ECLI:NL:RBDHA:2023:16146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/654431
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van de moeder zonder toestemming van de vader en de gevolgen voor de zorgregeling van de minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De moeder is zonder toestemming van de vader verhuisd naar een andere plaats, wat heeft geleid tot een geschil over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van het kind. De vader vorderde onder andere dat het kind aan hem zou worden toevertrouwd en dat de moeder zou worden verplicht om terug te verhuizen naar de oorspronkelijke woonplaats. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de moeder voorlopig met het kind in de nieuwe woonplaats mag blijven wonen, maar dat zij verantwoordelijk is voor het naleven van de zorgregeling. De vader heeft geen voldoende onderbouwing gegeven dat zijn situatie zodanig is veranderd dat hij de volledige zorg voor het kind kan dragen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vader afgewezen en bepaald dat de moeder de zorgregeling voorlopig moet naleven, waarbij zij het halen en brengen van het kind voor haar rekening moet nemen. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien om een ondertoezichtstelling of raadsonderzoek te gelasten, omdat er onvoldoende bewijs was dat het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De kosten van de procedure worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/654431 / KG ZA 23-823
Vonnis in kort geding van 26 oktober 2023
in de zaak van
[de vader]te [plaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. N. Çiçek te Den Haag,
tegen:
[de moeder]te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. H. Zobuoglu te Amsterdam.
Partijen worden hierna ‘de vader’ en ‘de moeder’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 0 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties A tot en met I;
  • de e-mailberichten van de vader van 5 en 6 oktober 2023 met producties 5 tot en met 13;
  • het e-mailbericht van de moeder van 11 oktober 2023 met een nadere productie;
  • de op 12 oktober 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn verschenen: beide partijen, vergezeld van hun advocaten en de heer [Naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en wat tijdens de zitting naar voren is gekomen wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest en zijn samen de ouders van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige]). Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige], die zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft.
2.2.
In het kader van de echtscheiding hebben partijen een ouderschapsplan gemaakt. Dit ouderschapsplan is gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 22 december 2020. Partijen hebben daarin afgesproken dat zij de zorgregeling in onderling overleg zullen vaststellen.
2.3.
Na de scheiding is de moeder samen met [de minderjarige] in de voormalige echtelijke woning in [plaats 1] blijven wonen. De vader is verhuisd naar de woning van zijn broer, die in dezelfde straat woont.
2.4.
Omdat de vader nog niet over een zelfstandige woonruimte beschikt hebben partijen afgesproken dat de vader [de minderjarige] iedere zondag om 10:00 uur ophaalt bij de vrouw en hem om 16:00 uur weer terugbrengt.
2.5.
Op enig moment is de communicatie tussen partijen aanzienlijk verslechterd. Om die reden heeft de moeder in december 2022 voorgesteld dat de vader [de minderjarige] voortaan op maandag zou ophalen van de kinderopvang en hem op dinsdag weer naar de opvang zou brengen. Op die manier zouden partijen elkaar niet hoeven te zien. De vader heeft het voorstel van de moeder afgewezen.
2.6.
De moeder is recentelijk gestart met traumatherapie bij [A] in [plaats 3]. De vader zal op korte termijn starten met een traumabehandeling bij [B] in [plaats 4].
2.7.
Sinds april 2023 is bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig tussen de ouders. Beide partijen hebben – onder meer – verzocht om wijziging van de zorgregeling uit het ouderschapsplan: de vader wil dat wordt bepaald dat hij iedere zondag van 10.00 tot 16.00 contact heeft met [de minderjarige], de moeder wil dat [de minderjarige] iedere week van woensdagmiddag tot donderdagochtend en iedere vrijdagmiddag bij de vader is. Ook heeft de moeder verzocht om te worden belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige].
2.8.
De rechtbank heeft in een tussenbeschikking van 25 augustus 2023 (voor zover voor deze procedure van belang) bepaald dat [de minderjarige] voorlopig bij de vader zal zijn iedere vrijdag uit school tot 18.00 uur, waarbij de vader [de minderjarige] zal ophalen van school en na afloop van de omgang zal brengen naar het kinderdagverblijf. De verdere behandeling van de verzoeken over de zorgregeling en het gezag is aangehouden tot 1 maart 2024 in afwachting van het verloop van de voorlopige zorgregeling en de (trauma)behandeling van de ouders.
2.9.
