ECLI:NL:HR:2024:1387

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
22/04776
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van een aanhoudingsverzoek in verband met ziekte van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanhoudingsverzoek dat door de raadsvrouw van de verdachte was ingediend, omdat de verdachte wegens ziekte niet in staat was om ter terechtzitting te verschijnen. Het hof had het verzoek afgewezen, omdat het niet aannemelijk werd geacht dat de verdachte daadwerkelijk ziek was en er onvoldoende medische onderbouwing was gepresenteerd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder het aanhoudingsverzoek was gedaan. De raadsvrouw had aangevoerd dat de verdachte had geprobeerd een medische verklaring te verkrijgen, maar dat dit niet was gelukt omdat de huisartsenpost vol zat. De Hoge Raad benadrukt dat het hof de verdachte de gelegenheid had moeten bieden om op een later moment bewijsstukken over te leggen. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek was niet voldoende gemotiveerd, vooral niet in het licht van het belang van een voortvarende procesafdoening versus het aanwezigheidsrecht van de verdachte. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04776
Datum8 oktober 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 december 2022, nummer 20-000784-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat in Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2022 houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen. Het houdt verder in:
“De raadsvrouw geeft te kennen:
Cliënt weet van deze zitting. Ik heb bij e-mailbericht van 30 november 2022 het hof verzocht om het onderzoek ter terechtzitting aan te houden in het belang van de verdediging, nu cliënt gebruik wil maken van zijn aanwezigheidsrecht en momenteel wegens ziekte is verhinderd om de zitting bij te wonen. Zoals u kunt zien in de bijlagen bij mijn e-mail heeft hij mij geappt dat hij ziek is. Ik heb van de strafgriffie van het gerechtshof gehoord dat er een medische verklaring nodig is. Cliënt heeft gebeld met de huisartsenpost, maar kon er niet terecht omdat het al vol zat. Ik heb het ook geprobeerd, maar het is niet gelukt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het feit dat er geen doktersverklaring is, op zich geen reden is om het aanhoudingsverzoek af te wijzen. Het is de vraag of de doktersverklaring er in redelijkheid nog kan komen. De verdediging heeft er alles aan gedaan om de doktersverklaring te verkrijgen. Ik handhaaf het aanhoudingsverzoek. Cliënt zegt uitdrukkelijk dat hij ter terechtzitting aanwezig wil zijn
De voorzitter deelt mede:
De zaak is eerder aangehouden op de terechtzitting van 13 juni 2022. Toentertijd was de verdachte ziek en had hij griep. U, raadsvrouw, zegt in uw mail van 30 november 2022 dat hij doodziek op bed ligt. Wat heeft hij?
De raadsvrouw geeft te kennen:
Cliënt is vorige week langsgekomen op mijn kantoor voor een bespreking. Hij hoestte en kuchte toen. Ik denk dat hij met koorts in bed ligt, maar ik weet het niet. Als cliënt zegt dat hij doodziek is en griep heeft, dan vind ik dat niet gek gelet op het hoesten en dergelijke vorige week tijdens de bespreking.
De voorzitter deelt mede:
Dat hij koorts en griep heeft lijkt dan uw invulling, want er staat niets over in de appjes die zijn gevoegd bij uw e-mailbericht van 30 november 2022.
De raadsvrouw geeft te kennen:
Dat klopt, maar cliënt is een magere en smalle man.
(...)
De oudste raadsheer deelt mede:
Op de vorige zitting is door de verdediging om precies dezelfde reden om aanhouding gevraagd, zo is te lezen in het aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw van de vorige keer.
(...)
De raadsvrouw geeft te kennen:
Ik kan naar buiten gaan en meer informatie opvragen. Als cliënt zegt dat hij doodziek op bed ligt, ga ik daar vanuit en ga ik hem niet steeds appen.
Het hof onderbreekt daartoe het onderzoek voor korte tijd.
Het onderzoek wordt hervat.
De raadsvrouw geeft te kennen:
Ik heb cliënt niet gesproken. Ik kreeg geen reactie van hem.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof het navolgende mede:
Het hof heeft zich zojuist tijdens de onderbreking beraden. Het hof acht het niet aannemelijk dat de verdachte ziek is en daarom vandaag niet ter terechtzitting is kunnen verschijnen. Er staat in zijn appjes niet wat hij heeft waardoor hij niet ter zitting zou kunnen verschijnen. Er zijn geen nadere (medische) stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. Deze stukken zijn door de raadsvrouw niet ingebracht na haar contact met de strafgriffie van het gerechtshof en zijn ook niet gekomen tijdens de onderbreking van de zitting van vandaag. Evenmin blijkt dat de verdachte contact heeft gehad met de huisartsenpost en dat deze vol zat. Bij de afweging tussen de belangen van de verdachte enerzijds en het belang van een voortvarende procesafdoening anderzijds, is het hof van oordeel dat het belang van een voortvarende procesafdoening thans prevaleert gelet op de omstandigheden dat de zaak al een keer eerder is aangehouden, er een benadeelde partij in de zaak is betrokken en de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wegens ziekte niet in staat was ter zitting te verschijnen. Het aanhoudingsverzoek wordt om die reden afgewezen.”
