
V: Waar was de kist als opa en oma op de camping kwamen?
T: In papa’s bus.
V: En waarom dan?
T: Omdat opa en oma dat niet mogen zien.
V: Waarom mogen opa en oma de kist niet zien?
T: Omdat ze dan zouden kunnen zien dat [slachtoffer 1] in de tent slaapt. En ze moeten dan denken dat [slachtoffer 1] in de caravan slaapt.
V: Snap je dat [slachtoffer 1] dat niet leuk vond?
T: Ja. [slachtoffer 1] heeft er ook over gezegd, nee dat vind ik niet leuk. Toen heeft mama gezegd, dat moet je wel omdat je plast. Omdat je in bed plast.
V: Als [slachtoffer 1] in de kist zat, hoe zat [slachtoffer 1] dan in de kist? Heb jij dat weleens gezien?
T: hij zat in de kist. Toen hij wat kleiner was. Hij zal er wel een beetje in hebben gelegen. Maar hij zat voornamelijk. En zijn handen en voeten waren met tie-wraps vast.
V: Wie maakten zijn handen en voeten met tie-wraps vast?
T: Papa.
V: Papa deed het alleen?
T: Soms ook mama.
V: En hoe vaak krijgt [slachtoffer 1] te eten?
T: Alleen als hij niet steelt, dan krijgt hij eten. Als hij niet heeft gestolen ‘s nachts, mag hij met ons eten.
V: En anders?
T: Dan krijgt hij niks.
Een proces-verbaal van bevindingen:
Bij afbeelding 1, 2 en 3 is bij de eigenschappen van de afbeelding te lezen dat de afbeeldingen zijn gewijzigd op 9 februari 2017 te 00:30 uur.
Op afbeeldingen 1, 2 en 3 zijn kinderhanden te zien. Rond de polsen en de handen zag ik diverse kleine verwondingen c.q. [dat] blauwe plekken zaten. Op afbeeldingen 1 en 3 was een deel van het gezicht te zien, mogelijk het gezicht van [slachtoffer 1] . Op de genoemde afbeeldingen was te zien dat het kind op de foto een besmeurd kledingstuk, ogenschijnlijk ontlasting, aan het schoonspoelen was.”
3.14
Het hof heeft in zijn arrest de volgende bewijsoverwegingen opgenomen:

Overweging met betrekking tot het bewijs
(…)
Standpunt van de raadsvrouw
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zijn eveneens minderjarige zusje, dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu zij niet door de verdediging zijn gehoord. Zonder deze verklaringen is volgens de raadsvrouw ten aanzien van alle feiten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te kunnen komen tot een bewezenverklaring. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting het verzoek herhaald om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te horen als getuigen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw subsidiair aangevoerd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onvoldoende eten geven, nu, niet is gebleken op welke wijze de ondervoeding is ontstaan en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw subsidiair aangevoerd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde periode, nu [slachtoffer 1] zelf heeft verklaard dat hij voor het eerst werd vastgebonden op de camping en het gezin pas sinds maart 2017 op de camping verbleef.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw subsidiair aangevoerd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onthouden van zorg bij fracturen, letsels en hoge koorts, nu hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Oordeel van het hof
(…)
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Op grond [van] de bovenstaande bewijsmiddelen is vast komen te staan dat [slachtoffer 1] door zijn ouders, zijnde verdachte en medeverdachte, met tie-wraps is vastgebonden. Ook is [slachtoffer 1] door zijn moeder geschopt. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in samenhang [bezien] met de rapportage van het NFI blijkt dat [slachtoffer 1] onvoldoende eten heeft gekregen van zijn ouders. Hiermee is sprake van de mishandeling van [slachtoffer 1] .
De verweren die door de verdediging naar voren zijn gebracht worden weerlegd door de bewijsmiddelen zoals hiervoor uiteengezet.
Feit 2
Op grond [van] de bovenstaande bewijsmiddelen is vast komen te staan dat [slachtoffer 1] in de ten laste gelegde periode meerdere malen van zijn vrijheid is beroofd. [slachtoffer 1] is opgesloten in een kist en vastgemaakt aan het kinderzitje in de auto. Ook werden zijn polsen en enkels vastgebonden met tie-wraps. Hiermee is sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De verweren die door de verdediging naar voren zijn gebracht, worden weerlegd door de bewijsmiddelen zoals hiervoor uiteengezet. Ten aanzien van de ten laste gelegde periode overweegt het hof in het bijzonder dat uit de WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] valt op te maken dat in ieder geval vanaf maart 2017 sprake was [van] wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] door hem op te sluiten in een kist en/of box en hem vast te binden met tie-wraps. Zo schreef medeverdachte [medeverdachte] in een bericht van 26 februari 2017 aan verdachte dat hij ‘iets voor de handen heeft’ en dat ‘deze de rest van nacht volledig ontspannen zijn'. Naar het oordeel van het hof gaat het hier om het vastbinden van de handen van [slachtoffer 1] . Korte tijd later schreef medeverdachte [medeverdachte] in een bericht van 14 maart 2017 dat 'hij hem had gezegd dat hij moest blijven liggen tot jij hem eruit kon halen’. Naar het oordeel van het hof bedoelt medeverdachte [medeverdachte] hiermee dat hij tegen [slachtoffer 1] had gezegd dat hij pas uit de kist/box mocht komen als medeverdachte [medeverdachte] dat tegen verdachte had gezegd.