De moeder is in september 2023 (zonder toestemming van de vader) naar [plaats 2] verhuisd. De advocaat van de moeder heeft in een e-mail van 21 september 2023 aan de advocaat van de vader geschreven dat de omgang tussen [de minderjarige] en de vader gewoon kan doorgaan en dat de vader [de minderjarige] voortaan op vrijdag kan ophalen voor de Jumbo in [plaats 2].
2.10.
De advocaat van de vader heeft de moeder bij e-mailbericht van 22 september 2023 gesommeerd terug te verhuizen naar [plaats 1].
2.11.
Naar aanleiding van de verhuizing van de moeder heeft de vader in de bodemprocedure aanvullend verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen en een raadsonderzoek te gelasten.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vader vordert in conventie – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [de minderjarige] voor de duur van het geding aan de vader toe te vertrouwen;
II. de moeder te veroordelen tot onmiddellijke afgifte van [de minderjarige] aan de vader;
III. de moeder te veroordelen tot onmiddellijke afgifte van het paspoort van [de minderjarige];
IV. de moeder te veroordelen om binnen een week na het wijzen van het in deze te wijzen vonnis met [de minderjarige] terug te verhuizen naar [plaats 1] en [de minderjarige] weer in de [gemeente 1] in te schrijven;
V. [de minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Haaglanden te stellen voor de duur van één jaar, te rekenen vanaf de datum van het in deze af te geven vonnis;
VI. een raadsonderzoek te gelasten naar het hoofdverblijf van [de minderjarige], de zorgregeling en het ouderlijk gezag.
3.2.
Daartoe voert de vader het volgende aan. De moeder is zonder toestemming van de vader met [de minderjarige] naar [plaats 2] verhuisd, terwijl daarvoor geen noodzaak bestond. Dat is niet in het belang van [de minderjarige]. De vrouw heeft hulp nodig bij de opvoeding van [de minderjarige], maar na de verhuizing krijgt zij die niet en heeft de hulpverlening geen zicht meer op hoe het met [de minderjarige] gaat. De vader kan de zorg voor [de minderjarige] wel op zich nemen, en zo kan [de minderjarige] in zijn bekende en vertrouwde omgeving en op zijn oude school blijven. Bovendien maakt de verhuizing nakoming van de zorgregeling onmogelijk. Het is voor de vader niet te doen om elke week van [plaats 1] naar [plaats 2] af te reizen om contact [de minderjarige] te hebben. [de minderjarige] moet daarom aan de vader worden toevertrouwd, totdat in de bodemprocedure definitief is beslist. Omdat er zorgen bestaan over [de minderjarige] en de moeder niet in zijn belang handelt, vindt de vader een ondertoezichtstelling en een raadsonderzoek noodzakelijk.
3.3.
De moeder voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
De moeder vordert in voorwaardelijke reconventie, voor het geval de rechtbank beslist dat [de minderjarige] tijdelijk aan de vader wordt toevertrouwd, dat de voorlopige zorgregeling wordt gewijzigd, in die zin dat:
  • de moeder [de minderjarige] iedere vrijdag zal ophalen van school en (naar de rechtbank begrijpt) de vader [de minderjarige] iedere zondag zal terugbrengen naar [plaats 2], waarbij de zwager van de moeder de overdracht zal doen;
  • [de minderjarige] de helft van de schoolvakanties bij de moeder zal verblijven.
3.5.
De vader voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1.
Omdat de vorderingen van partijen allemaal betrekking hebben op [de minderjarige], zal de voorzieningenrechter de vorderingen in conventie en in reconventie hierna gezamenlijk bespreken.
De relatieve bevoegdheid van de voorzieningenrechter
4.2.
De moeder heeft voor alle weren betoogd dat niet de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, maar de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland bevoegd is om kennis te nemen van het geschil, omdat [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in [plaats 2] heeft.
4.3.
De voorzieningenrechter gaat aan dit verweer voorbij. Tot voor kort had [de minderjarige] zijn verblijfplaats in [plaats 1]. Die gewone verblijfplaats kan alleen gewijzigd worden ofwel door een besluit van de gezagsdragende ouders samen, ofwel door een beslissing van de rechtbank. Van geen van deze situaties is in dit geval sprake. De (ongeoorloofde) verhuizing van [de minderjarige] naar [plaats 2] heeft dus niet geleid tot een wijziging van zijn gewone verblijfplaats. De enkele omstandigheid dat [de minderjarige] in de BRP is ingeschreven in de [gemeente 2] maakt dat niet anders. Ook die inschrijving had immers niet de instemming van de vader. Gelet hierop is de voorzieningenrechter relatief bevoegd om de vorderingen te beoordelen.
