Conclusie
1.Feiten
2.Procesverloop
Eerste aanleg
per gebeurtenisen in de tweede plaats per (getroffen)
contractant. Per gebeurtenis wordt bij zaakschade maximaal € 2.500.000 vergoed en per contractant maximaal € 3.500. Daaruit volgt dat er een maximum is voor elk incident en binnen dat kader een maximum per contractant. De uitleg van Achmea dat uit de slotzin kan worden afgeleid dat het schadebedrag telkens tot het maximum naar evenredigheid over de getroffen contractanten moet worden verdeeld, is onjuist. In de slotzin staat dat de getroffen contractanten naar evenredigheid van hun aanspraken zullen worden voldaan tot maximaal € 3.500. De conclusie luidt derhalve dat de aansprakelijkheid van Stedin tegenover [bewoner] als contractant is beperkt tot € 3.500 (17.4).
A-G] betaald via de maximale tarieven die door de ACM jaarlijks worden vastgesteld (op grond van de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit en de Tarievencode elektriciteit) en dat daarbij niet is voorzien in dekking van schades als genoemd in artikel 17 AV. Met haar tariefstelling reguleert de ACM de inkomsten van de netbeheerders en beoogt zij een optimale balans te vinden tussen de verschillende maatschappelijke belangen. De netbeheerders hebben er belang bij dat zij de noodzakelijke kosten (inclusief een redelijk rendement op het daadwerkelijk geïnvesteerde vermogen voor de kapitaalverschaffers) kunnen terugverdienen om aan de wettelijke beheertaken te kunnen voldoen. De afnemers zijn gebaat bij bevordering van de doelmatigheid van de bedrijfsvoering van de netbeheerder en de meest doelmatige kwaliteit van het transport. [13] Ter voorkoming van benadeling van de afnemers wordt de tariefstelling ook zodanig vastgesteld dat netbeheerders geen rendement kunnen behalen dat hoger is dan in het economisch verkeer gebruikelijk is (artikel 41 lid 3 E-wet) [Elektriciteitswet 1998,
A-G]. Het is dan ook voorzienbaar dat een ruime schadevergoedingsregeling tot (veel) hogere energietarieven per afnemer zal moeten leiden.
ditgeval de keuze voor het onderhavige beding tegenover consumenten onredelijk bezwarend moet worden geacht. Achmea heeft niet (met stukken) concreet gemaakt dat het huidige bedrag aan schadevergoeding – alle omstandigheden in aanmerking genomen – onredelijk bezwarend moet worden [geacht,
A-G]. Dat had in het licht van het voorgaande wel op haar weg gelegen.”
A-G] – zou zijn afgeschakeld. Tegenover het oordeel van de rechtbank dat Stedin geen wettelijke veiligheidsnorm heeft overschreden, brengt Achmea naar voren dat de omstandigheid dat een opstal in algemene zin voldoet aan geldende veiligheidsvoorschriften, niet in de weg staat aan het oordeel dat de opstal (niettemin) niet aan bedoelde eisen voldoet.