Feit 3
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen is vast komen te staan dat verdachte [slachtoffer 1] te weinig en ongeregeld (beschimmeld) eten heeft gegeven. Verdachte en medeverdachte hebben onvoldoende medische zorg voor [slachtoffer 1] gezocht terwijl hij ondervoed was en schimmels had. Omdat [slachtoffer 1] in de kist werd opgesloten moest hij zijn behoeften in de kist doen. Ook was daardoor sprake van onvoldoende hygiëne. Doordat [slachtoffer 1] onvoldoende gekleed werd, werd hij onvoldoende beschermd tegen de kou. [slachtoffer 1] werd immers naakt aangetroffen door de buren op de camping en heeft verklaard dat hij naakt in de kist moest. [slachtoffer 1] is meerdere malen vastgebonden en ook aan verschillende voorwerpen vastgebonden, waardoor hij onvoldoende beweging had.
Het hof is, met de raadsvrouw, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde bestanddeel van het onthouden van zorg bij fracturen en hoge koorts, zodat verdachte hiervan partieel zal worden vrijgesproken.
Op grond van het voorgaande acht het hof alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt daarnaast dat in alle gevallen sprake is geweest van medeplegen.”
Het juridisch kader
3.15
De Hoge Raad is in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
NJ2021/173, m.nt. J.M. Reijntjes ingegaan op de beoordeling door de feitenrechter van verzoeken tot het oproepen en horen van een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat hoewel de uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin [13] tot gevolg heeft dat het belang van de verdediging bij het horen van een getuige die belastend heeft verklaard, terwijl de verdediging ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen in beginsel moet worden voorondersteld, dit niet betekent dat elk verzoek tot het oproepen en horen van zo’n getuige zonder meer moet worden toegewezen. Dat speelt met name als er een goede grond bestaat voor de omstandigheid dat de verdediging het ondervragingsrecht niet kan uitoefenen. [14] Wel moet de rechter in zo’n geval de ‘
overall fairness’ van de procedure in het oog houden, niet alleen bij de beoordeling van de getuigenverzoeken, maar ook bij de eindbeoordeling van de zaak. De rechter moet daarbij onder ogen zien of, en zo ja welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van haar ondervragingsrecht. [15] De Hoge Raad sluit hiermee aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM zijn geformuleerd, namelijk (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat deze drie beoordelingsfactoren in onderling verband staan en als het ware als communicerende vaten functioneren. [16]
3.16
Waar het gaat om het bestaan van een goede reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend, is verder het volgende van belang. Op grond van art. 288 lid 1, aanhef en onder b, Sv kan de rechter van het verhoor van een niet verschenen getuige afzien als het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen. Dat betekent dat de rechter, als hij de in art. 288 lid 1, onder b, Sv genoemde gronden aanwezig acht, het belang van de getuige zwaarder mag laten wegen dan het recht van de verdachte om die getuige te (doen) ondervragen. De vraag of het in art. 288 lid 1, onder b, Sv genoemde gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, moet worden beantwoord tegen de achtergrond van het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces. Daaruit volgt dat de rechter zijn oordeel ten aanzien van het belang van de getuige moet motiveren aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, zoals het oordeel van een deskundige. Bij de toetsing in cassatie van de beslissing om op grond van art. 288 lid 1, onder b, Sv het verzoek tot het horen van een getuige af te wijzen, kan een rol spelen of de rechter zich heeft uitgelaten over de mogelijkheid om bij het horen als getuige maatregelen te treffen ter bescherming van het belang van de gezondheid of het welzijn van de getuige. [17]
3.17
Verder verzet art. 6 EVRM zich er niet tegen dat de rechter het verzoek afwijst als het oproepen en horen van een getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig is (“manifestly irrelevant or redundant”). De rechter kan het verzoek om zo’n getuige op te roepen en te horen afwijzen ingeval hij tot het oordeel komt dat het opnieuw horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. [18]
3.18
Voor het oordeel dat zich de situatie voordoet dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben, zijn onder meer van belang de inhoud van de in de tenlastelegging tot uitdrukking gebrachte beschuldiging, de andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek die zich in het procesdossier bevinden, zoals de verklaringen van andere getuigen, en de procesopstelling van de verdachte, een en ander in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, waaronder wat daar mogelijkerwijs nog door de verdediging naar voren is gebracht over het doel van de beoogde ondervraging. [19]
3.19
Indien de feiten en omstandigheden die in de verklaring van de niet-ondervraagde getuige naar voren komen ook volgen uit andere door het hof gebruikte bewijsmiddelen of een omstandigheid betreffen die geen onderdeel is van de bewezenverklaring en in het geheel van de bewijsmotivering van zeer ondergeschikte betekenis is, heeft de verdachte – bij een op zichzelf terecht voorgestelde klacht over de motivering van de afwijzing van een getuigenverzoek te dezen – onvoldoende belang bij cassatie. [20]
De bespreking van het tweede middel
3.2
In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats geklaagd dat het oordeel van het hof dat vier jaren na de rapporten van de deskundige nog steeds sprake is van een gegrond vermoeden dat de gezondheid en het welzijn van de kinderen door het afleggen van een verklaring als getuigen zodanig in gevaar worden gebracht dat het voorkomen van dat gevaar prevaleert boven het belang van de verdediging bij het kunnen ondervragen van de kinderen, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed.
