ECLI:NL:RBNNE:2022:4888

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
182910
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over zorgregeling en reiskosten na mediation tussen ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de zorgregeling voor hun minderjarige kind na een mediationtraject. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 augustus 2022 hebben partijen ingestemd met mediation om hun communicatie te verbeteren. De rechtbank had eerder, op 20 september 2022, de beslissing over de zorgregeling aangehouden in afwachting van de uitkomsten van de mediation. De rechtbank ontving verschillende e-mailberichten van het mediationbureau en van beide ouders, waarin zij hun standpunten uiteenzetten.

De man verzocht de rechtbank om de zorgregeling zoals overeengekomen in het ouderschapsplan te handhaven, met een dwangsom van € 250,- per dag voor de vrouw indien zij de regeling niet naleeft. Daarnaast vroeg hij om informatie over de ontwikkelingen van hun kind, met eenzelfde dwangsom. De rechtbank oordeelde dat de man geen verzoek had ingediend voor een reiskostenvergoeding, waardoor zij enkel kon beslissen over de zorgregeling. De rechtbank stelde vast dat het in het belang van het kind was dat beide ouders betrokken zijn bij het halen en brengen van het kind. De rechtbank besloot dat de vrouw het kind op zondag om 17.00 uur moet ophalen, in plaats van om 19.00 uur, en legde een dwangsom op van € 100,- per dag voor het niet naleven van deze verplichting, tot een maximum van € 5.000,-.

De rechtbank benadrukte dat partijen vrij zijn om onderling andere afspraken te maken, maar dat de huidige regeling in het belang van het kind is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/182910 / FA RK 22-223
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 5 december 2022
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. P.R. Klaver, kantoorhoudende te Bergen op Zoom,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.E. Heslinga, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van 23 augustus 2022 zijn partijen bereid gebleken om gezamenlijk in mediation te gaan om te werken aan hun onderlinge communicatie.
1.2.
Bij beschikking van 20 september 2022, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft de rechtbank de definitieve beslissing ten aanzien van de zorgregeling en informatieplicht - in afwachting van het mediationtraject - aangehouden.
1.3.
Nadien heeft de rechtbank kennisgenomen van:
- een e-mailbericht met bijlagen van het mediationbureau, ontvangen op 18 oktober 2022;
- een e-mailbericht met bijlagen van de man, ontvangen op 28 oktober 2022;
- een e-mailbericht met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 3 november 2022.

2.Verzoeken

2.1.
De rechtbank moet nog een beslissing nemen op de verzoeken van de man om te bepalen (kort gezegd):
- dat de zorgregeling zoals partijen zijn overeengekomen moet worden uitgevoerd, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat de vrouw de regeling niet nakomt;
- dat de vrouw, onder dezelfde dwangsombepaling, wordt verplicht om te voldoen aan haar wettelijke verplichting tot het verstrekken van informatie over de ontwikkelingen van [de minderjarige], waarbij wordt bepaald dat de vrouw daaraan iedere maand moet voldoen.

