ECLI:NL:RBZWB:2022:4920

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
C/02/394430 FARK 22-544
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.B.M.L. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en vaststelling kinderbijdrage in een echtscheidingszaak met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de zorgregeling en de kinderbijdrage voor hun minderjarige kind ter discussie stonden. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.M. Minkels, verzocht om een wijziging van de zorgregeling en om de man te verplichten tot betaling van een hogere kinderbijdrage. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Wouters, voerde verweer en verzocht om een nihilstelling van de kinderbijdrage en wijziging van de zorgregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2022 werd duidelijk dat partijen het eens waren over de wijziging van de zorgregeling, waarbij het kind om de week bij de man verblijft van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur. De rechtbank oordeelde dat deze wijziging in het belang van het kind was en heeft dit verzoek toegewezen. Wat betreft de kinderbijdrage oordeelde de rechtbank dat de man een bijdrage van € 167,= per maand moet betalen, ingaande op 1 april 2022. De rechtbank baseerde deze beslissing op de financiële situatie van beide partijen en de behoefte van het kind, waarbij rekening werd gehouden met de draagkracht van de man en de zorgkorting.

De rechtbank heeft de eerdere beschikking van 4 januari 2016 gewijzigd en de man verplicht tot betaling van de vastgestelde kinderbijdrage. De overige verzoeken van de vrouw en de man werden afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. I.B.M.L. Oomes, met mr. S.A. Reijerse als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/394430 FA RK 22-544
beschikking betreffende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en levensonderhoud
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.M.M. Minkels,
en
[naam 2],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. N. Wouters.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 7 februari 2022 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 6 april 2022 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het op 14 juni 2022 ontvangen verweer op zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- de brief van mr. Wouters van 16 juni 2022, met bijlagen;
- de brief van mr. Minkels van 21 juni 2022, met bijlagen;
- de beschikking van deze rechtbank betreffende verhaal van bijstand van 26 augustus 2014;
- de beschikking van deze rechtbank betreffende omgang van 4 januari 2016.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 27 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen de advocaat van de vrouw en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw was aanwezig via een Teams-verbinding. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een relatie met elkaar gehad;
- uit hun relatie is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [naam 3], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2011.
Genoemd kind is door de man erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over die minderjarige;
- uit het huidige huwelijk van de man met mevrouw [naam 4] is het volgende nu nog minderjarige kind geboren: [naam 5], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2022;
- bij de man en mevrouw [naam 4] is tevens woonachtig het nog minderjarige kind geboren uit een eerdere relatie tussen mevrouw [naam 4] en de heer [naam 6]: [naam 7], geboren op [geboortedatum 3] 2010.
2.2.
Ingevolge voormelde beschikking van 4 januari 2016 is de man in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd tot het hebben van contact met [voornaam 1] om de week een weekend van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 18.30 uur. Verder gaat [voornaam 1] drie weken achtereen in de zomervakantie naar ieder van de ouders en geldt de volgende verdeling van de vakanties en feestdagen. In de meivakantie, herfstvakantie, op 31 december, eerste paasdag, Hemelvaart, Vaderdag, Verjaardag van de man, 6 december en tweede kerstdag verblijft [voornaam 1] bij de man. In de kerstvakantie, carnavals-/krokusvakantie, op 1 januari, tweede paasdag, Pinksteren, moederdag, verjaardag van de vrouw, 5 december en eerste kerstdag verblijft [voornaam 1] bij de vrouw. Tevens is bepaald dat de man dagelijks tussen 18.30 uur en 19.00 uur telefonisch contact op zal nemen met de vrouw ten einde [voornaam 1] te spreken. In de overwegingen van de beschikking is voorts opgenomen dat het uitgangspunt is dat het halen en brengen bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld. Op dat moment was de vrouw niet in staat dit op zich te nemen. Totdat zij daar wel weer toe in staat was zou de vrouw in de tussenliggende periode zich inspannen om de helft van het vervoer, eventueel met hulp van derden, te regelen en/of de kosten van het vervoer voor de helft op zich nemen.
2.3.