3.21
Uit het hierboven geschetste procesverloop komt naar voren dat het hof het in het middel bedoelde getuigenverzoek heeft afgewezen op de in art. 288 lid 1, onder b, Sv bedoelde grond dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid en het welzijn van de kinderen in gevaar wordt gebracht door het afleggen van een getuigenverklaring en dat het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang van de verdediging om hen te kunnen (doen) ondervragen. Het hof heeft aan de afwijzing van het verzoek tot het horen van de zoon van de verdachte ten grondslag gelegd dat de door de raadsheer-commissaris benoemde deskundige heeft gerapporteerd dat de zoon een kwetsbare jongen is die in cognitief, sociaal/emotioneel en relationeel opzicht herstellende is van een sterke scheefgroei in zijn ontwikkeling, dat symptomen van een doorgemaakt trauma met PTSS tot gevolg zichtbaar zijn, dat weliswaar rust is gecreëerd en een behandeling is afgerond, maar dat een nieuwe stresssituatie zoals een verhoor in welke vorm dan ook hem opnieuw ernstig onder druk zal zetten, waarmee de kans op ‘
second traumatisation’ en verdere beschadiging bestaat. Het hof heeft aan de afwijzing van het verzoek tot het horen van de dochter van de verdachte ten grondslag gelegd dat de deskundige ten aanzien van de dochter heeft gerapporteerd dat een nieuwe stresssituatie zoals een verhoor in welke vorm dan ook haar opnieuw ernstig onder druk zal zetten en ervoor zal zorgen dat de kans op terugval groot is, waardoor zij verder beschadigd kan raken. Het hof heeft voorts geoordeeld dat het geen aanleiding heeft om te veronderstellen dat de (psychische) gezondheidsrisico’s voor de kinderen bij een nieuw verhoor in welke vorm dan ook, zoals beschreven in de rapporten van de deskundige, niet meer aanwezig of sterk verminderd zijn. Verder staat vast dat de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad het ondervragingsrecht uit te oefenen.
3.22
Met de steller van het middel meen ik dat het bestreden oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk is. Dat oordeel is gebaseerd op de rapporten van de door de raadsheer-commissaris benoemde deskundige. Die rapporten dateren echter van bijna vier jaren vóór de afwijzing door het hof van het getuigenverzoek. De verzochte getuigen waren ten tijde van die afwijzing inmiddels vier jaren ouder, te weten 14 respectievelijk 13 jaren oud in plaats van 10 respectievelijk 9 jaren oud, en (daardoor) mogelijk minder kwetsbaar. Daarbij neem ik in aanmerking dat de deskundige ten aanzien van de zoon van de verdachte ook heeft gerapporteerd dat hij de afgelopen twee jaren een positieve ontwikkeling heeft laten zien, hij zich steeds meer weet op te stellen zoals de meeste jongens van zijn leeftijd, hij een traumabehandeling heeft afgerond en er rust is gecreëerd. Over de dochter van de verdachte – die niet (ook) als slachtoffer is aangemerkt van de feiten waarvoor de verdachte is veroordeeld – heeft de deskundige weliswaar gerapporteerd dat sprake is van een zichtbaar patroon van verstoord hechtingsgedrag dat niet past bij de ontwikkeling van het kind, maar ook dat inmiddels rust is gecreëerd en ingroei in het pleeggezin voorzichtig waarneembaar is.
3.23
Gelet op het tijdsverloop van bijna vier jaren tussen de rapporten van de deskundige en de afwijzing door het hof van het getuigenverzoek, kan naar ik meen niet zonder meer worden gezegd dat die rapporten voldoende recent zijn om de afwijzing van het getuigenverzoek daarop te baseren. Daarbij weeg ik mee dat in de periode tussen de rapporten en de afwijzing van het getuigenverzoek niet is gebleken van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de rapporten ten tijde van de afwijzing nog steeds de actuele stand van zaken weergaven. Het kennelijk andersluidende oordeel van het hof is, mede gelet op hetgeen door de verdediging aan de getuigenverzoeken ten grondslag is gelegd en door haar over de rapporten naar voren is gebracht, niet zonder meer begrijpelijk. De enkele overweging van het hof dat het geen aanleiding heeft om te veronderstellen dat de (psychische) gezondheidsrisico’s voor de verzochte getuigen bij een nieuw verhoor in welke vorm dan ook niet of sterk verminderd aanwezig zijn, is daartoe onvoldoende.
3.24
Het voorgaande in ogenschouw genomen, slaagt mijns inziens het cassatiemiddel voor zover daarin wordt geklaagd over het kennelijke oordeel van het hof dat de rapporten van de deskundige voldoende recent zijn om de afwijzing van het in het tweede middel bedoelde getuigenverzoek daarop te baseren.
3.25
In het middel wordt verder nog geklaagd dat het oordeel van het hof dat door het tot het bewijs bezigen van de verklaringen van de kinderen van de verdachte de procedure in haar geheel nog voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed.
