AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Bevoegdheid van de rechter bij omgangsregeling en reiskosten voor minderjarige
In deze zaak gaat het om de vraag of de rechter die op basis van artikel 1:377a lid 2 of artikel 1:377e lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een omgangsregeling vaststelt, ook bevoegd is om een beslissing te nemen over de reiskosten van de minderjarige voor de effectuering van die regeling. De moeder, verzoekster tot cassatie, betoogt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de kosten van de vliegtickets en begeleiding van de minderjarige bij helfte door de ouders moeten worden gedeeld. De vader, verweerder in cassatie, heeft een omgangsregeling verzocht die moet worden uitgevoerd in de Verenigde Staten, waarbij de kosten van de reiskosten aan de orde komen. Het hof heeft geoordeeld dat de kosten van de vliegtickets en begeleiding van de minderjarige bij helfte door de ouders moeten worden gedeeld, wat de moeder in cassatie aanvecht. De zaak is complex en raakt aan de verantwoordelijkheden van ouders in het kader van omgangsregelingen en de financiële implicaties daarvan. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de beslissing van het hof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat het cassatieberoep moet worden verworpen.
Voetnoten
1.Zie rov. 3.1 e.v. van de in cassatie bestreden beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 30 juli 2024 en rov. 2 van de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 25 juli 2023.
2.Het recht op omgang is verdragsrechtelijk ingebed in art. 8 EVRM, art. 24 lid 3 Handvest van de Grondrechten van de EU en art. 9 lid 3 IVRK. Zie ook HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91, NJ 2014/154, m.nt. S.F.M. Wortmann, rov. 3.3. 3.Kamerstukken II 2003/04, 29 520, nr. 1, p. 5-6.
4.Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 16.
5.M.J.C. Koens & I.J. Pieters, T&C BW, art. 1:377a BW, aant. 2b, art. 1:377e BW, aant. 2; A.P. van der Linden, Sdu Commentaar Jeugdrecht, art. 1:377a BW, aant. 2; P. Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht 2023/11.1.2.
6.Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-I 2020/555.
7.Zie o.a. HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91, NJ 2014/154, m.nt. S.F.M. Wortmann, rov. 3.5; HR 13 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1459, NJ 2023/314, rov. 3.7; voorts Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 4. 8.Zie bijvoorbeeld Hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, 5 juli 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5721, rov. 5.2; Hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Zwolle, 11 januari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:250, rov. 5.7-5.8; Hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, 19 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6693, rov. 2.5; Hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, 6 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2408, rov. 5.12; Hof Den Haag 16 oktober 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3899, rov. 10; Hof ‘s-Gravenhage 16 maart 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BP8947, rov. 11; Hof Leeuwarden 6 december 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BK8321, rov. 35; Hof ‘s-Gravenhage 19 maart 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BC9716, rov. 6; Hof ‘s-Gravenhage 14 februari 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA0034, rov. 10; Rb. Den Haag 26 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16146, rov. 4.7; Rb. Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, 5 december 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4888, rov. 3.10. In andere zin Hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, 29 augustus 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7257, rov. 5.21-5.23. 9.Bij het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige voor een bijdrage in het levensonderhoud van de minderjarige kan wel rekening worden gehouden met de reiskosten die de onderhoudsplichtige maakt om de omgangsregeling te verwezenlijken. Zie HR 29 mei 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4201, NJ 1981/397; voorts bijvoorbeeld Hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, 5 september 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7419, rov. 5.6-5.8; Hof ’s-Hertogenbosch 2 april 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1177, rov. 5.6.1; Rb. Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, 20 juli 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4920, rov. 4.25. 10.Dit vloeit voor ouders met gezag voort uit art. 1:247 lid 3 BW.
11.Zie petitum, onder III.
12.Het middel wijst in dit verband ook nog op productie 2 bij het verweerschrift in appel. Dit betreft een reactie van de moeder zelf op het beroepschrift van de vader, waarin zij met betrekking tot de reiskosten opmerkt, kort gezegd, (i) dat zij als ZZP-er geen stabiel inkomen heeft, op dit moment lage inkomsten heeft en hiervoor verwijst naar een voorlopige aangifte en aangifte IB 2022, en voorts (ii) dat de vader managing director en medeoprichter (en aandeelhouder) is van Enchroma, hij twee inkomens heeft en beschikt over vermogen/trust (p. 29-30). Bij brief van 28 december 2023 heeft de advocaat van de vader bezwaar gemaakt tegen overlegging van productie 2. Uit de bestreden beschikking noch uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof dan wel anderszins is mij gebleken of het hof productie 2 onderdeel heeft laten uitmaken van de gedingstukken of buiten beschouwing heeft gelaten.
13.Waaronder productie 2 bij het verweerschrift in appel, voor zover deze productie onderdeel heeft uitgemaakt van de gedingstukken (zie noot 12).