Ingevolge voormelde beschikking van 26 augustus 2014 diende de man ten behoeve van [voornaam 1] ter koste van bijstand een bedrag van € 152,92 per maand te betalen aan de gemeente Tilburg. Ingevolge de door de man overgelegde brief van de gemeente Tilburg diende hij met ingang vanaf 1 juli 2020 € 215,= per maand te betalen aan de gemeente.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt nu:
- te bepalen dat de man over de maanden januari en februari 2022 een bedrag dient te voldoen ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderbijdrage) van de minderjarige van € 340,48 per maand, en/of de overeenkomst van partijen betreffende de kinderbijdrage te wijzigen aldus dat de bijdrage die de man dient te voldoen voor de maanden januari en februari 2022 wordt vastgesteld op € 340,48 per maand;
- te bepalen dat de man over de maanden maart en april 2022 een kinderbijdrage dient te voldoen van € 352,48 per maand, en/of de overeenkomst van partijen betreffende de kinderbijdrage te wijzigen aldus dat de bijdrage die de man dient te voldoen voor de maanden maart en april 2022 wordt vastgesteld op € 352,48 per maand;
- te bepalen dat de man met ingang van 1 mei 2022 een kinderbijdrage dient te voldoen van € 428,= per maand, en/of de overeenkomst van partijen betreffende de kinderbijdrage te wijzigen aldus dat de bijdrage die de man dient te voldoen met ingang van 1 mei 2022 wordt vastgesteld op € 428,= per maand;
- waarbij feitelijk rekening is gehouden althans rekening moet worden gehouden met de reiskosten van twee omgangsweekenden per maand (te weten een bedrag van maximaal € 24,70 per omgangsweekend) en de man enkel aanspraak maakt op dit bedrag indien en voor zover daadwerkelijk sprake is geweest van een omgangsweekend waarbij de man het halen en brengen van [voornaam 1] voor zijn rekening heeft genomen.
3.2.
De man verzoekt:
- indien en voor zover de rechtbank meent dat er een alimentatieverplichting tot stand is gekomen, dan wel door de beschikking van 26 augustus 2014, dan wel door afspraken van partijen, te bepalen dat hij vanaf de datum van zijn verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken geen alimentatieverplichting meer heeft jegens de vrouw c.q. jegens de minderjarige en te bepalen dat enige kinderbijdrage van de man verschuldigd aan de minderjarige op nihil wordt gesteld c.q. te wijzigen in nihil c.q. te bepalen dat geen kinderbijdrage meer verschuldigd is, althans dat de man zodanige bedragen zal dienen te voldoen die de rechtbank in goede justitie juist acht;
- de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) te wijzigen in die zin dat de man contact heeft met de minderjarige één weekend in de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de vrouw de minderjarige naar de man brengt en de man de minderjarige terugbrengt naar de vrouw. Indien en voor zover de vrouw de minderjarige niet kan halen of brengen, is de man gerechtigd een bedrag van € 50,92 per keer in te houden op de te betalen kinderbijdrage, indien en voor zover een kinderbijdrage wordt vastgesteld. En een verdeling van de kerstvakantie en zomervakantie voor 50-50% vast te stellen, waarbij de man respectievelijk één aangesloten week, dan wel drie aangesloten weken de zorg heeft over de minderjarige, waarbij de rest van de schoolvakanties wordt verdeeld in onderling overleg en afhankelijk van het werkschema van de man.

4.De beoordeling

Zorgregeling
4.1.
De man verzoekt wijziging van de zorgregeling, waarbij de vrouw [voornaam 1] naar de man brengt en de man [voornaam 1] terugbrengt naar de vrouw alsmede te bepalen dat indien de vrouw [voornaam 1] niet kan halen of brengen, de man gerechtigd is een bedrag van € 50,92 per keer in te houden op de te betalen kinderbijdrage. Dit deel van het verzoek van de man dat ziet op de reiskosten zal aan de orde komen bij de bespreking van de kinderbijdrage.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het eens zijn over de wijziging van de zorgregeling conform het verzoek van de man, namelijk dat [voornaam 1] eenmaal per twee weken bij de man verblijft van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur. Nu de rechtbank deze zorgregeling tevens in het belang van [voornaam 1] acht, zal het verzoek tot zover worden toegewezen. Wat betreft het halen en brengen overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel partijen het graag anders hadden gezien en in voornoemde beschikking van 14 januari 2016 is bepaald dat het uitgangspunt is dat partijen het halen en brengen van [voornaam 1] delen, is het op dit moment een gegeven dat de vrouw niet in staat is om te halen en brengen en dat alleen de man haalt en brengt. Omwille van de duidelijkheid voor partijen en [voornaam 1] en omdat partijen het hierover eens zijn geworden, zal de rechtbank dit in deze beschikking vastleggen.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is verder gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de regeling omtrent de vakanties en feestdagen zoals bepaald bij voornoemde beschikking van 14 januari 2016, de afgelopen periode weliswaar in de praktijk anders is uitgevoerd, maar vanaf nu weer conform die beschikking zal worden uitgevoerd. De rechtbank zal het verzoek van de man tot wijziging van deze regeling daarom in zoverre afwijzen.