3.26
Ook hier heeft volgens mij de steller van het middel het gelijk aan haar zijde. Het oordeel van het hof dat art. 6 EVRM niet in de weg staat aan het gebruik voor het bewijs van de door de kinderen van de verdachte afgelegde verklaringen is niet zonder meer begrijpelijk. Het hof heeft er namelijk onvoldoende blijk van gegeven te hebben nagegaan, op de hiervoor onder randnr. 3.15 weergegeven wijze, of de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. In dat verband is van belang dat uit het voorgaande blijkt dat de door het hof bij de afwijzing van het getuigenverzoek in aanmerking genomen gronden ontoereikend zijn voor het oordeel dat er een goede reden bestond voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid. Met betrekking tot het gewicht van de verklaringen van de kinderen in de bewijsconstructie heeft het hof overwogen dat “volop ander bewijs is waaruit volgt dat het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden”. Voor zover het hof daarmee tot uitdrukking heeft willen brengen dat de verklaringen niet als “sole or decisive” kunnen worden aangemerkt, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. De bewijsvoering van het hof steunt immers voor wat betreft de vraag of de verdachte degene is geweest die de haar verweten en door het hof bewezen verklaarde feiten heeft (mede)gepleegd in beslissende mate op de verklaringen van de kinderen van de verdachte. Een vergelijking met het geval waarin de belastende verklaring van een niet-ondervraagde getuige is gebruikt voor het bewijs, maar de bewezenverklaring ook zonder die verklaring zonder meer toereikend is gemotiveerd, zodat onvoldoende belang bij cassatie bestaat, gaat hier (dan ook) niet op. [21] Dat het hof compenserende factoren heeft benoemd en bij zijn oordeel heeft betrokken, leidt niet tot een ander resultaat. In dat verband merkt de steller van het middel terecht op dat het hof weliswaar heeft overwogen dat “andere getuigen zijn gehoord ten overstaan van de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris” en dat er naast de verklaringen van de niet-ondervraagde getuigen “volop ander bewijs” is waaruit volgt dat het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de kinderen betrouwbaar zijn, maar dat het hof niet nader heeft gespecificeerd om welk ander bewijs en welke andere getuigen het gaat en waarom uit dat bewijs en die getuigenverklaringen blijkt dat de verklaringen van de kinderen betrouwbaar zijn. Datzelfde geldt voor de overweging van het hof dat ook de medeverdachte uitgebreid is gehoord door de raadsheer-commissaris, nu de medeverdachte blijkens zijn door het hof tot het bewijs gebezigde verklaringen enkel over zijn eigen rol heeft verklaard en niet (ook) over de betrokkenheid van de verdachte daarbij. Voor zover de door het hof bij zijn oordeel betrokken factoren op zichzelf wél van belang kunnen zijn voor het bieden van compensatie voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen, merk ik op dat het uitsluitend in aanmerking nemen van het bestaan van zulke factoren niet het oordeel kan dragen dat art. 6 EVRM niet in de weg staat aan het gebruik voor het bewijs van de door de kinderen bij de politie afgelegde verklaringen. [22]
3.27
Het tweede middel slaagt.

4.Het derde middel

4.1
In het derde middel wordt geklaagd dat “het oordeel van het gerechtshof dat geen sprake is van schending van het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn nu het forse tijdsverloop voor een belangrijk deel is veroorzaakt door de wensen van de verdachte en het feit dat het hof die wensen tot aan de zitting van 25 september 2023 heeft ingewilligd en het hof zich niet aan de indruk kan onttrekken dat verdachte vooral bezig is om te voorkomen dat zij (onherroepelijk) wordt veroordeeld en daarbij niet of minder hecht aan een behandeling binnen een redelijke termijn, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed terwijl het hof met dat oordeel bovendien, in strijd met het recht op een onafhankelijk en onpartijdig gerecht als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM, blijk geeft van vooringenomenheid.”
De verwerping door het hof van het redelijke termijn-verweer
4.2
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat het forse tijdsverloop in hoger beroep geen schending van de redelijke termijn oplevert, omdat dat tijdsverloop voor een belangrijk deel is veroorzaakt door de wensen van de verdachte en het feit dat het hof die wensen tot aan de zitting van 25 september 2023 heeft ingewilligd, zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat het hof niet heeft gespecificeerd waarop de wensen van de verdachte betrekking hebben en evenmin waarom die wensen maken dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn in het onderhavige geval meer bedraagt dan het uitgangspunt van twee jaren.
4.3
De verdachte is bij vonnis van 14 augustus 2018 door de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, veroordeeld. Tegen dit vonnis is namens de verdachte en door het Openbaar Ministerie op 28 augustus 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof heeft op 9 oktober 2023 het bestreden eindarrest gewezen. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft derhalve ruim vijf jaren en een maand geduurd.
4.4
De overgelegde pleitnotitie van de advocaat en de blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2023 daarop gegeven aanvulling (AG: door mij cursief weergegeven) houden hierover het volgende in:
“- Verzoek tot oplegging van een straf die wat betreft het onvoorwaardelijke deel de duur van de voorlopige hechtenis niet overstijgt gelet op:
- De overschrijding van de redelijke termijn.