3.Beschouwingen over de onredelijkbezwarend- en de oneerlijkheidstoets
Euriborhypothekenop hoofdlijnen beschreven. [17] Omdat de contouren van de oneerlijkheidstoets sindsdien niet wezenlijk zijn veranderd, is de hierna volgende bespreking voornamelijk op dit arrest gebaseerd, met (beperkte) aanscherpingen en aanvullingen. [18]
de wettelijke rechten van de consument ten aanzien van de verkoper of een andere partij in geval van volledige of gedeeltelijke wanprestatie of van gebrekkige uitvoering door de verkoper van een van diens contractuele verplichtingen, met inbegrip van de mogelijkheid om een schuld jegens de verkoper te compenseren met een schuldvordering jegens deze, op ongepaste wijze uit te sluiten of te beperken”. [26]
Kinderopvangis A-G Valk ingegaan op de verhouding tussen de grijze lijst van art. 6:237 BW en de oneerlijkheidstoets uit de Richtlijn. Zo laat zich de vraag stellen of de omstandigheid dat een beding op de grijze lijst staat, meebrengt dat de rechter een ‘beoordeling op maat’ (het verrichten van de hiervoor in randnummers 3.2 e.v. omschreven oneerlijkheidstoets) voorlopig achterwege mag laten, dat wil zeggen behalve voor zover de gebruiker van algemene voorwaarden feiten en omstandigheden aanvoert waaruit volgt dat het beding toch niet oneerlijk is. [41] Valk beantwoordde deze vraag bevestigend: [42]
Intermaris[omdat Uw Raad inmiddels expliciet heeft geoordeeld dat, als een beding in algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233, aanhef en onder a, BW, dat beding tevens oneerlijk is in de zin van de Richtlijn bespreek ik het impliciete (oudere) oordeel uit
Intermarisniet,
A-G] [43] om aan te nemen dat als een beding onder de zwarte lijst van art. 6:236 BW valt, dat beding daarmee oneerlijk is, mét de daaraan verbonden gevolgen. Indien de rechter inderdaad steeds ambtshalve aan de zwarte lijst toetst en zijn oordeel dat een beding onder die lijst valt en dus als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt inderdaad impliceert dat het beding oneerlijk is, is vervolgens een oordeel op maat over de eerlijkheid van het beding niet meer nodig.
Kinderopvang(die hiervoor in randnummer 3.13 is verwerkt en die – samengevat – inhield dat in een consumentenzaak een onredelijk bezwarend beding óók oneerlijk is) ligt in deze lijn. [44]
A-G] somt een aantal bedingen op waarvan niet op voorhand gezegd kan worden dat zij steeds onredelijk bezwarend voor de wederpartij zijn, maar die a priori – wederom mede gelet op de wijze waarop de wederpartij eraan wordt gebonden – zo bezwarend schijnen dat het gerechtvaardigd is de bewijslast van het tegendeel te leggen op degene die de algemene voorwaarden gebruikt.
A-G] opgesomde in die zin onderscheiden dat de vraag of zij onredelijk bezwarend zijn afhangt van een rekbaar begrip, bij voorbeeld of een termijn “ongebruikelijk” lang is, of de afwijking van de toegezegde prestatie al dan niet “ondergeschikte punten betreft”, of er een “voldoende verband” bestaat etc. Het ware denkbaar geweest om deze clausules (…) op een aparte “zwarte” lijst onder te brengen in de zin dat de onredelijkheid zou vaststaan indien de wederpartij zou slagen in het bewijs dat aan de genoemde maatstaf is voldaan. Er is evenwel de voorkeur aan gegeven deze bedingen op één lijst te verenigen met clausules die wel exact te formuleren maar niet per definitie als onereus te beschouwen zijn, zodat de gebruiker steeds het eerder vermelde tegenbewijs kan trachten te leveren. Aldus zijn alle bedingen waarvan het onredelijk bezwarend karakter niet bij voorbaat vaststaat doch afhangt van de omstandigheden van het geval, in één opsom[m]ing opgenomen. Voor dit stelsel pleit nog het feit dat de bewijslast ter zake van de vraag of aan de voormelde “rekbare” maatstaf is voldaan in enige tot deze groep behorende gevallen, naar uit de formulering van de desbetreffende onderdelen voortvloeit, in het belang van de wederpartij op de gebruiker van de algemene voorwaarden is gelegd (…).”
A-G]. Dit heeft de volgende reden. Exoneratiebedingen kunnen de aansprakelijkheid op zeer vele wijzen beperken (…). Zij komen voor in allerlei typen overeenkomsten. Zij kunnen ten nauwste samenhangen met aspecten van verzekering: de verzekerbaarheid van risico’s, de vraag op wiens weg het sluiten van een verzekering ligt, de kosten daarvan, etc. Het schijnt daarom niet wel mogelijk om op dit gebied een voor in beginsel alle overeenkomsten geldende regel te geven die niet voor uitzonderingen vatbaar is. Wij geven er daarom de voorkeur aan de gewenstheid van dwingend recht op dit punt in het kader van de werkzaamheden aan de Boeken 7 en 8 per benoemde overeenkomst te bezien (…). Ook in Boek 8 zijn reeds vele aansprakelijkheden dwingend geregeld.
