GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 februari 2007
Rekestnummer. : 575-H-06
Rekestnr. rechtbank : 05-4701
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.M. Wigman,
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. I.W.E. Lansen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 27 april 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 8 februari 2006.
De raad heeft het hof bij brief van 25 oktober 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 22 november 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en namens de moeder haar procureur. De moeder en de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
De hierna te noemen minderjarigen hebben geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om hun mening ten aanzien van de verblijfplaats, het gezag en de omgangsregeling kenbaar te maken.
Ter zitting heeft de vader, met toestemming van de procureur van de moeder, een brief van Jeugdzorg gedateerd 14 november 2006 aan het hof overgelegd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verblijfplaats van, het gezag over en de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige kinderen: [de minderjarige sub 1], geboren [in] 1993, en [de minderjarige sub 2], geboren [in] 1994, hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, ten aanzien van de verblijfplaats van de kinderen het in eerste aanleg gedane verzoek alsnog toe te wijzen, althans een raadsonderzoek te gelasten. Ten aanzien van het gezag verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen, althans de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van het raadsonderzoek. Ten aanzien van de omgangsregeling verzoekt de vader te bepalen dat, vanaf het moment dat de moeder zich in [het buitenland] heeft gevestigd, de vader gerechtigd is omgang te hebben met de kinderen gedurende één weekend per maand, alsmede tijdens de gebruikelijke schoolvakanties, althans een regeling die het hof redelijk acht, met bepaling dat de moeder zorg draagt voor het halen en brengen van de kinderen, althans de kosten die daarmee zijn gemoeid voor haar rekening neemt.
3. De procureur van de moeder stelt dat het haar sinds april 2006 niet meer gelukt is om in contact te komen met de moeder; zij handhaaft derhalve al haar stellingen uit de eerste aanleg.
4. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen indicaties aanwezig acht om de raad te verzoeken een onderzoek in te stellen. Een ingrijpende beslissing als een verhuizing naar [het buitenland] dient te steunen op een zorgvuldig onderzoek.
Voorts is de vader van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder op goede gronden aannemelijk heeft gemaakt dat zij in [het buitenland] meer kansen heeft om een baan te vinden en een goede toekomst voor haar en de kinderen op te bouwen.
Tot slot stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun verblijfplaats bij de moeder zullen houden.
5. Het hof overweegt ten aanzien van de verblijfplaats als volgt. Het hof zal, zoals hierna overwogen, de beslissing van de rechtbank voor wat betreft het gezag bekrachtigen. De ouder die het gezag heeft, is bevoegd de verblijfplaats van de kinderen te bepalen. Onbestreden is dat de moeder de kinderen goed heeft voorbereid op hun verhuizing naar [het buitenland]. Niet is gesteld of gebleken dat deze verhuizing de kinderen schaadt. Gezien het voorgaande zal het hof de beslissing van de rechtbank betreffende de verblijfplaats van de kinderen bekrachtigen.
6. Ten aanzien van het gezag stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de situatie zich voordeed dat de kinderen bij voortzetting van het gezamenlijk gezag klem of verloren dreigen te raken. Het feit dat de vader zich verzet tegen de verhuizing naar [het buitenland] is niet als zodanig te kwalificeren.
7. Met de vader is het hof van oordeel dat het enkele feit dat hij een verhuizing van de kinderen naar [het buitenland] ter discussie stelt, onvoldoende is om te concluderen dat de kinderen klem en verloren raken bij voortzetting van het gezamenlijk gezag. Het hof is echter van oordeel dat de rechtbank overigens op juiste gronden tot haar oordeel is gekomen; het hof neemt deze over. Voor een gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Gelet voorts op het totale gebrek aan communicatie tussen partijen, acht het hof het voldoende aannemelijk dat er een dreiging bestaat dat de kinderen klem of verloren raken. Het hof zal de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het gezag derhalve bekrachtigen.
Omgang; wijziging van omstandigheden
8. De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen op het verzoek van de vader een nadere omgangsregeling vast te stellen indien de moeder naar [het buitenland] zal verhuizen met de kinderen. Bij verhuizing naar [het buitenland] is de omgangsregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 28 februari 2000 van de rechtbank ’s-Gravenhage niet langer uitvoerbaar.
9. Het hof is van oordeel dat er sinds het vaststellen van de omgangsregeling bij beschikking van 28 februari 2000 sprake is van een wijziging van omstandigheden. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof het aannemelijk dat de moeder en de kinderen naar [het buitenland] zijn verhuisd. Een omgangsregeling van een weekeinde in de veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot zondag 18.00 uur is derhalve niet langer feitelijk te realiseren.
10. Het hof is van oordeel dat de vader recht op en belang heeft bij het vaststellen van een gewijzigde omgangsregeling. Het hof is niet gebleken van contra-indicaties aan de zijde van de vader, dan wel aan die van de kinderen, waardoor omgang tussen de vader en de kinderen niet verantwoord zou zijn. Bovendien heeft de procureur van de moeder ter zitting verklaard dat de moeder op zich niet tegen omgang tussen de vader en de kinderen was, zolang er goede afspraken werden gemaakt. De vader zou wel naar [het buitenland] moeten komen. Het hof zal het verzoek van de vader toewijzen, met dien verstande dat het hof van oordeel is dat het - gezien hun leeftijd - voor de kinderen beter is als de omgang van een weekend in de maand in [het buitenland] plaatsvindt. Nu het de moeder is geweest die zelfstandig heeft gekozen voor het verhuizen, acht het hof het redelijk te bepalen dat de kosten van de omgangsregeling die gemoeid zijn met het op en neer reizen van de vader voor haar rekening komen. Voorts acht het hof het redelijk te bepalen dat de kinderen in elke grote vakantie gedurende twee weken aaneengesloten bij de vader in Nederland zullen doorbrengen, waarbij de kosten voor de reis van de kinderen eveneens voor rekening van de moeder komen.
11. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag en de gewone verblijfplaats;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de afwijzing van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een gewijzigde omgangsregeling betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, inhoudende dat de vader gerechtigd is omgang te hebben met de kinderen in [het buitenland] gedurende een weekend per maand, waarbij de reiskosten van de vader die gemoeid zijn met deze omgangsregeling voor rekening van de moeder komen, alsmede gedurende twee weken aaneengesloten in elke grote vakantie waarbij de kinderen naar Nederland gaan en de reiskosten van de kinderen voor rekening van de moeder komen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Reinking, Pannekoek-Dubois en Scheij, bijgestaan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2007.