Kinderbijdrage
Grondslag
4.4.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat [voornaam 1] behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen. Indien de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een overeenkomst betreffende levensonderhoud voert de vrouw als grond voor haar verzoek aan dat die overeengekomen bijdrage is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Dan wel dat sinds voormelde beschikking van 26 augustus 2014 de vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Volledigheidshalve, voor zover noodzakelijk, voert de vrouw als grond voor haar verzoek aan dat de bij voormelde beschikking vastgestelde bijdrage van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.5.
De man voert gemotiveerd verweer tegen de door de vrouw aangevoerde grondslagen, met dien verstande dat volgens de man sprake is van een wijziging van omstandigheden ten aanzien van de eerder tussen partijen overeengekomen kinderbijdrage Hij stelt daartoe dat hij is gehuwd met zijn partner waardoor een onderhoudsverplichting is ontstaan voor de zoon van zijn partner met wie hij bovendien een kind verwacht.
4.6.
Op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen over de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage. Daarnaast is bij voormelde beschikking van 26 augustus 2014 betreffende verhaal van bijstand een door de man aan de gemeente Tilburg te betalen bedrag ter zake van kosten van bijstand ten behoeve van de minderjarige vastgesteld, maar die bijdrage is nadien gewijzigd doordat door de gemeente Tilburg bij brief andere bedragen zijn opgelegd die de man diende te betalen ten behoeve van [voornaam 1]. Daarbij is de Participatiewet-uitkering die de vrouw ontving stopgezet toen zij ging studeren en studiefinanciering ontving. De rechtbank gaat er gelet op deze omstandigheden en de stellingen van partijen ter zitting vanuit dat er op dit moment dan ook geen sprake is van een (geldende) rechtelijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud, zodat de rechtbank de vrouw zal ontvangen in haar verzoek om een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van [voornaam 1] vast te stellen.
4.7.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Ingangsdatum
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het, gelet op een aantal en recent nog gewijzigde omstandigheden, erover eens geworden dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van [voornaam 1] bepaald kan worden met ingang van 1 april 2022. Ook zijn partijen het erover eens dat hetgeen de man tot 1 april 2022 feitelijk heeft betaald aan de vrouw ten behoeve van [voornaam 1] en niet door de vrouw hoeft te worden terugbetaald.
Behoefte van [voornaam 1]
4.9.
Voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarige, is in beginsel het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van de samenleving van partijen. Partijen zijn het erover eens geworden dat ter bepaling van dat gezinsinkomen moet worden uitgegaan van de inkomens van partijen in 2015.
4.10.
Tussen partijen staat vast dat in 2015 het NBGI € 1.745,= per maand bedroeg, bestaande uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw van € 1.241,= per maand, het NBI van de man van € 435,= per maand en een kindgebonden budget van € 69,= per maand. Partijen zijn het erover eens dat dit NBGI een behoefte van [voornaam 1] oplevert van € 239,= per maand en rekening houdend met de wettelijke indexeringen nu € 276,= per maand bedraagt. Partijen zijn het er verder over eens dat wanneer de behoefte van [voornaam 1] op basis van het huidige inkomen van de man een hogere is dan de hiervoor genoemde behoefte, van die hogere behoefte dient te worden uitgegaan. Zoals hierna zal worden overwogen is het huidige NBI van de man € 2.562,= per maand. Dit NBI minus het kind gebonden budget, nu dit bedrag niet ten behoeve van [voornaam 1] wordt ontvangen, komt uit op een NBI van € 2.368,= per maand. Dit NBI levert een tabelbedrag op van € 270,= per maand. Uitgegaan zal daarom worden van voornoemde behoefte van € 276,= per maand.
4.11.
Nu de man tevens onderhoudsplichtig is voor [voornaam 2] en [voornaam 3] dient ook de behoefte van die twee minderjarige kinderen te worden bepaald.