De gevorderde terugverhuizing en toevertrouwing
4.4.
Vast staat dat de moeder medio september 2023, zonder toestemming van de vader, naar [plaats 2] is verhuisd. De voorzieningenrechter stelt voorop dat dat niet mocht: als de moeder al niet met de vader kon of wilde overleggen over haar wens te verhuizen, dan had zij een verzoek kunnen indienen bij de rechtbank. Nu stelt zij de vader (en ook de voorzieningenrechter) voor een voldongen feit. De advocaten van partijen hebben tijdens de zitting laten weten dat zij met de nodige spoed in de bodemprocedure een verzoek zullen indienen tot terugverhuizing, respectievelijk vervangende toestemming tot verhuizing. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat zij dat ook daadwerkelijk zullen doen.
4.5.
De vraag is of in de tussenliggende periode een ordemaatregel moet worden getroffen. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. De voorzieningenrechter moet toetsen of voorshands voldoende aannemelijk is dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader zal hebben en/of dat het de moeder niet is toegestaan naar [plaats 2] te verhuizen. Dat is niet het geval. In dit verband weegt de voorzieningenrechter mee dat de vader tijdens de zitting in de bodemprocedure in juli 2023 heeft laten weten dat het voor hem niet mogelijk is om meer dan een paar uur per week zorg te dragen voor [de minderjarige]. Zijn woonsituatie én zijn gezondheid lieten toen een langer verblijf en een overnachting niet toe. De vader vraagt nu toevertrouwing van [de minderjarige] aan hem, zonder dat hij duidelijk heeft gemaakt dat zijn situatie in zo’n korte tijd zodanig is veranderd dat hij nu de volledige zorg voor [de minderjarige] kan dragen. Toevertrouwing van [de minderjarige] aan de vader is daarom vooralsnog niet aan de orde, zodat het zwaartepunt van de zorg vooralsnog bij de moeder ligt. Daarbij is in het kader van deze procedure voldoende gebleken dat de moeder in [plaats 2] (in ieder geval op dit moment) beschikt over een steunsysteem, terwijl zij dat in [plaats 1] niet heeft en dat direct contact tussen partijen niet mogelijk is. Een en ander maakt dat op dit moment niet voorshands voldoende aannemelijk is dat in de bodemprocedure zal worden beslist dat de moeder met [de minderjarige] in [plaats 1] moet blijven wonen. Dit maakt dat de voorzieningenrechter de vordering om een ordemaatregel te treffen afwijst.
4.6.
Dit betekent dus niet dat de moeder definitief in [plaats 2] mag blijven: over die vraag zal in de bodemprocedure moeten worden beslist. In die procedure zal moeten worden beoordeeld of het belang van de moeder bij een verhuizing opweegt tegen het belang van [de minderjarige] en de vader bij het behoud van de oude situatie. Omdat nu nog niet kan worden voorspeld hoe die belangenafweging zal uitvallen en de voorzieningenrechter het niet in het belang van [de minderjarige] vindt als hij in korte tijd verschillende keren zou moeten verhuizen, houdt de beslissing van de voorzieningenrechter in dat [de minderjarige]
voorlopig(in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure) bij de moeder in [plaats 2] mag blijven wonen.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om ambtshalve een beslissing te nemen over de (voorlopige) zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige]. De moeder heeft na haar verhuizing aan de vader laten weten dat de zorgregeling gewoon kon doorgaan en dat de vader [de minderjarige] op vrijdagmiddag kon komen ophalen bij de Jumbo in [plaats 2]. Zo werkt het natuurlijk niet. Het is de eigen keuze van de moeder geweest om zonder overleg te vertrekken naar [plaats 2], dus zij moet daarvan vooralsnog ook de consequenties dragen. Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter met partijen besproken dat dit betekent dat de moeder voorlopig het halen en brengen van [de minderjarige] voor haar rekening moet nemen. Gelet op de reistijd tussen [plaats 1] en [plaats 2] vindt de voorzieningenrechter de huidige zorgregeling, die inhoudt dat [de minderjarige] iedere vrijdagmiddag een paar uur bij de vader is, te belastend voor [de minderjarige]. Daarbij is deze regeling niet haalbaar, als [de minderjarige] na schooltijd vanuit [plaats 2] naar [plaats 1] moet reizen en diezelfde dag weer terug moet. De voorzieningenrechter zal daarom bepalen dat de moeder [de minderjarige] voorlopig op vrijdag na schooltijd naar [plaats 1] moet brengen (of iemand moet inschakelen die dat voor haar doet, of in ieder geval de reiskosten van de vader moet vergoeden als de vader zelf naar [plaats 2] wil reizen om zo meer tijd met [de minderjarige] door te kunnen brengen) en dat de moeder hem op zaterdag om 18.00 uur op moet (laten) halen in [plaats 1]. De vader moet er dan voor zorgen dat [de minderjarige] heeft gegeten als hij wordt opgehaald, zodat hij naar bed kan zodra hij in [plaats 2] aankomt. De voorzieningenrechter gaat er daarbij vanuit dat [de minderjarige] inderdaad kan blijven overnachten in het huis van de broer van de vader en dat de vader ook ’s nachts goed voor [de minderjarige] kan zorgen (zoals de vader tijdens de zitting heeft toegezegd).