- De zaak zou allereerst [op] 8 september 2020 inhoudelijk worden behandeld (reeds een overschrijding van de redelijke termijn). Het is niet aan de schuld van cliënte te wijten dat de zaak toen niet inhoudelijk is behandeld, dit kwam door de detentie in Duitsland. Vervolgens is de zaak pas ruim twee jaar later voor het eerst gepland (5 december 2022).
- De persoonlijke omstandigheden van cliënte (ernstig ziek);
- De ontwikkeling die cliënte de afgelopen periode heeft doorgemaakt (geen contact meer met ex; nieuwe partner; herstel contact met [betrokkene 7] ; psychische hulp gezocht om te leren eigen grenzen te bewaken; de begeleiding van [betrokkene 8] ).
Ten aanzien van de strafmaat het volgende. Cliënte heeft eerder ook verzocht via een videoverbinding de zitting bij te kunnen wonen. Toen hoorden wij dat dat niet kon. Cliënte is geschorst om de straf in Duitsland uit te zitten. Dat is een juiste beslissing geweest. Ik vind niet dat daardoor gezegd kan worden dat het tijdsverloop haar eigen schuld was. Vervolgens heeft het meer dan twee jaar geduurd voordat de zaak opnieuw gepland werd. Na dit tijdsverloop dient rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
4.5
Het hof heeft omtrent de redelijke termijn het volgende overwogen:
“Namens de verdediging is aangevoerd dat sprake is van schending van het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn. Het vonnis van de rechtbank dateert van 14 augustus 2018. In hoger beroep hebben meerdere regiezittingen plaatsgevonden naar aanleiding van onderzoekswensen van de verdediging. Vervolgens zijn er – voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van 25 september 2023 – drie eerdere data gepland voor de inhoudelijke behandeling. Tijdens de eerste datum, namelijk op 8 september 2020, was verdachte gedetineerd in Duitsland. Zij wilde gebruik maken van haar aanwezigheidsrecht en stemde niet in met het horen via een geluid- en beeldverbinding. Verdachte zou pas op 30 juni 2022 in vrijheid worden gesteld. Vanwege de wens van verdachte om gebruik te kunnen maken van het aanwezigheidsrecht werd het onderzoek ter terechtzitting aangehouden. Vervolgens is verdachte opgeroepen voor de terechtzitting van 5 december 2022. De dagvaarding was gestuurd naar de bij het Openbaar Ministerie bekende adressen in Nederland en Duitsland. Verdachte verscheen echter niet ter terechtzitting en de raadsvrouw bleek niet te zijn gemachtigd om de verdediging te voeren. Wel noemde ze een adres van verdachte in Duitsland dat bij het Openbaar Ministerie niet bekend was. Het hof besloot de zaak aan te houden omdat ten aanzien van de dagvaardingen die naar Duitsland waren gestuurd niet de juiste termijn in acht was genomen en er niet vanuit kon worden gegaan dat verdachte afstand deed van haar aanwezigheidsrecht. Er werd een nieuwe inhoudelijke behandeling gepland, namelijk op 13 april 2023. Verdachte was toen echter vanwege ziekte niet aanwezig. Omdat zij gebruik wilde maken van haar aanwezigheidsrecht werd het onderzoek ter zitting opnieuw aangehouden Het hof constateert dat sprake is van een fors tijdsverloop. In hoofdzaak is dit echter toe te schrijven aan de detentie van verdachte (waardoor de zaak twee jaar bleef stilliggen), haar afwezigheid wegens ziekte (waardoor een vertraging van ongeveer zes maanden ontstond) en onderzoekswensen vanuit de verdediging (waarmee ongeveer anderhalf jaar gemoeid was). Het forse tijdsverloop is dus voor een belangrijk deel veroorzaakt door de wensen van de verdachte en het feit dat het hof die wensen tot aan de zitting van 25 september 2023 heeft ingewilligd. Gelet hierop stelt het hof vast dat geen sprake is van schending van het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn. Het hof merkt nog op dat op de zitting van 25 september 2023 door de verdediging opnieuw getracht is om de zitting geen doorgang te laten vinden. In de eerste plaats werd een verzoek om aanhouding gedaan wegens ziekte van verdachte en toen dat werd afgewezen deed de raadsvrouw aan het eind van de inhoudelijke behandeling een herhaald verzoek om de kinderen van verdachte ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) te laten horen. In geval dit verzoek was toegewezen, was er opnieuw vertraging ontstaan. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte vooral bezig is om te voorkomen dat zij (onherroepelijk) wordt veroordeeld en daarbij niet of minder hecht aan een behandeling binnen een redelijke termijn.”
4.6
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,
NJ2008/358, m.nt. P.A.M. Mevis over overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken en de daaraan te verbinden rechtsgevolgen onder meer het volgende overwogen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak in hoger beroep dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In zaken waarin de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert en/of het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, dient de zaak te zijn afgerond binnen 16 maanden, behoudens bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De vermindering van de straf is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. De redelijkheid van de duur van een zaak is onder meer afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het staat de rechter vrij om – na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6 lid 1 EVRM. Het oordeel van de feitenrechter over de redelijke termijn kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst, in die zin dat de Hoge Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Van onbegrijpelijkheid zal overigens niet snel sprake zijn, omdat een dergelijk oordeel in de regel sterk is verweven met waarderingen van feitelijke aard die zich onttrekken aan een beoordeling door de cassatierechter. Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.