A-G].”
de vraag of het risico had kunnen worden verzekerd, op wiens weg dit had gelegen, of een redelijk aanbod daartoe van de hand is gewezen, etc.” [57]
A-G] aangevoerd dat de algemene voorwaarden recent opnieuw zijn uitonderhandeld met de Consumentenbond en de brancheorganisaties, dat artikel 17.3 daarin toen is gehandhaafd en dat het een heel gebruikelijke voorwaarde is. Die stellingen op zich acht de rechtbank echter niet van doorslaggevend gewicht. Op grond van enkel die stellingen valt immers niet te beoordelen welke omstandigheden zo zwaar moeten wegen dat een exoneratie als deze in de verhouding tussen een zakelijke kleinverbruiker en Continuon aanvaardbaar zou zijn. Dáárover heeft Continuon echter niets gesteld. Zij heeft zich overigens immers beperkt tot het betwisten van de stellingen op grond waarvan […] de onredelijk bezwarendheid had bepleit, daarbij miskennend dat het aan haar is stellingen aan te voeren ter weerlegging van het vermoeden van onredelijk bezwarendheid.”
A-G] heeft het volgende – zakelijk samengevat – naar voren gebracht om dit wettelijke vermoeden te weerleggen. Nuon CCC benadrukt dat bij de totstandkoming van haar algemene voorwaarden de wederzijdse betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen, dat de exoneratie en ook de hoogte van het maximumbedrag in 2006 in het Algemene Voorwaardenoverleg expliciet aan de orde zijn gekomen en door de betrokken partijen zijn geaccordeerd. Voorts stelt Nuon CCC dat een netbeheerder als Continuon wettelijk verplicht is tegen vastgestelde en gereguleerde tarieven afnemers van elektriciteit aan te sluiten op het elektriciteitsnet en voor transport van elektriciteit zorg te dragen. Deze gereguleerde tarieven laten geen ruimte voor het aanvaarden van volledige aansprakelijkheid door de netbeheerder voor schade van afnemers als gevolg van schade aan het netwerk. Een onbeperkte aansprakelijkheid zou voor ondernemers onverzekerbaar zijn. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] deze stellingen van Nuon CCC niet althans onvoldoende heeft weerlegd. Nuon CCC is aldus geslaagd in het weerleggen van het wettelijk vermoeden dat het door haar gebruikte exoneratiebeding onredelijk bezwarend is in de gegeven omstandigheden. Dat [gedaagde] geen verwijt treft in het ontstaan van de schade, dat [gedaagde] heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht en dat de elektrische apparaten zo goed als nieuw waren doen aan dit oordeel niet af. Voorts is niet gebleken dat sprake is geweest van opzet of grove schuld aan de zijde van Nuon CCC.”
