ECLI:NL:HR:2022:1826

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
21/00692
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek in strafzaak wegens medische klachten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2022 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1967, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren wegens mishandeling. Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de verdachte verzocht om aanhouding van de zaak vanwege medische problemen, waaronder hartklachten, hoge bloeddruk en cholesterolproblemen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het niet aannemelijk was dat de medische klachten een belemmering vormden voor de aanwezigheid van de verdachte op de zitting. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het hof de belangenafweging correct heeft gemaakt. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek was niet onbegrijpelijk en getuigde niet van een onjuiste rechtsopvatting. Daarnaast werd een onvolkomenheid bij de beëdiging van een raadsheer van het hof aangekaart, maar dit behoeft geen verdere bespreking. De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00692
Datum6 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 februari 2021, nummer 20-002820-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsvrouw heeft - na het verstrijken van de in artikel 437 lid 2 Sv bedoelde termijn - bij aanvullende schriftuur nog aan de orde gesteld dat bij de beëdiging van één van de raadsheren die de bestreden uitspraak heeft gewezen, zich een onvolkomenheid heeft voorgedaan. Gelet op het arrest dat de Hoge Raad op 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, heeft gewezen, behoeft dat geen verdere bespreking.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch om opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1
De verdachte is in eerste aanleg bij vonnis van 26 augustus 2019 veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, ter zake van mishandeling.
2.2.2
Het procesverloop in hoger beroep is weergegeven in de conclusie van de advocaatgeneraal onder 2.3 tot en met 2.8. Daaruit volgt onder meer dat:
- het hof het onderzoek ter terechtzitting van 5 juni 2020 en 9 oktober 2020 heeft geschorst naar aanleiding van daartoe door de verdediging gedane aanhoudingsverzoeken waarin telkens werd verwezen naar de gezondheidstoestand van de verdachte;
- de datum en het tijdstip van de terechtzitting op 27 januari 2021 met instemming van de raadsman zijn vastgesteld;
- de verdediging vervolgens, na ontvangst van de dagvaarding voor de terechtzitting van 27 januari 2021, op 9 december 2020 heeft verzocht tot aanhouding van de zaak tot een later tijdstip op die dag, onder meer vanwege gestelde vervoersproblemen in verband met het vroege tijdstip van de zitting;
- de verdachte de week voor die laatste terechtzitting verschillende keren per e-mail heeft verzocht de zaak aan te houden vanwege gestelde gezondheidsproblemen.
2.2.3
De onder 2.2.2 bedoelde e-mails houden onder meer in dat de verdachte verzoekt zijn zaak “ruime tijd”, tot ongeveer juni of juli 2021, uit te stellen vanwege de door de verdachte gestelde gezondheidsproblemen.
2.2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2021 houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen. Het houdt verder onder meer het volgende in:
“De raadsman deelt mede:
Ik ben door cliënt gemachtigd om zijn verdediging te voeren. Ik verzoek uw hof om de zaak aan te houden. Ik weet dat de zaak eerder reeds tweemaal is aangehouden en dat vandaag de benadeelde partij is verschenen. Mijn cliënt heeft in zijn e-mailbericht uitvoerig toegelicht waarom hij om aanhouding verzoekt. Cliënt heeft geen mogelijkheid om zelfstandig met de auto naar het hof te komen. Problemen met zijn hart verhinderen dat cliënt zelf kan rijden. Door deze problemen is het ook moeilijk voor hem om met het openbaar vervoer te komen. Cliënt heeft er veel belang bij om bij de inhoudelijke behandeling bij uw hof aanwezig te zijn. Deze zaak gaat cliënt aan het hart. Cliënt had er graag bij willen zijn om zijn onschuld aan te tonen.
(...)
De voorzitter deelt mede dat gisteren, 26 januari 2021, door de verdachte een e-mailbericht aan de strafgriffie is verzonden met daarin de informatie dat verdachte bij de cardioloog is geweest en er een hartfilm is gemaakt. Voorts is de bloeddruk van verdachte hoog, is hij duizelig/draaierig en heeft hij veel hoofdpijn. Verdachte heeft gesteld dat hij niet met de auto kan reizen en het openbaar vervoer moeilijk is.
De raadsman deelt mede:
Ik had uw hof eerder al voorgehouden dat het volgens informatie op de website 9292.nl niet mogelijk is om op tijd op de zitting van vandaag te komen (opmerking griffier: e-mailbericht van de raadsman d.d. 9 december 2020). Indien cliënt met het openbaar vervoer zou reizen dan zou hij een half uur te laat aanwezig zijn. Door uw hof is toen bericht dat cliënt wel op tijd aanwezig zou kunnen zijn, indien hij zelf vervoer had naar het station. Cliënt is daartoe niet in staat.
De oudste raadsheer merkt op:
In reactie op het e-mailbericht van de raadsman d.d. 9 december 2020 is op 10 december 2020 door het hof onder meer bericht dat er wel reismogelijkheden zijn om met het openbaar vervoer naar Den Bosch te komen en tijdig te arriveren.