Behoefte van [voornaam 2]
4.12.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [voornaam 2] € 225,= per maand bedraagt.
Behoefte van [voornaam 3]
4.13.
De man stelt dat de behoefte van [voornaam 3] € 449,= per maand bedraagt. Dit volgt uit de door hem overgelegde berekening die is gemaakt door het LBIO. De vader van [voornaam 3], de heer [naam 8], draagt € 292,= per maand bij ten behoeve van [voornaam 3]. Dit bedrag dient van de behoefte van [voornaam 3] te worden afgehaald, zodat nog een resterende behoefte van € 157,= per maand overblijft waar de man en mevrouw [naam 4] zorg voor dienen te dragen.
4.14.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat onduidelijk is wat de heer [naam 8] verdient waardoor zij niet kan beoordelen of de door de man overgelegde berekening klopt. Om die reden dient er volgens haar vanuit gegaan te worden dat de heer [naam 8] volledig in de behoefte van [voornaam 3] kan voorzien zodat de man niet meer hoeft bij te dragen in de behoefte van [voornaam 3].
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat door de man voldoende is onderbouwd dat de behoefte van [voornaam 3] € 449,= per maand bedraagt, gelet op de overgelegde berekening van het LBIO. Uit de bankafschriften volgt bovendien dat en welk bedrag de heer [naam 8] bijdraagt ten behoeve van [voornaam 3] op grond van de berekening van het LBIO. De rechtbank ziet geen aanleiding om niet van de juistheid van de berekening van het LBIO uit te gaan. Daarnaast acht de rechtbank de rekenwijze van de man redelijk. Om die reden zal worden uitgegaan van een resterende behoefte van € 157,= per maand waarin de man en mevrouw [naam 4] dienen bij te dragen.
4.16.
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van de kinderen tussen de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, inhoudende dat de behoefte van de kinderen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van de kinderen becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig NBI, waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
4.17.
Gelet op het voorgaande behoeft de draagkracht van de heer [naam 8] geen verdere bespreking.
Draagkracht van de vrouw
4.18.
De vrouw heeft, als verzorgende ouder, vanaf 1 april 2022 weer een uitkering op grond van de Participatiewet. Dit betekent dat de rechtbank als uitgangspunt neemt, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat de vrouw niet beschikt over enige draagkracht.
Draagkracht van de man
4.19.
Partijen zijn het erover eens geworden dat voor de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan dient te worden van zijn inkomen dat volgt uit de door hem overgelegde meest recente loonstroken.
4.20.
De man heeft volgens de salarisspecificatie van periode 2 van 2022 een basissalaris van € 2.395,= bruto per vier weken, oftewel € 31.138,= bruto per jaar. Tussen partijen is verder niet in geschil dat dit basissalaris dient te worden vermeerderd met 13% vakantietoeslag. De rechtbank houdt verder rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskortingen arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting.
4.21.
Tussen partijen is in geschil of het kind gebonden budget dat voor [voornaam 3] en [voornaam 2] ontvangen wordt, dient te worden meegenomen bij de berekening van de draagkracht van de man. De man stelt dat dit niet bij hem dient te worden meegenomen, maar bij mevrouw [naam 4], omdat zij het bedrag op haar rekening ontvangt en de brieven betreffende het kind gebonden budget aan haar zijn gericht. De vrouw stelt dat het kind gebonden budget wel dient te worden meegenomen bij de berekening van de draagkracht van de man.
4.22.
De rechtbank zal het volledige kind gebonden budget zoals volgt uit de aangehechte berekening, te weten € 2.326,= per jaar, meenemen bij de berekening van de draagkracht van de man. De man is immers onderhoudsplichtig voor allebei de kinderen waarvoor het kind gebonden budget wordt ontvangen. Daarnaast wordt het kind gebonden budget berekend op basis van het gezinsinkomen en komt het toe aan de kinderen binnen het gezin van zowel de man als mevrouw [naam 4]. Dat mevrouw [naam 4] dit bedrag op haar rekening ontvangt en de brieven betreffende het kind gebonden budget aan haar gericht zijn doet daar niet aan af. Daarnaast zou het meenemen van het kind gebonden budget bij de berekening van de draagkracht van mevrouw [naam 4] ertoe leiden dat het kind gebonden budget in feite buiten beschouwing blijft omdat mevrouw [naam 4] zowel met als zonder het kind gebonden budget een minimale tot geen draagkracht heeft.