4.7
Bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting komt schorsing van het onderzoek ter terechtzitting op de grond dat de verdachte in het buitenland gedetineerd is in beginsel voor zijn rekening. [23]
4.8
De onderhavige zaak is op 25 september 2023 in hoger beroep inhoudelijk behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde advocaat van de verdachte. Namens de verdachte is op die zitting verweer gevoerd over de schending van de redelijke termijn.
4.9
Het hof heeft in reactie op dat verweer in zijn strafmotivering gemotiveerd overwogen dat weliswaar sprake is van een forse tijdsverloop in hoger beroep, maar dat het – op verzoek van de verdediging – nader verrichte onderzoek, de detentie van de verdachte in Duitsland en het in verband met haar gezondheidstoestand gedane en door het hof toegewezen aanhoudingsverzoek van doorslaggevende invloed zijn geweest op de lange duur van het tijdsverloop in hoger beroep. Gelet daarop levert het forse tijdsverloop volgens het hof geen schending van de redelijke termijn op. Het hof heeft hiermee gehandeld overeenkomstig het onder randnrs 4.6-4.8 vooropgestelde juridisch kader.
4.1
In het licht van het onder randnrs. 2.3-2.12 geschetste procesverloop en indachtig de zeer terughoudende toets in cassatie, komt mij het oordeel van het hof dat de bovengenoemde door het hof in aanmerking genomen bijzondere omstandigheden het langere tijdsverloop rechtvaardigen niet onbegrijpelijk voor. De door het hof bedoelde wensen van de verdachte hebben klaarblijkelijk betrekking op de (deels) toegewezen verzoeken tot het horen van getuigen en aanhouding van het onderzoek wegens de detentie van de verdachte in het buitenland en de gezondheidstoestand van de verdachte. Voor zover in de schriftuur wordt geklaagd dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat de berechting in hoger beroep enkel door de wensen van de verdediging zo lang heeft geduurd, berust het op een verkeerde lezing van het arrest en mist het mitsdien feitelijke grondslag. Het hof heeft immers niet overwogen dat het forse tijdsverloop
enkelis veroorzaakt door de wensen van de verdachte, maar dat die wensen het tijdsverloop voor een
belangrijk deelhebben veroorzaakt.
4.11
Verder meen ik – anders dan de steller van het middel – dat het hof terecht de periode die gemoeid is geweest met de detentie van de verdachte in Duitsland heeft betrokken bij de bepaling van de redelijke termijn. Die periode komt immers in beginsel voor rekening van de verdachte en in hoger beroep is door de verdediging niet (gemotiveerd) aangevoerd waarom dat in het onderhavige geval anders zou moeten zijn.
4.12
Het standpunt van de steller van het middel – onder verwijzing naar EHRM 28 november 2002, nr. 58442/00, § 100 (
Lavents tegen Letland) – dat de door de ziekte van de verdachte en het daarop gebaseerde en door het hof toegewezen aanhoudingsverzoek veroorzaakte vertraging niet kan worden betrokken bij de beoordeling van de redelijkheid van de duur van de procedure in hoger beroep, deel ik niet. Het EHRM heeft in het door de steller van het middel aangehaalde arrest overwogen dat, voor zover de vertragingen te wijten zijn aan de medische behandeling van de verdachte en zijn ziekenhuisopname, zij overmacht opleveren die hem niet kan worden toegerekend. Het EHRM heeft echter ook overwogen dat die vertragingen
evenminaan de Staat kunnen worden toegerekend bij de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden. [24] Dat bij de beoordeling van de redelijkheid van de termijn rekening kan worden gehouden met schorsing van het onderzoek wegens ziekte van de verdachte blijkt ook uit EHRM 2 september 2010, nr. 12111/04, § 89 (
Sergey Timofeyev tegen Rusland), waarin het EHRM overweegt:
“89. The Court, however, points out that the criminal proceedings against the applicant were on several occasions suspended because of his illness (…). The aggregate period of such suspensions exceeded four months. Furthermore, numerous hearings were postponed because of the applicant's medical condition (…). The overall length of these delays amounted to some nine months. The Court considers that the personal nature of the accusations against the applicant necessitated his presence in the court-room so that he could defend himself properly and the interests of justice be respected and accepts that the delays caused by the applicant's state of health cannot be said to be attributable to the State.”
4.13
In de betwisting van de redenering van het hof wordt door de steller van het middel nog gewezen op periodes in hoger beroep die niet door de bovengenoemde bijzondere omstandigheden zijn veroorzaakt. Mijns inziens isoleert de steller van het middel hiermee bepaalde periodes – die overigens op zichzelf nog geen overschrijding van de redelijke termijn opleveren – te zeer, terwijl het hof niet onbegrijpelijk in de motivering de nadruk heeft gelegd op het tijdsverloop als geheel.
4.14
Gelet op het voorgaande, faalt het derde middel voor zover daarin wordt geklaagd over de verwerping door het hof van het gevoerde redelijke termijn-verweer.