De voorzitter deelt mede dat op de zitting van 9 oktober 2020 aan de verdediging is gevraagd om informatie te verstrekken over het bezoek van verdachte aan de longarts, de huisarts en om de uitslag van de coronatest te overleggen. Het hof heeft echter tot op heden geen enkele medische informatie van de verdediging ontvangen.
De raadsman deelt mede:
Een nadere onderbouwing van de medische gegevens van cliënt moet ik u schuldig blijven. Ik heb niet meer informatie dan de informatie die uw hof heeft.
(...)
U, oudste raadsheer, vraagt mij of er niet iemand in de omgeving van cliënt is die hem kan rijden. Ik kan niet voor hem spreken, maar ik vermoed dat cliënt niemand wil belasten.
U, oudste raadsheer, merkt op dat het hof heeft gevraagd om het overleggen van stukken, stukken die cliënt zo zou moeten kunnen geven. In principe zou cliënt die informatie moeten kunnen geven. Bij het verzoek om aanhouding was ook een stuk van een medicus gevoegd. Het overleggen van diverse stukken raakt ook het medisch beroepsgeheim. Ik begrijp dat bij het ontbreken van deze informatie een verzoek tot aanhouding kan worden afgewezen.
(...)
De voorzitter deelt mede dat na de vorige zitting onderhavige stukken aan het dossier zijn toegevoegd:
(...)
- een e-mailbericht van mr. Roethof d.d. 9 december 2020 waarin de raadsman heeft verzocht om aanhouding tot een later tijdstip in verband met het feit dat er zo vroeg geen ov-verbinding bestaat die het voor de verdachte mogelijk maakt om op tijd bij het hof te kunnen verschijnen;
- de reactie van de voorzitter d.d. 10 december 2020 waarbij aan mr. Roethof is medegedeeld dat de betreffende zittingsdatum en tijdstip met de secretaresse van mr. Roethof is besproken en geaccordeerd. Voorts is de zaak tweemaal eerder aangehouden. Tot slot heeft de voorzitter opgemerkt dat er wel diverse reismogelijkheden per openbaar vervoer voor de verdachte zijn om tijdig bij het hof te verschijnen als hij op eigen gelegenheid naar het station in Middelburg gaat of eerst de bus neemt vanaf de Langevieleweg in Middelburg naar het station (bus van 6.16 uur of bus van 6.34 uur, zie 9292.nl). De voorzitter heeft voorts onder de aandacht van de verdediging gebracht het verzoek van het hof om nadere informatie te verstrekken die ten grondslag lag aan de vorige aanhouding op de zitting van 9 oktober 2019, te weten een bericht van de longarts [betrokkene 1] en van de KNO-arts met wie volgens de verklaring van de huisarts afspraken gepland staan op respectievelijk 16 oktober 2020 en 9 november 2020 en de uitslag van een eventuele coronatest op naam van de verdachte;
(...)
- een e-mailbericht van de verdachte, “mail 1”, d.d. 22 januari 2021, 15:49 uur, met bijlagen waarin hij verzoekt om aanhouding van de zaak;
- twee e-mailberichten van de verdachte, “mail 2”, met bijlagen d.d. 22 januari 2021, 15:53 uur en 15:54 uur;
- een e-mailbericht van de verdachte, “mail 3”, met bijlagen d.d. 22 januari 2021, 15:50 uur;
- een e-mailbericht d.d. 25 januari 2021, 13.16 uur, van de verdachte, waarin hij verzoekt om aanhouding van de zaak en onder meer naar voren brengt dat het niet goed gaat met zijn gezondheid (hart, hoge bloeddruk en cholesterol problemen) en dat hij op 26 januari 2021 weer naar de cardioloog moet, welke is gevoegd achter de reactie van de advocaat-generaal;
- de reactie van de advocaat-generaal d.d. 25 januari 2021 waaruit volgt dat de advocaatgeneraal zich verzet tegen aanhouding van de zaak;
- een e-mailbericht van de griffier aan de raadsman en de advocaat-generaal d.d. 26 januari 2021 dat op het verzoek tot aanhouding op de zitting een beslissing zal worden genomen;
- een e-mailbericht van mr. Roethof d.d. 26 januari 2021 waarin is vermeld dat hij ter terechtzitting zal verschijnen;
- een e-mailbericht van de verdachte, “mail 1”, d.d. 26 januari 2021, 16:32 uur, met bijlagen waarin hij wederom verzoekt tot aanhouding van de zaak;
- een e-mailbericht van de verdachte, “mail 2”, met bijlagen d.d. 26 januari 2021, 16:46 uur;
- een e-mailbericht van de verdachte, “mail 3”, met bijlagen d.d. 26 januari 2021, 16:47 uur;
- een e-mailbericht van de verdachte, “mail 4”, met bijlagen d.d. 26 januari 2021, 16:47 uur.