4.23.
Aan de hand van voorgaande uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 2.562,= per maand.
4.24.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het erover eens geworden dat de formule aan de zijde van de man moet worden opgeplust met een bedrag aan reiskosten, nu de man het halen en brengen alleen voor zijn rekening neemt. Zij zijn het niet eens over de hoogte van dit bedrag aan reiskosten, maar wel over de afstand tussen hun woonplaatsen, namelijk 132 kilometer, en dat gerekend dient te worden met 19 cent per kilometer. De man stelt dat gerekend dient te worden met twee keer de heen- en terugreis per omgangsweekend en dat vervolgens de helft van dat bedrag mee dient te worden genomen bij de berekening van zijn draagkracht. Verder dienen volgens de man zes extra vervoersmomenten te worden meegenomen omdat de vakanties niet altijd samen vallen met de omgangsweekenden. De vrouw acht het redelijk dat wordt uitgegaan van de helft van de kosten van een enkele reis per omgangsweekend. Zij ziet geen aanleiding met zes extra vervoersmomenten rekening te houden.
4.25.
De rechtbank overweegt dat doorgaans, zoals in het verleden ook de insteek van partijen was, het halen en brengen in het kader van de zorgregeling tussen partijen wordt gedeeld. Over het algemeen wordt daarom geen rekening gehouden met reiskosten voor het halen en brengen. De situatie is in dit geval anders omdat de vrouw, zoals hiervoor is overwogen, niet haalt en brengt door een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank in de risicosfeer van de vrouw ligt. De rechtbank zal daarom een redelijk aandeel aan reiskosten meenemen bij de berekening van de draagkracht van de man. De rechtbank gaat hierbij uit van de kosten voor eenmaal heen en terug van Tilburg naar Vlissingen per omgangsweekend, nu dat het aandeel is dat de vrouw eigenlijk zou moeten dragen. Die reiskosten bedragen, gelet op voormelde uitgangspunten waarover partijen het eens zijn, € 50,16 per omgangsweekend (132 kilometer x 19 cent per kilometer x 2). Dit bedrag vermenigvuldigd met 26 weken gedeeld door 12 komt neer op € 109,= per maand. De extra vervoersmomenten zoals door de man zijn aangevoerd worden niet meegenomen, nu de vakanties in tegenstelling tot wat de man aanvoert, aan zullen sluiten voorafgaand aan of volgend op een omgangsweekend. Daarnaast verblijft [voornaam 1] in de zomervakantie drie weken bij de man, wat de vervoersmomenten juist vermindert. De rechtbank zal gelet op het voorgaande in de formule het draagkrachtloos inkomen van de man vermeerderen met een bedrag van € 109,=.
4.26.
De draagkracht van de man is dan volgens de formule: 70% [2.562 – (0,3 x 2.562 + 1.020 + 109) = € 465,= per maand.
4.27.
Gelet op de tijdens de mondelinge behandeling bereikte overeenstemming dat de reiskosten aldus worden meegenomen in de berekening van de draagkracht van de man, heeft de vrouw haar verzoek dat rekening dient te worden gehouden met de reiskosten van twee omgangsweekenden per maand (te weten een bedrag van maximaal € 24,70 per omgangsweekend) en de man enkel aanspraak maakt op dit bedrag indien en voor zover daadwerkelijk sprake is geweest van een omgangsweekend waarbij de man het halen en brengen van [voornaam 1] voor zijn rekening heeft genomen ingetrokken. En heeft de man zijn verzoek ingetrokken voor het deel: “indien en voor zover de vrouw de minderjarige niet kan halen of brengen, is de man gerechtigd een bedrag van € 50,92 per keer in te houden op de te betalen kinderbijdrage, indien en voor zover een kinderbijdrage wordt vastgesteld.” Nu partijen deze (delen van hun) verzoeken hebben ingetrokken, zullen deze tot zover worden afgewezen.
4.28.
Tevens heeft de man, gelet op de bespreking van zijn draagkracht tijdens de mondelinge behandeling, zijn verzoek dat strekt tot nihilstelling van de kinderbijdrage ingetrokken. Ook dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
Draagkracht mevrouw [naam 4]
4.29.
