ECLI:NL:GHDHA:2013:3899

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
200.126.211/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Nievelt
  • F. Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie in hoger beroep tussen ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2013, gaat het om een zorgregeling en kinderalimentatie tussen ouders na een scheiding. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag van 31 januari 2013. De vader heeft incidenteel appel ingediend. De ouders zijn het niet eens over verschillende aspecten van de zorgregeling, waaronder de reiskosten, het paspoort van de minderjarige, en de vakanties. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze haar verzoeken inzake de reiskosten, het paspoort en de vakantieregeling afwijst. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep of het beroep af te wijzen. Tijdens de zitting hebben beide partijen aangegeven zich te willen wenden tot een mediator, maar hebben ze het hof verzocht om te beslissen op de geschilpunten.

Het hof heeft de bestreden beschikking op verschillende punten vernietigd en opnieuw beslist. Het hof heeft bepaald dat de moeder maandelijks een bedrag van € 60,- aan de vader moet betalen voor de reiskosten. Daarnaast is de regeling voor de vakanties vastgesteld, waarbij de minderjarige in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader verblijft. Het hof heeft ook bepaald dat de minderjarige wekelijks contact heeft met de vader via Skype. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mrs. Mink, van Nievelt en Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Dooting als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 oktober 2013
Zaaknummer : 200.126.211/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-4377
Zaaknummer rechtbank : 421176
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. drs. D.J. Prins te Leiden,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.M. Menheere te Den Haag.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 1 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 31 januari 2013 van de rechtbank Den Haag.
De vader heeft op 20 juni 2013 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De moeder heeft op 2 augustus 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 6 juni 2013 een V-formulier van 5 juni 2013 met bijlagen;
- op 9 september 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen, op 9 september 2013 ook ingekomen als faxbericht met bijlagen;
van de zijde van de vader:
  • op 28 augustus 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 9 september 2013 een faxbericht van diezelfde datum.
De zaak is op 11 september 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – met wijziging in zoverre van de overeenkomst bij ‘echtscheiding door onderlinge toestemming’ zoals opgesteld op 16 augustus 2010 en gehomologeerd door het vonnis van 5 oktober 2010 van de rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel (België) –, uitvoerbaar bij voorraad:
  • bepaald dat de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] te [geboorteplaats], verder: de minderjarige, een weekend per veertien dagen, van vrijdagmiddag uit school, tot zondagmiddag 16.30 uur bij de vader zal verblijven, waarbij de vader de minderjarige ophaalt uit school en weer naar de moeder terugbrengt;
  • bepaald dat de minderjarige in de zomervakantie in de even jaren de eerste drie weken bij de moeder zal verblijven en de laatste drie weken bij de vader, en in de oneven jaren andersom, waarbij de vader de minderjarige haalt en brengt en de overdracht plaatsvindt op zondag om 16.30 uur;
  • bepaald dat de minderjarige in de overige vakanties de helft van de vakanties bij de moeder zal verblijven en de helft van de vakanties bij de vader, in onderling overleg te bepalen;
  • bepaald dat het paspoort van de minderjarige in het kader van de zorgregeling met de minderjarige meereist;
  • bepaald dat de waarnemingsregeling aldus moet worden begrepen dat slechts indien een ouder gedurende een periode van – naar verwachting – langer dan een maand niet kan instaan voor de zorg van de minderjarige, de andere ouder als eerste in de gelegenheid wordt gesteld de minderjarige op te vangen;
  • de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 augustus 2011 tot 31 januari 2013 bepaald op hetgeen in die periode daadwerkelijk is betaald en met ingang van 31 januari 2013 bepaald op nihil;
  • bepaald dat de vader met betrekking tot de reiskosten maandelijks een bedrag van € 100,- voor zijn rekening neemt, waarbij het meerdere door de moeder zal moeten worden voldaan.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarige. De minderjarige verblijft bij de moeder.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. De door de moeder op 9 september 2013 overgelegde stukken zijn buiten de termijn van tien kalenderdagen als bedoeld in artikel 1.4.4 van het geldende Procesreglement overgelegd. Hoewel de vader tegen het overleggen van deze stukken bij faxbericht van 9 september 2013 bezwaar heeft gemaakt, zal het hof, zoals ter zitting aangegeven, toch acht slaan op die stukken, nu deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn.
