ECLI:NL:HR:2018:1413

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
18/02675
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie in het belang der wet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in het belang der wet betreffende wraking van rechters in strafzaken en rechterlijke onpartijdigheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatie in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal. De zaak betreft een verzoek tot wraking van de voorzitter en leden van de strafkamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat was toegewezen door de wrakingskamer. De wrakingskamer oordeelde dat de strafkamer niet voldoende had gereageerd op de argumenten van de verzoeker, die stelde dat de rechter in eerste aanleg partijdig was geweest. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen over rechterlijke onpartijdigheid en stelt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De Hoge Raad concludeert dat de wrakingskamer ten onrechte heeft geoordeeld dat het ontbreken van motivering voor de afwijzing van het verzoek tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, grond kan zijn voor de vrees dat de strafkamer niet onpartijdig is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking in het belang van de wet.

Uitspraak

25 september 2018
Strafkamer
nr. S 18/02675 CW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie in het belang van de wet van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, nummer 64/18-2008, van 17 november 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BG4468, in de zaak van:
[verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.De bestreden beschikking

1.1.
Het procesverloop is, voor zover in cassatie van belang, weergegeven in de voordracht van de Procureur-Generaal onder 27 tot en met 29. Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij de bestreden beschikking heeft de in art. 515, eerste lid, Sv bedoelde kamer van het Hof (hierna: de wrakingskamer) het verzoek van de raadsman van de verdachte tot wraking van de voorzitter en leden van de strafkamer van het Hof toegewezen op grond van het "ontbreken van iedere motivering" ten aanzien van een door de strafkamer genomen tussenbeslissing.
1.2.
Deze tussenbeslissing van de strafkamer betreft de afwijzing van een verzoek van de raadsman van de verdachte - gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2008 en herhaald ter terechtzitting van 23 oktober 2008 - tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank. Aan het op 23 oktober 2008 gedane verzoek tot terugwijzing ligt ten grondslag de stelling dat de Rechtbank niet onpartijdig was geweest. De strafkamer heeft ten aanzien van die afwijzing van het verzoek tot terugwijzing het volgende overwogen:
"Het hof verwijst voor de overwegingen die tot deze beslissing hebben geleid naar het proces-verbaal van dit hof van 19 mei 2008, waarin het hof heeft overwogen:
'Het is vaste jurisprudentie, dat terugverwijzing naar de eerste aanleg op grond van artikel 423 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering slechts plaatsvindt, indien de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige rechterlijke instantie als bedoeld in artikel 6 EVRM, dan wel wanneer de eerste rechter niet aan de behandeling had mogen toekomen, omdat één van de personen die een kernrol vervullen, niet is verschenen en niet op de juiste wijze van de zitting op de hoogte is gebracht. Hiervan is in casu geen sprake. Het verzoek tot terugverwijzing wordt derhalve afgewezen en de strafzaak zal verder inhoudelijk worden afgedaan door het hof.'
Aldus heeft het hof op 19 mei 2008 ambtshalve het standpunt ingenomen dat er geen sprake was van partijdigheid aan de zijde van de eerste rechter. De grond (de partijdigheid van de rechter in eerste aanleg) die de raadsman heden als voortschrijdend inzicht heeft aangevoerd kan geen wijziging brengen in het oordeel van het hof, nu de onderliggende argumentatie gelijk is aan de op 19 mei naar voren gebrachte argumentatie en ten aanzien waarvan het hof, zoals gezegd, reeds ambtshalve een beslissing heeft genomen."
1.3.
De toewijzing door de wrakingskamer van het verzoek tot wraking van de voorzitter en de leden van de strafkamer is als volgt gemotiveerd:
"7.4.4 Naar het oordeel van de wrakingskamer was de strafkamer op 23 oktober 2008 – anders dan op 19 mei 2008 – gehouden, met het oog op een goede, waaronder transparante, rechtspleging, om op de op 23 oktober 2008 uitdrukkelijk door verzoeker voorgedragen argumenten voor zijn standpunt, dat de rechter in eerste aanleg vermoed moet worden partijdig te zijn geweest, wél uitdrukkelijk te responderen. In de enkele verwijzing van de strafkamer naar zijn – op dit punt niet nader onderbouwde – beslissing van 19 mei 2008 kan enige uitdrukkelijke reactie op de op 23 oktober 2008 door verzoeker voorgedragen argumenten echter niet gelezen worden. Verzoeker is mitsdien geen inzicht gegeven in de oordeelsvorming van de strafkamer dat en waarom in eerste aanleg geen sprake was van een partijdige rechter.
7.5 Uit het feit dat de strafkamer op 23 oktober 2008 geen motivering heeft gegeven voor de beslissing de zaak niet terug te wijzen, vloeit niet voort dat de strafkamer reeds daarom vooringenomenheid jegens verzoeker zou koesteren. Er kan immers sprake zijn van een onbedoelde onzorgvuldigheid. Maar uit dit ontbreken van iedere motivering ten aanzien van de afwijzing van het op artikel 6 EVRM gestoelde verzoek, kan verzoeker wel grond ontlenen te vrezen dat de strafkamer niet de onpartijdige rechter is die artikel 6 EVRM voorschrijft."

2.Het cassatieberoep

De Procureur-Generaal J. Silvis heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De voordracht tot cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.

3.Juridisch kader

De te dezen relevante verdrags- en wetbepalingen luiden – in de Nederlandse vertaling – als volgt:
- art. 6, eerste lid, EVRM:
"Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak (...) door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingestelde rechterlijke instantie."
- art. 14, eerste lid, IVBPR:
"Allen zijn gelijk voor de rechter en de rechterlijke instanties. Bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, of het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen in een rechtsgeding, heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige bij de wet ingestelde rechterlijke instantie."
- art. 512 Sv:
"Op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel klaagt dat de bestreden beschikking blijk geeft van schending dan wel verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder art. 512 Sv.
3.2.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM en art. 14, eerste lid, IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7956).
3.2.2.
In het Nederlandse systeem van strafvordering kan een procespartij bij de behandeling van een strafzaak een beroep doen op zulke uitzonderlijke omstandigheden. Bij gegrondbevinding van dat beroep zal de rechter op wie dat beroep ziet, zich onttrekken aan de behandeling van de strafzaak. Bij verwerping van het beroep kan de desbetreffende procespartij een rechtsmiddel aanwenden tegen de eindbeslissing en in het kader daarvan het beroep herhalen. Indien dat beroep op bedoelde uitzonderlijke omstandigheden alsnog wordt gehonoreerd, leidt dat tot terugwijzing van de zaak naar het eerder oordelende gerecht. (Vgl. bijvoorbeeld HR 16 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1502, NJ 2000/335.)
3.2.3.
Daarnaast voorziet art. 512 Sv in de mogelijkheid dat op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wordt gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook bij de beoordeling van zo een verzoek dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte of het openbaar ministerie een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte of het openbaar ministerie dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit vermoeden moet wijken.
3.3.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Het middel stelt de vraag aan de orde of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing. Bij de beantwoording van die vraag moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.5.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het oordeel van de wrakingskamer van het Hof dat de verzoeker uit het ontbreken van een motivering van de afwijzing van het verzoek tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank grond kan ontlenen te vrezen dat de strafkamer niet de onpartijdige rechter is die art. 6 EVRM voorschrijft, blijk geeft van miskenning van wat hiervoor onder 3.4 is overwogen. Het middel klaagt daarover terecht.

4.Slotsom

Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad vernietigt in het belang van de wet de bestreden beschikking.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 september 2018.