(On)partijdigheid van het hof
4.15
Het derde middel behelst nog de klacht dat het recht van de verdachte op behandeling van haar zaak door een onpartijdige rechter in de zin van art. 6 lid 1 EVRM is geschonden.
4.16
De klacht ziet op de volgende in het bestreden arrest opgenomen overwegingen van het hof:
“Het hof merkt nog op dat op de zitting van 25 september 2023 door de verdediging opnieuw getracht is om de zitting geen doorgang te laten vinden. In de eerste plaats werd een verzoek om aanhouding gedaan wegens ziekte van verdachte en toen dat werd afgewezen deed de raadsvrouw aan het eind van de inhoudelijke behandeling een herhaald verzoek om de kinderen van verdachte ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) te laten horen. In geval dit verzoek was toegewezen, was er opnieuw vertraging ontstaan. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte vooral bezig is om te voorkomen dat zij (onherroepelijk) wordt veroordeeld en daarbij niet of minder hecht aan een behandeling binnen een redelijke termijn.”
4.17
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof, door zich zo uit te laten, ervan blijk heeft gegeven van oordeel te zijn dat de verdediging van de haar toegekende strafvorderlijke bevoegdheden tot oproeping van getuigen en aanhouding van het onderzoek wegens ziekte telkens oneigenlijk gebruik heeft gemaakt met als doel de vertraging van de procedure. Dit duidt volgens de steller van het middel op ontoelaatbare subjectieve vooringenomenheid van het hof bij de beoordeling van de zaak in het algemeen en bij de beoordeling van de in de overwegingen genoemde verzoeken en het redelijke termijn-verweer in het bijzonder, althans rechtvaardigt het objectief de vrees bij de verdachte dienaangaande.
4.18
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van art. 6 lid 1 EVRM en art. 14 lid 1 IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. [25] In het Nederlandse systeem van strafvordering kan een procespartij bij de behandeling van een strafzaak een beroep doen op zulke uitzonderlijke omstandigheden. Bij gegrondbevinding van dat beroep zal de rechter op wie dat beroep ziet, zich onttrekken aan de behandeling van de strafzaak. Bij verwerping van het beroep kan de desbetreffende procespartij een rechtsmiddel aanwenden tegen de eindbeslissing en in het kader daarvan het beroep herhalen. Indien dat beroep op bedoelde uitzonderlijke omstandigheden alsnog wordt gehonoreerd, leidt dat tot terugwijzing van de zaak naar het eerder oordelende gerecht. [26] Het beroep op de (on)partijdigheid van de zittingsrechter in hoger beroep kan ook voor het eerst in cassatie worden gedaan. [27]
4.19
Een algemene regel aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of sprake is van uitzonderlijke omstandigheden als voormeld, valt niet te geven. [28] Wel kan, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:513,
NJ2022/247, m.nt. W.H. Vellinga, rov. 2.4.4, worden gewezen op hetgeen door het EHRM is overwogen in zijn uitspraak van 15 december 2005, nr. 73797/01 (
Kyprianou tegen Cyprus), te weten:
“118. The Court reiterates at the outset that it is of fundamental importance in a democratic society that the courts inspire confidence in the public and above all, as far as criminal proceedings are concerned, in the accused (see Padovani v. Italy, judgment of 26 February 1993, Series A no. 257-B, p. 20, § 27). To that end Article 6 requires a tribunal falling within its scope to be impartial. Impartiality normally denotes the absence of prejudice or bias and its existence or otherwise can be tested in various ways. The Court has thus distinguished between a subjective approach, that is endeavouring to ascertain the personal conviction or interest of a given judge in a particular case, and an objective approach, that is determining whether he or she offered sufficient guarantees to exclude any legitimate doubt in this respect (see Piersack v. Belgium, judgment of 1 October 1982, Series A no. 53, pp. 14-15, § 30, and Grieves v. the United Kingdom [GC], no. 57067/00 (https://hudoc.echr.coe.int/eng), § 69, 16 December 2003). As to the second test, when applied to a body sitting as a bench, it means determining whether, quite apart from the personal conduct of any of the members of that body, there are ascertainable facts which may raise doubts as to its impartiality. In this respect even appearances may be of some importance (see Castillo Algar v. Spain, judgment of 28 October 1998, Reports 1998-VIII, p. 3116, § 45, and Morel v. France, no. 34130/96 (https://hudoc.echr.coe.int/eng), § 42, ECHR 2000-VI). When it is being decided whether in a given case there is a legitimate reason to fear that a particular body lacks impartiality, the standpoint of those claiming that it is not impartial is important but not decisive. What is decisive is whether the fear can be held to be objectively justified (see Ferrantelli and Santangelo v. Italy, judgment of 7 August 1996, Reports 1996-III, pp. 951-52, § 58, and Wettstein v. Switzerland, no. 33958/96 (https://hudoc.echr.coe.int/eng), § 44, ECHR 2000-XII).
(...)