2. In geschil zijn:
- de zorgregeling, in het bijzonder met betrekking tot de reiskosten, het paspoort van de minderjarige, (de aanvang van en het einde van) de vakanties, de overdracht van de minderjarige, contact via Skype, de oudervergaderingen en de waarnemingsregeling;
- de ingangsdatum van de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook: kinderalimentatie.
3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze betreft de afwijzingen van haar verzoeken inzake de reiskosten, het paspoort en de vakantieregeling (met uitzondering van de zomervakantieregeling), en, (het hof leest:) in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen:
  • primair dat de vader met ingang van 1 februari 2013 de volledige reiskosten voor zichzelf en de minderjarige zal betalen, subsidiair dat de moeder met ingang van 1 februari 2013 een bedrag van € 50,- per maand maandelijks zal overschrijven op de rekening van de vader ten behoeve van de reiskosten voor zichzelf en de minderjarige;
  • dat de nog aan te vragen identiteitskaart in plaats van het paspoort in het kader van de zorgregeling met de minderjarige meereist;
  • dat partijen ten aanzien van de overige vakanties – met uitzondering van de zomervakantie – de EOT overeenkomst (echtscheiding door onderlinge toestemming) zullen volgen met dien verstande dat de default modus geldt, dat wil zeggen de regeling voor het geval partijen er in onderling overleg niet uit komen met dien verstande dat het overdrachtstijdstip 16.30 uur zal zijn, hetgeen concreet (inclusief de in eerste aanleg bepaalde zomervakantie) inhoudt dat:
o de minderjarige in de even jaren bij de moeder verblijft in de eerste drie weken van de zomervakantie, in de tweede week van de kerstvakantie, in de voorjaarsvakantie en in de pinkstervakantie;
o de minderjarige in de even jaren bij de vader verblijft in de laatste drie weken van de zomervakantie, in de herfstvakantie, in de eerste week van de kerstvakantie en in de meivakantie;
o de minderjarige in de oneven jaren bij de vader verblijft in de eerste drie weken van de zomervakantie, in de tweede week van de kerstvakantie, in de voorjaarsvakantie en in de pinkstervakantie;
o de minderjarige in de oneven jaren bij de moeder verblijft in de laatste drie weken van de zomervakantie, in de herfstvakantie, in de eerste week van de kerstvakantie en in de meivakantie;
- dat de vakanties lopen van vrijdag na schooltijd 16.30 uur tot de laatste zondag van de vakantie 16.30 uur en dat de overdracht plaatsvindt aan station [naam] op zondag,
met compensatie van de proceskosten.
4. De vader verweert zich daartegen en verzoekt de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het beroep af te wijzen. Daarbij dient – zo begrijpt het hof – in het kader van de zorgregeling te worden bepaald dat:
- met betrekking tot de vakanties in het EOT-schema de schoolvakanties beginnen en eindigen volgens opgave van de school (thans: [naam]), in de regel op een maandag en te bepalen dat het normale omgangsweekend van de minderjarige met de vader niet vervalt wanneer dit weekend aansluit op een vakantie van de moeder;
- beide ouders zorg dragen voor de overdracht van de minderjarige;
- de vader een keer per week op woensdagavond om 18.00 uur contact met de minderjarige kan hebben via Skype;
- de moeder deelneemt aan de oudervergaderingen, zoals in de EOT-overeenkomst neergelegd.
In incidenteel appel verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de ingangsdatum van de kinderalimentatie, de reeds betaalde termijnen en de waarnemingsregeling en, (het hof leest:) in zoverre opnieuw beschikkende:
  • te bepalen dat de op nihil gestelde kinderalimentatie als ingangsdatum heeft 11 juni 2012 althans 29 november 2012;
  • te bepalen dat de waarnemingsregeling aldus moet worden begrepen dat slechts indien een ouder gedurende een periode van veertien dagen niet kan instaan voor de zorg van de minderjarige, de andere ouder als eerste in de gelegenheid wordt gesteld de minderjarige op te vangen.
5. De moeder verzet zich daartegen en verzoekt het incidenteel appel van de vader ongegrond te verklaren, althans af te wijzen.
6. Tijdens de zitting hebben partijen te kennen gegeven zich – in verband met hun ernstige verstoorde verhouding – (zonder tussenkomst van het hof) te zullen wenden tot een mediator. Partijen hebben het hof verzocht thans wel te beslissen op hun geschilpunten.
7. Het hof ziet aanleiding het principaal en het incidenteel hoger beroep gezamenlijk te behandelen.