4.8.
In het licht van het voorgaande zullen de vorderingen I. tot en met IV. van de vader worden afgewezen. Aan de beoordeling van de (voorwaardelijke) vordering in reconventie van de moeder komt de voorzieningenrechter niet toe, omdat de voorwaarde waaronder die vordering is ingesteld (namelijk dat [de minderjarige] voorlopig wordt toevertrouwd aan de vader) niet is vervuld.
Ondertoezichtstelling
4.9.
De vader heeft ook gevorderd dat de voorzieningenrechter een ondertoezichtstelling uitspreekt. De Raad heeft tijdens de zitting gezegd dat zij geen reden heeft om een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen. Op grond van artikel 1:255 lid 2 BW kan de vader daarom zelf om een ondertoezichtstelling vragen. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding om in het kader van dit kort geding deze beschermingsmaatregel uit te spreken. Op grond van artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een kind onder toezicht stellen als het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daarnaast moet er sprake zijn van de situatie dat de ouder(s) de hulp die nodig is om die bedreiging weg te nemen, niet of niet genoeg accepteren. Tot slot moet bij de kinderrechter de verwachting bestaan dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind zelf weer kunnen dragen. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat aan deze criteria is voldaan. Weliswaar zijn er zorgen over de geestelijke gesteldheid van de beide ouders en staat vast dat [de minderjarige] daar last van heeft, maar in het kader van deze procedure is niet gebleken dat het niet goed gaat met [de minderjarige] of dat de moeder niet goed voor [de minderjarige] zorgt. Dit leidt de voorzieningenrechter ook af uit het feit dat de hulpverleners die (in het vrijwillig kader) in [plaats 1] betrokken waren bij de ouders, niet hebben aangedrongen op verdergaande maatregelen. Zeker nu in de bodemprocedure ook een ondertoezichtstelling is verzocht en in die procedure meer mogelijkheden zijn om te beoordelen of gedwongen hulpverlening nodig is, ziet de voorzieningenrechter geen noodzaak om op dit moment een ondertoezichtstelling uit te spreken. Dit betekent dat ook vordering V. van de vader zal worden afgewezen.
Raadsonderzoek
4.10.
De vader heeft tot slot gevorderd dat de voorzieningenrechter een onderzoek door de Raad gelast. De Raad heeft tijdens de zitting gezegd dat zij op de korte termijn een Raadsonderzoek niet nodig vindt. Nu de vader in de bodemprocedure ook een Raadsonderzoek heeft verzocht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op de weg van een bodemrechter ligt om te bezien of hij of zij het voor de beoordeling van de verzoeken die in die procedure zijn ingediend noodzakelijk vindt dat zo’n onderzoek plaatsvindt. Dit betekent dat ook vordering VI. van de vader zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
Omdat partijen samen de ouders zijn van [de minderjarige], zal worden bepaald dat iedere partij, zowel in conventie als in reconventie, de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats], voorlopig bij de vader zal zijn iedere vrijdag uit school tot zaterdag 18.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] op vrijdagmiddag naar de vader in [plaats 1] brengt dan wel laat brengen en op zaterdag om 18.00 uur in [plaats 1] ophaalt dan wel laat ophalen;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2023.
tvds