ECLI:NL:GHARL:2022:250

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
200.289.633/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kostenverdeling in het kader van ouderschap na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en de verdeling van de kosten van de zorgregeling tussen de ouders van drie minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E. Kikkert, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel van 17 december 2020. De ouders zijn gescheiden in 2017 en hebben afspraken gemaakt over de zorg en opvoeding van hun kinderen, die zijn vastgelegd in een ouderschapsplan. De vader verzoekt om een wijziging van de zorgregeling, zodat hij zijn dochter [de minderjarige3] vaker kan zien, en om een aanpassing van de kostenverdeling van de zorgregeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling, waarbij de vader [de minderjarige3] eens per maand ziet, niet in het belang van het kind is. Het hof oordeelt dat [de minderjarige3] recht heeft op een zorgregeling van eens per twee weken bij de vader. Daarnaast heeft het hof de kosten van de zorgregeling tussen de ouders verdeeld, waarbij de moeder verantwoordelijk is voor de kosten van het tweede omgangsweekend en de kosten van de OV-kaart voor [de minderjarige2]. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de zorg- en opvoedingstaken opnieuw verdeeld, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Zwolle
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.633
(zaaknummer rechtbank Overijssel 229166)
beschikking van 11 januari 2022
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede,
en
[verweerster] ,
wonende te op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder.
In zijn toetsende en/of adviserende rol is gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
verder te noemen: de raad,
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 17 december 2020 (en 29 april 2019 en 10 februari 2020), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 5 februari 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 22 februari 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 24 maart 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 21 april 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 25 oktober 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 2 december 2021 met bijlage(n).
2.2
De minderjarige [de minderjarige2] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 december 2021 in Zwolle plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen. De vader is bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is [naam1] verschenen. Namens Jeugdbescherming Overijssel (verder: de GI) is [naam2] als informant gehoord.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de ouders is in 2017 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2002,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2008, en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2016.
[de minderjarige1] is meerderjarig. De ouders oefenen over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] gezamenlijk het ouderlijk gezag uit.
3.3
Na het uiteengaan van de ouders hebben zij afspraken gemaakt over de zorg en opvoeding van de kinderen na de scheiding. Deze afspraken zijn opgenomen in een ouderschapsplan dat aan de echtscheidingsbeschikking van 6 december 2017 is gehecht. In het ouderschapsplan is onder andere opgenomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en dat er een zorgregeling tussen de vader en de kinderen geldt van een weekend per maand.
3.4
[de minderjarige2] en [de minderjarige3] stonden tot 18 december 2021 onder toezicht van de GI.
3.5
Bij (tussen)beschikking van 10 februari 2020 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige3] bij de moeder bepaald en een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige3] vastgesteld.
3.6
Sinds de verhuizing van de moeder in 2018 woont [de minderjarige3] bij de moeder in [plaats1] en [de minderjarige2] bij de vader in [woonplaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de ouders is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige3] vastgesteld van een weekend per maand, waarbij de moeder [de minderjarige3] op vrijdag naar station [plaats2] brengt en de vader [de minderjarige3] op zondag naar station [plaats2] brengt. Daarnaast heeft de rechtbank de bijdrage van de ouders in de kosten van [de minderjarige2] voor het reizen van [woonplaats] naar [plaats1] vastgesteld.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 december 2020. De grieven zien op de frequentie van de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige3] en de kosten van het halen en brengen van [de minderjarige3] en [de minderjarige2] in het kader van de zorgregeling. De vader verzoekt de beschikking van 17 december 2020 te vernietigen voor zover die ziet op deze onderwerpen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de omgang met [de minderjarige3] eenmaal per twee weken plaats zal vinden, waarbij de moeder de kosten van de vader voor het reizen van en naar station [plaats2] aan de vader vergoedt als compensatie voor de (extra) kosten voor de omgang met [de minderjarige3] , alsmede de reiskosten van [de minderjarige2] aan de zijde van de vader op nihil te bepalen en de proceskosten te compenseren, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt de bestreden beschikking in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (artikel 1:253a lid 2 onder a).
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
De wijziging van omstandigheden ten opzichte van de afspraken die zijn vastgelegd in het ouderschapsplan is - zoals de vader onweersproken heeft gesteld - gelegen in de verhuizing van de moeder (met [de minderjarige3] ) naar [plaats1] . Door deze verhuizing bleek het niet mogelijk dat de ouders - zoals overeengekomen in het ouderschapsplan - extra omgangsmomenten, bijvoorbeeld op doordeweekse dagen, met elkaar afspraken.
5.4
Uitgangspunten van het hof bij het vaststellen van een zorgregeling voor [de minderjarige3] en [de minderjarige2] zijn een ruimere zorgregeling tussen [de minderjarige3] en haar vader en meer ruimte voor [de minderjarige2] om op door hem te bepalen momenten vaker naar zijn moeder te gaan. Zoals ook in de tussenbeschikking van 10 februari 2020 door de rechtbank is overwogen en door de GI en de raad ter zitting is aangegeven, is een regeling waarbij [de minderjarige3] haar vader eens per vier weken ziet, gelet op haar leeftijd, (te) weinig. Er zijn, los van de kosten van de uitvoering van de zorgregeling, geen omstandigheden die maken dat [de minderjarige3] niet eens per twee weken een weekend bij haar vader kan zijn, zoals vaak gebruikelijk is in soortgelijke situaties. Niet weersproken is dat [de minderjarige3] een goed contact met haar vader en haar broers heeft en dat de weekenden (en vakanties) waarin zij bij haar vader verblijft goed verlopen. De stelling van de moeder dat de huidige regeling (waarbij de vakanties bij helfte worden gedeeld) volgens haar voldoende is voor [de minderjarige3] overtuigt het hof dan ook niet. Het hof wijst er op dat ook de GI het in het belang van de kinderen wenselijk vond om in het kader van de ondertoezichtstelling tot een uitbreiding te komen van de contacten tussen [de minderjarige3] en de vader (en [de minderjarige2] en de moeder), maar daar vanwege de discussie tussen de ouders over de financiën niet in is geslaagd. Het hof begrijpt dat het uitvoering geven aan de zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige3] vanwege de daarmee gepaard gaande reisbewegingen het nodige van de moeder vergt, maar dat vormt voor het hof geen reden om anders te oordelen. De moeder heeft er zelf voor gekozen om op een flinke afstand van de vader te gaan wonen en zal in zoverre de consequenties van die keuze moeten dragen.