Reiskosten

8.
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vader met betrekking tot de reiskosten maandelijks een bedrag van € 100,- voor zijn rekening neemt, waarbij het meerdere door haar zal moeten worden voldaan. De moeder acht het onredelijk dat zij nog een deel van de reiskosten moet betalen, te meer nu zij geen kinderalimentatie meer ontvangt en daarnaast sprake is van een daling in haar arbeidsinkomsten sinds 1 januari 2013 (verval van de 30 procentregeling). De moeder wenst bovendien geen afrekeningen te maken of bonnen te controleren, aangezien dit met de vader tot eindeloze discussies leidt. Ter zitting heeft de moeder nog naar voren gebracht dat de vader al verschillende keren heeft gedreigd met de dure Thalys te zullen gaan reizen. Mocht het hof bepalen dat de moeder toch dient bij te dragen, dan wenst zij een regeling waarbij zij maandelijks een bedrag van € 50,- ter zake van de reiskosten dient te betalen aan de vader.
9.
De vader stelt dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen ten aanzien van de reiskosten. Over de maanden februari, maart en april 2013 heeft de moeder slechts gemiddeld € 120,- hoeven bij te dragen. De vader doet zijn best om de kosten zo laag mogelijk te houden. De kosten zullen in de toekomst echter steeds meer gaan stijgen. Een alternatief zou volgens de vader kunnen zijn dat de moeder de minderjarige voortaan naar de vader brengt en dat hij de minderjarige weer terug naar de moeder brengt. Op die wijze betalen partijen hun eigen deel van de transportkosten, hoeven zij niets meer op elkaar te verhalen en kan ieder reizen met het transportmiddel dat hij of zij verkiest.
10.
Het hof overweegt als volgt. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is om met beide ouders contact te hebben en dat beide ouders hiertoe hun (fysieke dan wel financiële) bijdrage leveren. Gezien het feit dat de door de rechtbank vastgestelde regeling tot onrust en discussies leidt, ziet het hof aanleiding om een andere - meer praktisch uitvoerbare - regeling te bepalen, inhoudende dat de moeder maandelijks een vast bedrag aan de vader dient over te maken ter zake van de reiskosten. Het hof acht een bedrag van € 60,- per maand alleszins redelijk. Het door de vader aangeboden alternatief acht het hof, gezien de zorgtaken en het werk van de moeder, te belastend voor de moeder. Bovendien is dit niet in het belang van de minderjarige, aangezien zij in een dergelijk geval minder tijd met de vader kan doorbrengen. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook vernietigen.

Paspoort van de minderjarige

11.
Ten aanzien van het paspoort van de minderjarige overweegt het hof als volgt. De moeder wenst dat in plaats van het paspoort een identiteitskaart met de minderjarige meereist. De vader daarentegen is van mening dat hetgeen partijen hieromtrent in eerste aanleg zijn overeengekomen in stand moet blijven, te weten het laten meereizen van het paspoort van de minderjarige in het kader van de zorgregeling met de minderjarige.
12.
Het hof ziet in hetgeen de moeder in haar beroepschrift alsmede ter zitting heeft aangevoerd geen aanleiding een wijziging aan te brengen in de regeling met betrekking tot het paspoort van de minderjarige, zodat de bestreden beschikking op dit punt zal worden bekrachtigd.
Vakanties, de aanvang en het einde daarvan, alsmede de overdracht van de minderjarige
13.
Beide partijen hebben te kennen gegeven een duidelijke regeling te willen ten aanzien van de korte vakanties (en de aanvang en het einde van de vakanties) teneinde verdere discussies te voorkomen. De moeder stelt voor de regeling te volgen zoals partijen die in 2010 in de EOT-overeenkomst zijn overeengekomen (inclusief de pinkstervakantie). De vader is van mening dat hij door die regeling de minderjarige gedurende lange periodes niet ziet, hetgeen niet in het belang van de minderjarige is. Hij wenst dat – buiten de tweewekelijkse zorgregeling en de zomervakanties om – de minderjarige in de kleine vakanties afwisselend bij de vader en de moeder verblijft, zoals gebruikelijk was tussen partijen.
14.
Het hof ziet aanleiding om de regeling vast te leggen zoals die door partijen in het verleden in de EOT-overeenkomst is vastgelegd, inclusief de pinkstervakantie. Naar het oordeel van het hof is deze regeling overzichtelijk, duidelijk en het meest in het belang van de minderjarige. Immers, door deze regeling hoeft de minderjarige tijdens de vakanties niet steeds te wisselen van ouder, waardoor zij meer rust ervaart (evenals de ouders). Ten aanzien van de aanvang van alle schoolvakanties overweegt het hof dat deze, in het belang van de minderjarige, dienen aan te vangen op vrijdag uit school en dienen te eindigen op de laatste zondag om 16.30 uur van die vakanties. Degene die de minderjarige in die vakantie bij zich heeft, heeft de minderjarige dan dus ook dat weekend voorafgaande aan de maandag waarop de school weer begint, bij zich.