121. An analysis of the Court's case-law discloses two possible situations in which the question of a lack of judicial impartiality arises. The first is functional in nature: where the judge's personal conduct is not at all impugned, but where, for instance, the exercise of different functions within the judicial process by the same person (see Piersack, cited above), or hierarchical or other links with another actor in the proceedings (see court martial cases, for example, Grieves, cited above, and Miller and Others v. the United Kingdom, nos. 45825/99 (https://hudoc.echr.coe.int/eng), 45826/99 and 45827/99 (https://hudoc.echr.coe.int/eng), 26 October 2004), objectively justify misgivings as to the impartiality of the tribunal, which thus fails to meet the Convention standard under the objective test (see paragraph 118 above). The second is of a personal character and derives from the conduct of the judges in a given case. In terms of the objective test, such conduct may be sufficient to ground legitimate and objectively justified apprehensions as in Buscemi, cited above, but it may also be of such a nature as to raise an issue under the subjective test (see, for example, Lavents, cited above) and even disclose personal bias. In this context, therefore, whether a case falls to be dealt with under one test or the other, or both, will depend on the particular facts of the contested conduct.”
4.2
De motivering van een (tussen)beslissing kan als zodanig geen grond vormen voor het aannemen van (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. [29]
4.21
In de onderhavige zaak gaat het om de vraag of het hof, gelet op zijn onder randnr. 4.16 weergegeven overwegingen, subjectief nog wel als onpartijdig kan worden aangemerkt. Bij de beantwoording van deze vraag moet in aanmerking worden genomen dat de bestreden overwegingen in de sleutel zijn geplaatst van de motivering van de verwerping door het hof van het gevoerde redelijke termijn-verweer. Uitgangspunt is dat zo’n motivering geen grond kan vormen voor het aannemen van (de schijn van) partijdigheid, tenzij de motivering, bijvoorbeeld door de daarin gebezigde bewoordingen, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
4.22
Na lang wikken en wegen meen ik, met de steller van het middel, dat de bestreden uitlating van het hof – in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – in feite niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. In de bewoordingen van het hof ligt immers als suggestie c.q. verwijt besloten dat de verdediging zich met haar op de terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2023 gedane aanhoudings- en getuigenverzoek heeft bediend van een vertragingstactiek met als (enkel/hoofdzakelijk) doel het uitstellen van de veroordeling door het hof van de verdachte. De vrees van de verdachte dat als haar aanhoudings- en getuigenverzoek en het redelijke termijn-verweer vanuit dit (vooringenomen) perspectief door het hof worden beoordeeld, deze aan dovemansoren zijn gericht en dat de kans derhalve (zeer) gering is dat deze zullen worden toegewezen, lijkt mij dan ook objectief gerechtvaardigd. Daarbij verdient nog opmerking dat de overweging van het hof erop lijkt te duiden dat het hof al vóór de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting een oordeel had gevormd over de schuld van de verdachte.
4.23
Ten overvloede merk ik op dat, zoals de steller van het middel ook aangeeft in de schriftuur, het aanhoudingsverzoek werd gelegitimeerd door de daaraan ten grondslag gelegde en door het hof aangenomen omstandigheden dat de verdachte ten tijde van het verzoek leed aan een ziekte en in het ziekenhuis was opgenomen, waardoor zij niet in staat was ter terechtzitting te verschijnen. Derhalve meen ik dat ondanks het feit dat het hof, zoals door mij geconcludeerd bij de bespreking van het eerste middel, het aanhoudingsverzoek na een belangenafweging niet onbegrijpelijk heeft afgewezen, niet kan worden gezegd dat dit verzoek naar de kern bezien enkel dan wel hoofdzakelijk ertoe strekte de procedure in hoger beroep onnodig te rekken. Hetzelfde geldt voor het getuigenverzoek. Dat verzoek zag immers op getuigen die bij de politie verklaringen hebben afgelegd met een voor de verdachte belastende strekking, terwijl de verdediging ten aanzien van die getuigen het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Daar komt bij dat het hof, zoals door mij geconcludeerd bij de bespreking van het tweede middel, de afwijzing van dat verzoek ontoereikend heeft gemotiveerd.
4.24
Gelet op het voorgaande slaagt de klacht over de onpartijdigheid van het hof en daarmee het derde middel.

5.Slotsom

5.1
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging. Het tweede en het derde middel slagen.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.De kwalificatie luidt: “medeplegen van mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen haar kind.”
2.De kwalificatie luidt: “medeplegen van het opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten.”
3.De kwalificatie luidt: “medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving.”
4.HR 8 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1387,
5.HR 8 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1387,
6.HR 1 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9503,
7.HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:5,
8.HR 11 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1424, rov. 2.3.5.
9.Het expliciet betrekken van deze omstandigheid bij de belangenafweging lijkt besloten te liggen in de laatste zin van de vooropstelling in bijv. HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737,
10.Zie de conclusie van A-G Spronken, randnr. 2.16, vóór HR 6 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1826,
11.Vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1144,
12.Vgl. de conclusies van A-G Keulen, randnr. 100, vóór HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:709,
13.EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16 (
14.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
15.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
16.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
17.HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:68,
18.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
19.HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1930,
20.HR 7 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:801, rov. 3.5.
21.Vgl. HR 7 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:801, rov. 3.4-3.5 en HR 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1199,
22.Vgl. HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:768,
23.HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:709,
24.EHRM 28 november 2002, nr. 58442/00, § 100 (
25.HR 25 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3785,
26.HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413,
27.Vgl. A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,
28.HR 25 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3785,
29.Vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413,