2.3
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting (hierna: aanhoudingsverzoek) kan op de terechtzitting worden gedaan door de verdachte of door zijn raadsman die daartoe door de verdachte op grond van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is gemachtigd. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de verdachte die op de terechtzitting niet is verschenen, kan daar een aanhoudingsverzoek doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op het effectueren van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of om de in artikel 279 lid 1 Sv bedoelde machtiging alsnog te verkrijgen. Op grond van artikel 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daarover is gehoord.
De verdachte of zijn raadsman moet concreet de omstandigheid aanvoeren die aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag ligt. Als zo’n omstandigheid niet wordt aangevoerd, mag de rechter het verzoek om die reden afwijzen.
In de regel mag van de verdachte of zijn raadsman worden gevergd dat hij (alsnog) de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht. Als de rechter de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet zonder meer aannemelijk acht, kan hij gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende met bewijsstukken is onderbouwd en/of niet (voldoende) aan de door hem gevraagde aanvulling is voldaan.
Voor het oordeel dat de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet aannemelijk is, volstaat echter niet steeds de vaststelling dat die omstandigheid onvoldoende is onderbouwd. Het is immers mede afhankelijk van de aard van de aangevoerde reden - in het bijzonder of het gaat om een omstandigheid die zich onverwacht aandient, bijvoorbeeld in verband met ziekte van de verdachte - of, voordat wordt beslist op het verzoek, gelegenheid moet worden geboden het verzoek nader toe te lichten en/of op een later moment (alsnog) bewijsstukken over te leggen. De rechter kan echter het bieden van die gelegenheid en het nemen van een beslissing over de aannemelijkheid van de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, achterwege laten op grond van zijn oordeel dat wat is aangevoerd - als dat juist zou zijn - in de hierna weer te geven belangenafweging niet tot toewijzing van het verzoek leidt.
Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek al - dat wil zeggen: zonder tot die belangenafweging over te gaan - afwijzen op de grond dat de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet aannemelijk is.
Wanneer zich niet het geval voordoet dat de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet aannemelijk is geoordeeld, moet de rechter een afweging maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in artikel 6 lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde aanwezigheidsrecht - waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid op de terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen - en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag gelegde omstandigheden moeten worden betrokken, moet de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk geven in de motivering van zijn beslissing.
In het specifieke geval dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of heeft doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek zodat de verdachte alsnog de gelegenheid krijgt aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat - ernstig in het gedrang zou komen als het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Buiten deze situatie van verhindering wegens ziekte van de verdachte geldt in het algemeen dat niet op voorhand kan worden aangegeven hoe de genoemde belangenafweging zal moeten uitvallen. De rechter moet deze afweging maken in de concrete omstandigheden van het geval en, bij afwijzing van het aanhoudingsverzoek, die beslissing motiveren. In cassatie kan die motivering alleen op begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1896.)
2.4
Het hof heeft het verzoek tot aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting afgewezen, onder meer omdat niet aannemelijk is dat de verdachte vanwege ziekte niet op de zitting kan verschijnen. Daartoe heeft het hof in de kern overwogen dat het verzoek wegens het ontbreken van “nadere (medische) stukken” onvoldoende is onderbouwd. Dat oordeel is ontoereikend gemotiveerd, nu de raadsvrouw heeft aangevoerd dat - nadat zij van de griffie van het hof had gehoord dat een medische verklaring nodig was - de verdachte heeft gebeld met de huisartsenpost maar hij daar niet terecht kon omdat het al vol zat en de raadsvrouw het ook heeft geprobeerd maar het niet gelukt is, terwijl het hof geen gelegenheid heeft geboden om op een later moment (alsnog) een dergelijk bewijsstuk over te leggen.
De afwijzing van het aanhoudingsverzoek door het hof wordt ook niet zelfstandig gedragen door wat het hof - mede in het licht van het procesverloop - heeft overwogen over het belang van een “voortvarende procesafdoening”, nu deze overweging niet toereikend is voor de onder 2.3 bedoelde belangenafweging.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2024.