Contact via Skype

15.
De vader wenst dat het hof bepaalt dat hij, naast de reguliere omgangscontacten en vakanties, voorts één keer per week op woensdagavond om 18.00 uur contact mag hebben met de minderjarige via Skype. De moeder heeft ter zitting te kennen gegeven wel open te staan voor ‘doordeweeks’ contact tussen de vader en de minderjarige, doch niet via het middel Skype. Volgens haar is het, gelet op de slechte verstandhouding tussen partijen, beter indien hij de minderjarige via de telefoon spreekt. Immers, op die wijze kan hij de moeder niet benaderen en uitschelden (hetgeen hij wel via Skype doet).
16.
Het hof is van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat zij haar vader zowel kan spreken als zien tijdens een contactmoment. Skype is daartoe het juiste (en ook goedkopere) middel. De stelling van de moeder dat de vader misbruik maakt van Skype en dit middel daarom niet gebruikt moet worden passeert het hof, nu deze onvoldoende is onderbouwd. Daarbij komt dat partijen zullen gaan werken aan hun onderlinge verstandhouding, zodat te verwachten valt dat partijen hier een goede invulling aan zullen gaan geven. Het hof zal derhalve - in aanvulling op de bestreden beschikking - bepalen dat de minderjarige een keer per week op woensdagavond om 18.00 uur contact heeft met de vader via Skype.

Waarnemingsregeling en oudervergaderingen

17.
De vader stelt voorts dat de rechtbank de waarnemingsregeling te beperkt heeft uitgelegd. Volgens de vader dient deze regeling aldus te worden uitgelegd, dat de vader (of de moeder) inspringt als er voor een periode van veertien dagen niet voor de minderjarige gezorgd kan worden en niet, zoals de rechtbank heeft bepaald, pas na een maand. Daarnaast ziet de vader graag vastgelegd dat de moeder deelneemt aan de (periodieke) oudervergaderingen, zoals in de EOT-overeenkomst is neergelegd.
18.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten aanzien van de waarnemingsregeling op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan. Een periodieke oudervergadering met de vader acht de moeder niet wenselijk.
19.
Het hof overweegt als volgt. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het zowel praktisch als financieel niet haalbaar is als de ouders bij iedere kortdurende afwezigheid onderling de opvang van elkaar moeten overnemen. Ter zitting heeft de vader ook niet duidelijk kunnen maken hoe hij een en ander voor zich ziet. Het hof verenigt zich dan ook op dit punt met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof ziet voorts in hetgeen de vader heeft aangevoerd geen aanleiding te bepalen dat de ouders periodiek dienen deel te nemen aan een oudervergadering, zodat dit verzoek dient te worden afgewezen.

Ingangsdatum van de kinderalimentatie

20.
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2011 tot 31 januari 2013 heeft bepaald op hetgeen in die periode daadwerkelijk is betaald en met ingang van 31 januari 2013 op nihil. Volgens de vader is het redelijk en billijk dat de kinderbijdrage met ingang van 11 juni 2012 (datum indiening inleidend verzoek) althans met ingang van 29 november 2012 (datum verzoek per direct opheffen loonbeslag) op nihil wordt gesteld. Vanaf die data heeft de moeder rekening kunnen houden met de wijziging en met het risico van het terugbetalen van het teveel betaalde.
21.
De moeder betwist het verzoek van de vader.
22.
Het hof verenigt zich ten aanzien van de ingangsdatum kinderalimentatie met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
23.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.
24.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover die de zorgregeling betreft, in het bijzonder ten aanzien van de reiskosten en (de aanvang van en het einde van) de vakanties en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de moeder met betrekking tot de reiskosten maandelijks een bedrag van € 60,- aan de vader betaalt;
bepaalt dat de regeling ten aanzien van de korte vakanties als volgt zal zijn:
In de even jaren
- de minderjarige verblijft in de herfstvakantie, in de eerste week van de kerstvakantie en in de meivakantie bij de vader;
In de oneven jaren
- de minderjarige verblijft in de tweede week van de kerstvakantie, in de voorjaarsvakantie en in de pinkstervakantie bij de vader;
bepaalt dat alle schoolvakanties duren van vrijdag uit school tot de laatste zondag 16.30 uur van de betreffende vakantie;
bepaalt in aanvulling op de bestreden beschikking dat de minderjarige een keer per week op woensdagavond om 18.00 uur contact heeft met de vader via Skype;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, van Nievelt en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 oktober 2013.