vaste rechtspraak” van de Geschillencommissie Energie en Water die inhield dat het beding niet onredelijk bezwarend was. [69] Of dit inderdaad een vaste lijn was in de rechtspraak van deze geschillencommissie durf ik op basis van het door mij geraadpleegde online uitsprakenregister van de commissie niet te zeggen (daarvoor kon ik te weinig uitspraken vinden), maar ik trof wel twee uitspraken van de commissie aan waarin werd geoordeeld dat het exoneratiebeding niet onredelijk bezwarend was (en ik heb geen uitspraken gevonden waarin werd geoordeeld in tegengestelde zin). [70]
overall-effect van die exoneratie en de geldende regulering waaraan netbeheerders gebonden zijn, moeten worden betrokken: [74]
overalleffect van die exoneratie, in samenhang met de geldende regulering. Exoneratie houdt de tarieven van netbeheerders lager. Indien netbeheerders op veel ruimere schaal schade moeten vergoeden, betekent dat méér kosten voor netbeheerders. Met die meerkosten is (nog) geen rekening gehouden bij de regulering van de huidige tarieven. Sterker nog, mede
omdatde meeste schade ten gevolge van onderbrekingen van de energievoorziening niet door de netbeheerders wordt gedragen (maar door de afnemers zelf), is de prikkel van de kwaliteitsregulering ingevoerd. Zou daar nog een plicht tot schadevergoeding bovenop komen, dan is de resulterende prikkel weer veel te sterk, waardoor het beoogde optimale kwaliteitsniveau niet gehaald wordt (maar in plaats daarvan een hoger, maar ‘te duur’ kwaliteitsniveau). Daar komt bij dat vooral elektriciteit veel minder kost dan zijn waarde is. (Niemand is immers geïnteresseerd in elektriciteit
als zodanig, maar gebruikt elektriciteit voor een activiteit, die gewoonlijk een veel hogere waarde heeft dan de benodigde elektriciteit kost.) Hierdoor kan schade bij stroomonderbreking sterk uit de pas gaan lopen met wat elektriciteit typisch kost.”
e vraag is of deze exoneratie de toets van art. 6:237 onder f BW kan doorstaan”, onder verwijzing naar de hiervoor besproken feitenrechtspraak over exoneratieclausules in algemene voorwaarden van netbeheerders, het bestreden arrest in de onderhavige zaak en de kanttekening die Loos heeft geplaatst bij het hiervoor genoemde vonnis van de kantonrechter in Alkmaar (zie voor deze kanttekening hiervoor in randnummer 3.36). [78]
in overleg tussen Netbeheer Nederland en de Consumentenbond in het kader van de Coördinatiegroep Zelfreguleringsoverleg van de SER”. [83] De voornaamste reden die de Consumentenbond voor haar besluit heeft gegeven, is dat zij vindt dat de consument inmiddels goed wordt beschermd door wet- en regelgeving (Europese consumentenwetgeving in het bijzonder) en jurisprudentie. [84]
4.Bespreking van het cassatiemiddel
De aard en inhoud van de overeenkomst. Stedin verricht haar diensten binnen een gereguleerd kader dat grenzen stelt aan de netbeheerders die zich in een monopoloïde situatie bevinden. Op grond van deze regelgeving moet aan consumenten en bedrijven op non-discriminatoire wijze toegang worden verschaft (tot het energienet,
A-G) op basis van vooraf getoetste voorwaarden waarop de ACM toezicht houdt. Stedin is wettelijk verplicht met iedere kleinverbruiker een overeenkomst aan te gaan, mag niemand weigeren en mag niet differentiëren in de voorwaarden (van de overeenkomst,
A-G), ook niet als de risico’s uiteenlopen. (rov. 6.10)
De tariefstelling door de ACM. De kosten die netbeheerders maken, worden door alle afnemers van energienetten gezamenlijk betaald via de maximale tarieven die de ACM jaarlijks vaststelt. Bij die tariefstelling is niet voorzien in dekking van schade als genoemd in artikel 17 AV. De ACM reguleert de inkomsten van netbeheerders en beoogt een optimale balans te vinden tussen verschillende maatschappelijke belangen, waaronder die van netbeheerders en afnemers. Het is voorzienbaar dat een ruime schadevergoedingsregeling tot (veel) hogere energietarieven per afnemer zal moeten leiden. (rov. 6.11)