De man stelt dat mevrouw [naam 4] geen inkomen heeft en dat dus uit moet worden gegaan van geen draagkracht aan haar zijde.
4.30.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat mevrouw [naam 4] wel werk heeft, namelijk als wimperstyliste. Ter onderbouwing hiervan heeft zij foto’s van de Facebookpagina van mevrouw [naam 4] overgelegd. Omdat niet bekend is wat de hoogte is van het inkomen van mevrouw [naam 4], dient er vanuit te worden gegaan dat het inkomen van mevrouw [naam 4] gelijk is aan het inkomen van de man.
4.31.
De rechtbank is van oordeel dat door de man voldoende gemotiveerd gesteld is dat mevrouw [naam 4] geen inkomen heeft. Hij heeft op de mondelinge behandeling nader toegelicht dat zij gaat beginnen aan een opleiding en daarnaast niet werkt. Gelet daarop volgt de rechtbank de man in zijn stelling zodat aan de zijde van mevrouw [naam 4] geen draagkracht wordt aangenomen.
Verdeling van de draagkracht
4.32.
De man is onderhoudsplichtig voor [voornaam 1], [voornaam 2] en [voornaam 3]. Zijn draagkracht dient daarom te worden verdeeld naar rato van de behoeftes van deze kinderen, zijnde een behoefte van € 276,= per maand voor [voornaam 1], € 225,= per maand voor [voornaam 2] en € 157,= per maand voor [voornaam 3]. De draagkracht per kind wordt berekend volgens de formule: de behoefte van dat kind gedeeld door de totale behoefte van de kinderen vermenigvuldigd met de draagkracht van de man, oftewel:
de beschikbare draagkracht voor [voornaam 1] bedraagt: € 276 / € 658 x € 465 = € 195,=
de beschikbare draagkracht voor [voornaam 2] bedraagt: € 225 / € 658 x € 465 = € 159,=
de beschikbare draagkracht voor [voornaam 3] bedraagt: € 157 / € 658 x € 465 = € 111,=
Geen draagkrachtvergelijking
4.33.
De draagkracht van de man voor [voornaam 1] bedraagt, zoals hiervoor berekend, € 195,= per maand. De vrouw heeft geen draagkracht. Nu de behoefte van [voornaam 1] € 276,= per maand bedraagt blijft een draagkrachtvergelijking achterwege, omdat de totale draagkracht van partijen lager is dan die behoefte.
Zorgkorting
4.34.
De man maakt aanspraak op toepassing van een zorgkorting van 25% op de door hem verschuldigde kinderbijdrage.
4.35.
De vrouw maakt daartegen gemotiveerd bezwaar. Zij stelt dat een zorgkorting van 15% moet worden toegepast.
4.36.
De rechtbank overweegt als volgt. [voornaam 1] verblijft gedurende een weekend per twee weken bij de man en daarnaast de helft van de vakanties en feestdagen. Dat betekent dat de man gemiddeld twee dagen per week de zorg voor [voornaam 1] heeft, zodat volgens voornoemde aanbevelingen een zorgkorting geldt van 25%. Nu de behoefte van [voornaam 1] € 276,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 69,= per maand.
4.37.
Nu de draagkracht van de onderhoudsplichtigen onvoldoende is om volledig in de behoefte van [voornaam 1] te voorzien, wordt, na toepassing van de zorgkorting, het tekort aan beide onderhoudsplichtigen voor de helft toegerekend. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door hem te betalen bijdrage als volgt wordt berekend: € 195,= [volledige bedrag aan beschikbare draagkracht man voor [voornaam 1]] – (€ 69,= [bedrag zorgkorting] - € 41,= [bedrag van de helft van het tekort]) = € 167,= per maand.
4.38.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [voornaam 1] met ingang van 1 april 2022 vaststellen op € 167,= per maand. Het verzoek van de vrouw wordt tot zover toegewezen.
Aanhechten van berekeningen
4.39.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

5.De beslissing

De rechtbank
wijzigt voormelde beschikking van 4 januari 2016 als volgt:
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de minderjarige [naam 3], geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 4] 2011, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar één weekend in de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de man brengt en haalt;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van 1 april 2022 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde minderjarige aan de vrouw, voor de toekomst bij vooruitbetaling, moet voldoen een bedrag van € 167,= (honderdzevenenzestig euro) per maand;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.B.M.L. Oomes, en, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.