ECLI:NL:HR:2008:BC3785
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Onpartijdigheid van de rechter in cassatie en de gevolgen van betrokkenheid als OvJ
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor onder meer poging tot zware mishandeling en diefstal, gepleegd op 4 augustus 2002. De kern van de zaak betrof de vraag of de rechter onpartijdig was, gezien het feit dat een raadsheer, mr. L.A.J. Dun, eerder als officier van justitie had opgetreden in de zaak van een mededader. De Hoge Raad oordeelde dat de betrokkenheid van mr. Dun bij de strafzaak van de mededader een uitzonderlijke omstandigheid vormde die de vrees voor vooringenomenheid bij de verdachte objectief gerechtvaardigd maakte. Dit leidde tot de conclusie dat niet was voldaan aan het vereiste van berechting door een onpartijdig gerecht, zoals vastgelegd in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat ook in de nieuwe procedure in aanmerking genomen diende te worden.