De wijze van totstandkoming van de AV.In de Elektriciteitswet 1998 is ter bescherming van kleinverbruikers opgenomen dat de netbeheerder redelijke en eerlijke voorwaarden moet hanteren. De AV zijn tot stand gekomen in overleg met Netbeheer Nederland (de brancheorganisatie van netbeheerders) en de Consumentenbond. De belangen van consumenten zijn dus meegewogen bij de totstandkoming van de AV. (rov. 6.12)
De inhoud van de AV.Het gaat in de onderhavige zaak om zaakschade en de aansprakelijkheid (naar ik begrijp: aansprakelijkheid voor zaakschade,
A-G) is niet geheel uitgesloten. Verder kunnen enerzijds alle aangesloten kleinverbruikers een beroep doen op deze bepaling (naar ik begrijp: artikel 17 AV,
A-G) en kunnen anderzijds consumenten zich op eenvoudige en betrekkelijk goedkope wijze verzekeren tegen brandschade aan de woning (en zijn de meeste consumenten ook verzekerd). Onder verwijzing naar het partijdebat heeft het hof als vaststaand aangenomen dat een ongelimiteerde dekking niet verzekerbaar is (naar ik begrijp heeft het hof verzekeringsdekking voor ongelimiteerde aansprakelijkheid bedoeld,
A-G). (rov. 6.13)
niet (met stukken) concreet[heeft]
gemaakt dat het huidige bedrag aan schadevergoeding – alle omstandigheden in aanmerking genomen – onredelijk bezwarend moet worden[geacht,
A-G]” moet dus zo worden begrepen dat Achmea volgens het hof onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat een maximale vergoeding van € 3.500 voor zaakschade, zoals opgenomen in de werkelijk overeengekomen aansprakelijkheidsbeperking van artikel 17.4 AV van Stedin, onredelijk bezwarend is in het licht van de omstandigheden van het geval. (Ook) dit oordeel geeft geen blijk van miskenning van de oneerlijkheidstoets van de Richtlijn.
subonderdeel 1.2zijn de oordelen van het hof (nog steeds in rov. 6.6-6.16) onbegrijpelijk in het licht van Achmea’s stellingen dat:
A-G) moest beoordelen of het beding onredelijk bezwarend of oneerlijk was. In ieder geval heeft het hof ten onrechte geoordeeld dat het op de weg van Achmea had gelegen om concreet naar voren te brengen op grond waarvan zij meende dat binnen de door de ACM bepaalde maximumtarieven voldoende ruimte aanwezig was om wel tot ongelimiteerde aansprakelijkheidsdekking te komen (rov. 6.13) en concreet te maken dat het huidige bedrag aan schadevergoeding – alle omstandigheden in aanmerking genomen – onredelijk bezwarend moest worden geacht (rov. 6.16). Het hof heeft hiermee te hoge eisen gesteld aan de betwisting van Achmea of heeft miskend dat op Achmea niet een dergelijke stelplicht rustte, aldus nog steeds het subonderdeel.
A-G] mee dat de rechter gehouden is om op basis van de voorliggende informatie ambtshalve te beoordelen of een in algemene voorwaarden gehanteerd beding dat deel uitmaakt van de rechtsstrijd van partijen, onredelijk bezwarend is. Dit brengt mee dat ook indien de wederpartij-consument geen beroep doet op bepaalde informatie die echter wel aan de rechter is voorgelegd, de rechter bij de beoordeling van het beding rekening dient te houden met die informatie. Dat betekent mijns inziens ook dat wanneer de gebruiker van een grijs beding argumenten aanvoert waarom het beding wel gerechtvaardigd is, de rechter er niet mee kan volstaan te oordelen dat het bewijs geleverd is indien de consument die stelling onvoldoende weersproken heeft, aangezien de rechtbank
zelfstandigdient te beoordelen of de door de gebruiker aangevoerde argumenten een rechtvaardiging voor het gebruik van het grijze beding vormen: indien de consument helemaal geen verweer zou voeren maar verstek zou laten gaan, zou de rechter die beoordeling immers ook zelf moeten verrichten.”