De raadsman deelt mede:
In reactie op de advocaat-generaal wil ik naar voren brengen dat er niet altijd schriftelijk bewijs is van iemands medische toestand. Zo heeft cliënt de uitslag van de coronatest telefonisch medegedeeld gekregen. Het is in ieder geval duidelijk dat cliënt al geruime tijd in de Ziektewet zit en niet kan werken.
(...)
Na hervatting van de zitting deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
Het verzoek tot aanhouding van de zaak wordt afgewezen. Aan het verzoek zijn twee argumenten ten grondslag gelegd. Het hof is van oordeel dat wat betreft de door de verdachte gestelde medische problemen van verdachte, hart, hoge bloeddruk en cholesterol problemen, het niet aannemelijk is geworden dat verdachte daardoor niet in staat is om naar ’s-Hertogenbosch af te reizen om vandaag bij de zitting aanwezig te kunnen zijn.
Voorts acht het hof het niet aannemelijk geworden dat er voor verdachte geen mogelijkheid bestaat om op tijd op de zitting te kunnen verschijnen indien hij met het openbaar vervoer zou reizen. Dit des te meer nu uit het e-mailbericht van de voorzitter d.d. 10 december 2020 volgt dat het wel mogelijk is om met het openbaar vervoer tijdig op de zitting te verschijnen. Het hof wil best aannemen dat verdachte kampt met bepaalde medische klachten, maar deze medische klachten zijn op geen enkele wijze onderbouwd met stukken, terwijl het hof dat op de zitting van 9 oktober 2020 wel had verzocht en dit in herinnering is gebracht bij de raadsman bij voornoemd e-mailbericht van 10 december 2020. Het hof acht het niet aannemelijk geworden dat de door de verdachte gestelde medische klachten, die hij overigens niet met medische stukken heeft onderbouwd, een verhindering opleveren voor de verdachte om vandaag op de zitting te verschijnen.
(...)
Ten overvloede overweegt het hof nog, dat, al zou het zo zijn dat de door de verdachte gestelde medische problemen wel een verhindering hadden opgeleverd om heden ter terechtzitting te verschijnen, het hof het verzoek tot aanhouding eveneens had afgewezen, omdat het belang van een behoorlijke strafvordering, welke omvat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn, ernstig in het gedrang komt indien het onderzoek ter terechtzitting opnieuw zou worden geschorst en dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van verdachte bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden:
• de zaak is reeds twee keer eerder aangehouden door het hof;
• de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 augustus 2019 is verschenen en een verklaring heeft afgelegd;
• het uitvoerige relaas van de verdachte per e-mailberichten;
• het feit dat verdachte door een uitdrukkelijk gemachtigd raadsman wordt vertegenwoordigd;
• de belangen van het slachtoffer, de benadeelde partij, op een spoedige afdoening van de zaak.”
2.3
De rechter kan het nemen van een beslissing over de aannemelijkheid van de omstandigheid die aan een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting ten grondslag is gelegd, achterwege laten op grond van zijn oordeel dat wat is aangevoerd - ware het juist - in de hierna weer te geven afweging van belangen niet tot toewijzing van het verzoek leidt.
In zo’n geval dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in artikel 6 lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde aanwezigheidsrecht - waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid op de terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen - en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing.
In het specifieke geval dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of heeft doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek zodat de verdachte alsnog de gelegenheid krijgt aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat - ernstig in het gedrang zou komen, wanneer het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Buiten deze situatie van verhindering wegens ziekte van de verdachte geldt in het algemeen dat niet op voorhand kan worden aangegeven hoe vorenstaande belangenafweging zal moeten uitvallen. De rechter dient deze afweging te maken in de concrete omstandigheden van het geval en, bij afwijzing van het verzoek tot aanhouding, de daarop gebaseerde beslissing te motiveren. In cassatie kan die motivering alleen op haar begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1896.)
2.4
Aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte in de kern ten grondslag gelegd dat de verdachte bij de behandeling van zijn zaak aanwezig wil zijn, maar dat het vanwege medische redenen en problemen met het vervoer “moeilijk” is voor de verdachte om naar het hof te komen. Het hof heeft het verzoek afgewezen en heeft in dit verband onder meer overwogen dat het belang van een behoorlijke strafvordering - dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat - ernstig in het gedrang komt indien het onderzoek ter terechtzitting opnieuw zou worden geschorst en dat dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting. Dat oordeel getuigt, gelet op wat hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk gelet op wat het hof in dat verband heeft overwogen, zoals hiervoor onder 2.2.4 is weergegeven, over onder meer het procesverloop, de eerdere aanhoudingen, de termijn waarop volgens de verdachte een nieuwe behandeling pas zou kunnen plaatsvinden, de aanwezigheid van de gemachtigde raadsman op de terechtzitting en de belangen van de benadeelde partij om tot een spoedige afdoening van de zaak te komen. Deze belangenafweging van het hof draagt de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting zelfstandig, zodat het cassatiemiddel tevergeefs is voorgesteld, en de overige tegen de overwegingen van het hof gerichte klachten geen bespreking behoeven.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 december 2022.