ECLI:NL:HR:2014:300

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
12/05786
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in strafzaak tegen verdachte met minderjarig kind als getuige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1961, was aangeklaagd voor een poging tot moord op zijn partner, waarbij hij met een keukenmes in haar hals stak. Tijdens de procedure verzocht de verdediging om het minderjarige kind van de aangeefster en de verdachte, genaamd [betrokkene], als getuige te horen. Dit verzoek werd door het Hof afgewezen, omdat het welzijn van het kind, dat ten tijde van het delict pas vijf jaar oud was, in het geding was. De Hoge Raad herhaalde de overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin werd gesteld dat de rechter kan afzien van het verhoor van een getuige als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat het welzijn van de getuige in gevaar komt. In dit geval oordeelde het Hof dat het belang van het welzijn van het kind zwaarder woog dan het recht van de verdachte om de getuige te ondervragen. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was en dat er geen nadere motivering nodig was. Het beroep in cassatie werd verworpen.

Uitspraak

11 februari 2014
Strafkamer
nr. 12/05786
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 december 2012, nummer 22/002092-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd het verzoek heeft verworpen om het minderjarige kind van de aangeefster en van de verdachte, [betrokkene], als getuige te horen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op of omstreeks 03 september 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een keukenmes heeft gestoken in de hals/nek, van [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2012 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het in het middel bedoelde verzoek als volgt toegelicht:
"Ik verzoek het hof [betrokkene], de zoon van de verdachte en van de aangeefster, als getuige te horen. Ik kan mij niet vinden in het voorstel van de advocaatgeneraal om in plaats van [betrokkene] enkel de verbalisant te horen tegen wie [betrokkene] heeft verklaard. Ik verzoek het hof om die reden de zaak aan te houden. Het verhoor van [betrokkene] kan worden afgenomen middels een studioverhoor in Canada."
2.4.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verzoek op de volgende gronden afgewezen:
"Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het verzoek tot het horen van de minderjarige zoon van de verdachte, genaamd [betrokkene], wordt afgewezen. Het hof overweegt daartoe dat naar het oordeel van het hof het belang van het welzijn van deze minderjarige, die ten tijde van het delict 5 jaar oud was, ernstig kan worden geschaad, indien deze minderjarige in de onderhavige zaak op welke wijze dan ook gehoord wordt. Naar het oordeel van het hof dient het belang van het welzijn van deze minderjarige te prevaleren boven het belang van de verdediging om deze minderjarige als getuige te horen."
2.5.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Ingevolge art. 288, eerste lid onder b, Sv kan de rechter van het verhoor van een niet verschenen getuige afzien indien het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen. Ook in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om de vijf-jarige zoon van de verdachte en het slachtoffer, zal de rechter dus, indien hij daartoe de in genoemd artikellid vermelde gronden aanwezig acht, het belang van de getuige mogen doen prevaleren boven het recht van de verdachte om de getuige te (doen) ondervragen (vgl. HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2010:BI3847, NJ 2010/191).
2.6.
Vaststaat dat het jongetje, toen het feit werd gepleegd, in de woning aanwezig was en dat hij het resultaat van de met een mes gepleegde levensbedreigende geweldshandeling - een hevig bloedende wond ter hoogte van de hals van zijn moeder - heeft gezien. Voorts houden de stukken van het geding in dat het kind met zijn moeder naar Canada was verhuisd en dat aldaar zijn moeder niet lang na het tenlastegelegde gebeuren op gewelddadige wijze om het leven is gebracht. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat tegen de achtergrond van deze, naar objectieve maatstaven reeds zeer ingrijpende en traumatiserende, gebeurtenissen met betrekking tot zijn moeder het afleggen van een verklaring als getuige de gezondheid of het welzijn van de zeer jeugdige minderjarige zo zeer zou schaden dat het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om het jongetje als getuige te horen. Mede in aanmerking genomen dat de buurvrouw van de aangeefster tegenover de politie een belastende verklaring heeft afgelegd, terwijl uit de stukken van het geding niet blijkt dat de verdediging die buurvrouw als getuige heeft willen horen, alsmede dat de door [betrokkene] spontaan tegenover een verbalisant afgelegde belastende verklaring door deze verbalisant ter terechtzitting onder ede is bevestigd, is dat oordeel niet onbegrijpelijk en behoefde het ook geen nadere motivering.
2.7.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 februari 2014.