A-G] kan worden onderschreven, met de volgende kanttekening. De rechter dient inderdaad zelfstandig te beoordelen of het beding oneerlijk is, ook indien de consument de stellingen van de gebruiker van het beding niet (voldoende) heeft weersproken. Aan de beoordeling van de oneerlijkheid gaat echter vooraf de beoordeling welke feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan dan wel gebleken; in dát verband kan wel een rol spelen dat de consument bepaalde stellingen van de gebruiker niet (voldoende) heeft weersproken. Dit volgt uit de hoofdregel van art. 149 lid 1, tweede volzin, Rv: “
Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen(…)”.
A-G] geeft geen aanleiding voor de veronderstelling, dat in verband met de vraag welke omstandigheden in de procedure zijn komen vast te staan dan wel zijn gebleken, de regels van stelplicht en bewijslast als uitgangspunt
nietzouden gelden. (…)”
dat een ongelimiteerde dekking niet verzekerbaar is” (rov. 6.13, slot). Omdat dit oordeel niet ziet op de beoordeling van de oneerlijkheid van een beding, maar op de vaststelling van voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden, geeft dit oordeel geen blijk van miskenning van de verplichting tot ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen, zoals het subonderdeel betoogt. Evenmin is onjuist dat het hof in rov. 6.13 van Achmea heeft verlangd dat zij de daarin behandelde stellingen van Stedin weersprak.
ditgeval de keuze voor het onderhavige beding tegenover consumenten onredelijk bezwarend moet worden geacht en dat Achmea niet concreet heeft gemaakt dat het huidige bedrag aan schadevergoeding – alle omstandigheden in aanmerking genomen – onredelijk bezwarend moet worden geacht. Deze oordelen zijn volgens het subonderdeel onjuist, voor zover het hof heeft miskend dat enkel aan de hand van de omstandigheden rond het sluiten van de overeenkomst moet worden beoordeeld of een beding onredelijk bezwarend of oneerlijk is.
subonderdeel 1.5is onbegrijpelijk dat het hof in rov. 6.12 heeft overwogen dat de algemene voorwaarden tot stand zijn gekomen in overleg met onder andere de Consumentenbond. Dit is één van de omstandigheden die het hof aan zijn oordeel dat de aansprakelijkheidsbeperking uit artikel 17.4 AV niet onredelijk bezwarend of oneerlijk is, ten grondslag heeft gelegd. De bestreden overweging is onbegrijpelijk in het licht van de stelling van Achmea dat de Consumentenbond uitdrukkelijk een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van aansprakelijkheidsbeperkingen zoals deze (naar ik begrijp: zoals de aansprakelijkheidsbeperking uit artikel 17.4 AV), zo betoogt het subonderdeel.
A-G). Zonder een schriftelijke vastlegging van de vergaderingen worden de redenen voor instemming niet duidelijk, zodat Achmea meende dat de instemming van een partij als de Consumentenbond niet van belang is, althans niet zwaar diende mee te wegen in het voordeel van Stedin.
ingestemdmet de aansprakelijkheidsbeperking uit artikel 17.4 AV. Het hof heeft hierover in rov. 6.12 geen oordeel gegeven. [108] Het oordeel van het hof in rov. 6.12 is daarom niet onbegrijpelijk in het licht van de door het subonderdeel genoemde stelling die betrekking heeft op de ‘instemmingsdiscussie’.
subonderdeel 1.6aheeft het hof miskend dat het argument van een gebruiker van een aansprakelijkheidsbeperking (in de onderhavige zaak: Stedin) dat zij zich slechts in beperkte mate kan verzekeren tegen aansprakelijkheid, cijfermatig moet worden onderbouwd en zo nodig moet worden gestaafd met verklaringen van verzekeraars dat zij niet bereid zijn om een bepaald risico te verzekeren, zoals Achmea in feitelijke instanties heeft aangevoerd. Het hof heeft dit miskend door te oordelen dat het op de weg van Achmea lag het tegendeel (dus: ongelimiteerde dekking is wel verzekerbaar,
A-G) te onderbouwen en bij gebreke daarvan aan te nemen dat ongelimiteerde aansprakelijkheid onverzekerbaar is. In elk geval zijn de oordelen van het hof onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, nu Stedin de nodige onderbouwing niet heeft geleverd en niet blijkt dat en op grond waarvan het hof toch heeft aangenomen dat een ongelimiteerde dekking onverzekerbaar is.