3.Beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 14 augustus 2019 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat het aan die beschikking gehechte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking.
Informatieplicht
3.2.
Over het verschaffen van informatie zijn partijen in het ouderschapsplan overeengekomen dat als zich gewichtige omstandigheden zouden voordoen met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige], zij elkaar direct per telefoon of e-mail hierover informatie verschaffen en raadplegen. Daarnaast zijn zij overeengekomen dat partijen het bij het wisselen van [de minderjarige] van verblijfplaats van belang achten dat de laatste verzorgende ouder de andere ouder in kennis stelt over de meest actuele situatie van [de minderjarige] (bijvoorbeeld ziekte, slaapgedrag, eetgedrag, algehele indruk etc.).
3.3.
Tijdens het mediationtraject is het partijen gelukt om afspraken te maken over het onderlinge contact. Daarnaast blijven de hiervoor onder 3.2. vermelde bepalingen uit het ouderschapsplan van kracht. Nu de man heeft aangegeven dat er enkel nog op één onderdeel een beslissing van de rechtbank nodig is (halen/brengen zorgregeling), gaat de rechtbank er vanuit dat de man geen belang meer heeft bij een beslissing op het verzoek om een informatieregeling met daaraan verbonden een dwangsom. De rechtbank zal het verzoek van de man op dit punt dan ook afwijzen.
Zorgregeling
3.4.
Ten aanzien van de zorgregeling zijn partijen in het ouderschapsplan overeengekomen dat [de minderjarige] in de oneven weken verblijft bij de man, dus 1 weekend in de 14 dagen, waarbij de man [de minderjarige] vrijdag om 17.00 uur ophaalt en de vrouw [de minderjarige] zondag om 19.00 uur ophaalt. Voor wat betreft de vakanties en feestdagen zijn partijen overeengekomen dat zij die bij helfte verdelen, aan de hand van een in het ouderschapsplan opgenomen schema.
3.5.
Per e-mailbericht van 18 oktober 2022 heeft het mediationbureau de rechtbank ervan op de hoogte gebracht dat partijen in mediation gedeeltelijk overeenstemming hebben bereikt. Partijen komen niet tot overeenstemming ten aanzien van het halen en brengen van [de minderjarige] in het kader van het omgangsweekend bij de man.
3.6.
De man heeft aangegeven dat hij een regeling wil treffen voor de kosten die hij maakt voor de omgang met [de minderjarige]. Dit betreft reiskosten (benzine en afschrijving auto), maar ook verlof van zijn werk. De man moet namelijk vrij nemen van zijn werk om twee keer in een weekend heen en weer te reizen tussen [woonplaats] en [woonplaats]. De man zou graag een (digitale) zitting willen om te bespreken hoe moet worden omgegaan met de kosten die hij maakt door de reisafstand.
3.7.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de zaak schriftelijk af te doen.
3.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling beide gelegenheid gekregen om zich uit te laten over de verzoeken en te reageren op elkaars standpunten. Op de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat hij een vergoeding voor de reiskosten wil of dat de vrouw [de minderjarige] ophaalt. De vrouw heeft aangegeven dat de man al jaren [de minderjarige] brengt en haalt en dat brengen voor haar geen optie is. Ze kan dit financieel niet bolwerken en heeft voor de autorit de fysieke en mentale kracht niet. Het is partijen tijdens de mediation niet gelukt om afspraken te maken op dit punt. De rechtbank acht zich voldoende geïnformeerd om in deze zaak een eindbeslissing te nemen en ziet geen aanleiding om een nieuwe zitting te bepalen.
3.9.
De advocaat van de man heeft aangegeven dat partijen wensen dat de rechtbank een beslissing neemt over de reiskosten. Nu de man geen verzoek heeft ingediend voor een reiskostenvergoeding op grond van artikel 1:253a BW, kan de rechtbank enkel beslissen op het oorspronkelijke verzoek. De rechtbank begrijpt het verzoek van de man aldus dat hij vastlegging van de in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling wenst, met daaraan verbonden een dwangsom. In afwijking van het ouderschapsplan heeft de man verzocht dat de vrouw [de minderjarige] op zondag om 17.00 uur ophaalt in plaats van 19.00 uur.
3.10.
Voor de rechtbank staat het belang van [de minderjarige] voorop bij het vaststellen van de zorgregeling. De rechtbank overweegt dat het tijdstip van 17.00 uur ophalen op zondag meer in het belang van [de minderjarige] is gelet op haar jonge leeftijd en zal dit tijdstip daarom vastleggen. De rechtbank vindt het verder in haar belang dat zowel de moeder als de vader bijdraagt aan het halen en brengen. Partijen zijn dit oorspronkelijk ook overeengekomen. Dat de man de afgelopen jaren zowel gehaald als gebracht heeft, maakt dit niet anders. [de minderjarige] krijgt als de vrouw haar ophaalt het signaal dat de vrouw het contact met de vader ook belangrijk vindt. Bovendien is het redelijk dat beide ouders hier een aandeel in hebben en beide hier kosten voor maken. Dit geldt te meer nu het de vrouw is geweest die met [de minderjarige] op grote afstand van de man is gaan wonen. De rechtbank ziet in de door de vrouw genoemde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om anders te oordelen, nu deze persoonlijke klachten onvoldoende zijn geconcretiseerd en bovendien niet met medische stukken zijn onderbouwd. Ook het feit dat de vrouw al veel kosten maakt voor [de minderjarige] en de dagelijkse zorg grotendeels heeft, maakt dit niet anders. De man betaalt immers ook kinderalimentatie. Nu de vrouw niet bereid lijkt te zijn [de minderjarige] op te halen, zal de rechtbank de verzochte dwangsom opleggen. De rechtbank ziet wel aanleiding om deze te matigen tot € 100,00 per dag dat de vrouw niet voldoet aan haar verplichting.
3.11.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het partijen uiteraard nog steeds vrij staat om anders overeen te komen. Uit de bij de mediator gemaakte afspraken blijkt dat de man [de minderjarige] ook wel iedere omgangszondag wil terugbrengen, maar hij wenst dan wel een tegemoetkoming van € 100,00 euro per maand van de vrouw. Dit bedrag lijkt de rechtbank alleszins redelijk gelet op de grote reisafstand en de daarmee verbonden kosten. De rechtbank geeft partijen dan wel in overweging om [de minderjarige] uiterlijk 19.30 terug te brengen bij de moeder.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], als volgt:
- [de minderjarige] verblijft in de oneven weken bij de man, waarbij de man [de minderjarige] vrijdag om 17.00 uur ophaalt bij de vrouw en de vrouw [de minderjarige] zondag om 17.00 uur ophaalt bij de man;
- vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld tussen de man en de vrouw, aan de hand van het in het aan de beschikking van 14 augustus 2019 gehechte ouderschapsplan opgenomen schema;
4.2.
bepaalt dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de uitvoering van de omgangsregeling waaronder het ophalen van [de minderjarige], en bepaalt dat de vrouw de man een dwangsom van € 100,- moet betalen per dag dat de vrouw haar medewerking aan de omgang weigert, waaronder begrepen de verplichting om [de minderjarige] op te halen, tot een maximum van € 5.000,-;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 889