5.5
Wat betreft [de minderjarige2] geldt dat hij volgens vader zelf heeft aangegeven dat hij vaker naar zijn moeder wil. Gelet op zijn leeftijd acht het hof het passend om hem de mogelijkheid te geven om, naast de reguliere momenten, meer bij zijn moeder te verblijven.
5.6
Aan de hand van voornoemde uitgangspunten zal het hof bepalen dat [de minderjarige3] eens per veertien dagen een weekend bij haar vader verblijft en dat [de minderjarige2] vaker naar zijn moeder kan gaan als hij daar behoefte aan heeft.
5.7
Het hof realiseert zich dat deze beslissing financiële gevolgen voor beide partijen heeft en zal de kosten van de omgang als volgt verdelen.
Het hof zal ten aanzien van de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige3] bepalen dat de kosten van het eerste omgangsweekend per maand worden verdeeld zoals partijen tijdens de procedure in hoger beroep van 13 augustus 2020 zijn overeengekomen, namelijk dat de moeder op haar kosten [de minderjarige3] brengt naar en ophaalt van het treinstation in [plaats2] en dat de vader [de minderjarige3] op zijn kosten ophaalt van en brengt naar het treinstation van [plaats2] . Partijen verdelen de kosten van dit omgangsweekend al meer dan een jaar op deze wijze en niet gebleken is dat partijen deze kosten niet (meer) kunnen dragen.
De kosten van het tweede omgangsweekend per maand zullen volledig worden betaald door de moeder, wat betekent dat de moeder (naast haar eigen kosten) ook de buskosten van de vader en [de minderjarige3] van en naar treinstation [plaats2] betaalt. Hiertoe overweegt het hof dat de moeder, anders dan de vader, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep haar stelling dat zij niet over voldoende financiële middelen beschikt of kan beschikken om deze kosten te kunnen dragen, niet heeft onderbouwd. Daar komt bij dat haar partner, met wie zij sinds december 2018 is gehuwd, in zijn hoedanigheid van stiefouder eveneens onderhoudsplichtig is voor [de minderjarige3] .
Mocht er een derde omgangsweekend in een maand zitten, dan geldt de kostenverdeling van het eerste omgangsweekend.
5.8
Wat betreft de kosten van de zorgregeling van [de minderjarige2] zal het hof bepalen, in afwijking van de huidige verdeling van de kosten, dat de moeder de kosten van het reguliere maandelijkse omgangsmoment betaalt, inclusief de eenmalige kosten van de aanschaf van de OV-(kortings)kaart voor [de minderjarige2] (in 2020 een bedrag van € 56,-). Als [de minderjarige2] aangeeft dat hij vaker naar zijn moeder wil gaan, dan delen de ouders de kosten van die extra reis/reizen op de manier waarop zij tot op heden de maandelijkse reis van [de minderjarige2] verdelen. Ook voor deze beslissing geldt dat de moeder, anders dan de vader, niet heeft onderbouwd dat zij de extra kosten niet kan voldoen.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat de omstandigheid dat de moeder zonder overleg met de vader in 2018 heeft besloten naar [plaats1] te verhuizen niet betekent dat zij alleen al op grond daarvan voortaan alle kosten van de omgangsregeling zou moeten voldoen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 17 december 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van 6 december 2017 en het daaraan gehechte ouderschapsplan wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder aldus dat [de minderjarige3] een weekend per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de moeder [de minderjarige3] brengt naar en haalt van treinstation [plaats2] , waar de vader haar op vrijdag ophaalt en op zondag weer naartoe brengt;
bepaalt ten aanzien van de kosten van het vervoer van het eerste omgangsweekend per maand van [de minderjarige3] dat de moeder op haar kosten [de minderjarige3] brengt naar en ophaalt van het treinstation in [plaats2] en dat de vader [de minderjarige3] op zijn kosten ophaalt van en brengt naar het treinstation van [plaats2] ;
bepaalt ten aanzien van de kosten van het vervoer van het tweede omgangsweekend per maand van [de minderjarige3] dat de moeder de volledige reiskosten voor het vervoer van [de minderjarige3] draagt, waaronder derhalve de (bus)kosten van de vader van en naar het station [plaats2] ;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder aldus dat [de minderjarige2] een weekend per maand bij de moeder verblijft, alsmede op extra momenten als [de minderjarige2] daar behoefte aan heeft;
bepaalt ten aanzien van de kosten van het vervoer van het reguliere omgangsweekend per maand van [de minderjarige2] dat de moeder alle kosten draagt, inclusief de aanschaf van de OV-(kortings)kaart van [de minderjarige2] ;
bepaalt ten aanzien van de kosten van het vervoer van de extra omgangsmomenten van [de minderjarige2] bij de moeder dat de ouders de kosten van de reis van [woonplaats] naar [plaats1] en van [plaats1] naar [woonplaats] gezamenlijk dragen;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en E.F. Groot, in samenwerking met mr. M. Oevering, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.