Consumentenbond/EnergieNedvan Uw Raad een aantal conclusies kan worden getrokken over de kans dat de gebruiker van algemene voorwaarden erin slaagt het vermoeden van het onredelijk bezwarende karakter van een exoneratieclausule te ontzenuwen. Eén van die conclusies is volgens hem dat de stelling dat de gebruiker van een exoneratieclausule zich maar in beperkte mate kan verzekeren tegen aansprakelijkheid, cijfermatig (statistisch) moet worden onderbouwd.
Consumentenbond/EnergieNedvolgt. In die zaak heeft het hof op de voet van art. 6:240 BW beoordeeld of een exoneratiebeding waarin EnergieNed haar aansprakelijkheid voor zaakschade als gevolg van elektriciteitsonderbrekingen volledig had uitgesloten, onredelijk bezwarend was. EnergieNed had ter rechtvaardiging van dit beding een aantal omstandigheden aangevoerd, waaronder de omstandigheden dat afnemers de meestvoorkomende risico’s
first partykonden verzekeren, dat de (door EnergieNed vertegenwoordigde) distributiebedrijven zich maar in beperkte mate konden verzekeren tegen aansprakelijkheid voor schade als gevolg van onderbrekingen van de levering van elektriciteit en dat
worst casesnimmer te verzekeren waren. [112]
A-G], aanhef en onder f, BW beoogde reallocatie van risico’s neemt de mogelijkheid van prijsverhoging van de zijde van de ‘gebruiker’ op de koop toe.”
niet kan worden gezegd dat het Hof bij zijn toetsing maatstaven heeft aangelegd die niet in overeenstemming zijn met doel en strekking daarvan, en dat de uitkomst van ’s Hofs toetsing zo zeer is verweven met waarderingen van feitelijke aard dat zij in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht”. [115]
Reaal/Gemeente Deventer. [116] In die zaak had de gemeente Deventer zich in haar verweer tegen een aanspraak op grond van art. 6:174 BW mede erop beroepen dat de financiële middelen te beperkt waren om de vereiste maatregelen te treffen. Uw Raad oordeelde dat het op de weg van de gemeente lag om die stelling voldoende te onderbouwen, nu het hierbij ging om feiten en omstandigheden die in haar domein lagen. [117] De enkele stelling dat de financiële middelen ontoereikend waren, zou in de regel niet volstaan. Het oordeel van het hof dat de gemeente haar beroep op de beperktheid van haar financiële middelen voldoende had onderbouwd, achtte Uw Raad onbegrijpelijk, nu de gemeente had volstaan met algemeenheden waardoor aan Reaal geen enkel aanknopingspunt was geboden voor een specifiekere onderbouwing van haar stellingen (over de feiten en omstandigheden die zij ten grondslag had gelegd aan haar beroep op art. 6:174 BW) en de gemeente ook bij pleidooi haar door Reaal betwiste verweer niet nader had toegelicht. [118]
Consumentenbond/EnergieNedgeldt dat de door het subonderdeel veronderstelde rechtsregel niet volgt uit
Reaal/Gemeente Deventer. Ook het oordeel in
Reaal/Gemeente Deventeris nadrukkelijk in de sleutel geplaatst van het partijdebat en houdt (dus) niet in dat in alle gevallen eenzelfde mate van concretisering van stellingen mag worden verwacht. [119] Dat oordeel zag bovendien niet rechtstreeks op gebruikers van algemene voorwaarden.
subonderdeel 1.7zijn de oordelen van het hof in rov. 6.11, 6.13 en de daarop voortbouwende oordelen in rov. 6.14-6.16 onjuist (omdat zij blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting over de wijze waarop moet worden beoordeeld of een beding onredelijk bezwarend of oneerlijk is) of onbegrijpelijk in het licht van de stellingen van Achmea dat:
A-G]. Zij voert zelf aan dat het beding voor die situaties moet zijn geschreven. Maar ook in geval van één gebeurtenis bij één contractant kunnen de (financiële) gevolgen van een storing zeer groot zijn, bijvoorbeeld bij brand.
Solvency II’) die met zich brengt dat verzekeraars een percentage aan kapitaal dienen aan te houden, gelet op het te verzekeren risico. [133] Ook daarom heeft Stedin in eerste aanleg gesteld dat een ongelimiteerde aansprakelijkheid
redelijkerwijsniet verzekerbaar is. [134] Verzekeraars stellen de omvang van de dekking in voorkomende gevallen ook afhankelijk van de toepasselijkheid van algemene voorwaarden (naar ik begrijp: door de verzekerde,
A-G). [135] Voor het geval dat het hof van Stedin statistische of cijfermatige onderbouwing mocht verlangen, heeft Stedin aangevoerd dat zij dan graag contact zou opnemen met haar verzekeringsadviseur(s) en/of verzekeraar(s) voor specifiekere informatie over de verzekeringsmogelijkheden. [136] Als er al een verzekeraar te vinden zou zijn die met een andere exoneratie ook bereid is Stedin te verzekeren, dan zou dit “
uiteraard” consequenties hebben voor de schadelast en de tarieven, omdat dit in zijn algemeenheid het geval is. [137] Het eigen risico van Stedin bedraagt € 50.000, hetgeen op het eerste verzoek kan worden onderbouwd, aldus nog steeds Stedin. [138]
op de eerste plaatszou leiden tot premiestijgingen en
op de tweede plaatsdat Stedin deze stijging niet zou kunnen dragen althans deze niet kan verdisconteren in de tarieven en
op de derde plaatsdat de premiestijgingen de beschikbaarheid van energie tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten onder druk kunnen zetten. Het is wel aan Stedin om niet enkel bloot te stellen, maar haar stellingen daadwerkelijk (cijfermatig) te onderbouwen om te kunnen aantonen dat de afwijking van het wettelijke regime kennelijk gerechtvaardigd is. (…)
leveringsonderbrekingenwaarop zij niet, of slechts in beperkte mate, invloed heeft en de schade mogelijk niet te overzien is (worst case scenario’s voor
A-G] tot slot door Achmea werd verzekerd. Zij genoot daar premie voor. Terwijl de tarieven die Stedin en netbeheerders hanteren niet voorzien in een ongelimiteerde aansprakelijkheid. Integendeel, zie ook r.o. 5.6.7. [van het rechtbankvonnis,
A-G] waarin het wettelijk regime of de door de wetgever gemaakte keuzen zijn genoemd. Namelijk dat de Elektriciteitswet 1998 de laagst mogelijke maatschappelijke kosten beoogt. Het behoeft dan ook geen nader bewijs en het is bovendien naar objectieve maatstaven en/of naar maatschappelijke opvattingen voldoende aannemelijk dat een ongelimiteerde aansprakelijkheid consequenties zal (kunnen) hebben voor energietarieven.”
bewezendat een ruimere aansprakelijkheidsdekking leidt tot een premiestijging en niet heeft
bewezendat Stedin zo’n hogere premie niet kan dragen of kan verdisconteren in de tarieven. Voor zover hierin een betwisting moet worden gelezen, geldt dat geen bewijs behoeft dat de hoogte van de verzekeringspremie verband houdt met de grootte van het verzekerde risico (en dus afhangt van de mate van verzekerde aansprakelijkheid), terwijl het tweede gedeelte van het betoog van Achmea zelf al veronderstelt dat de premies en de tarieven stijgen bij een ruimere verzekeringsdekking. Bij deze stand van zaken hoefde het hof van Stedin geen nadere onderbouwing te verlangen van de aansprakelijkheidsdekking waarin de tarieven voorzien.
Solvency II-richtlijn) eraan in de weg staan dat verzekeraars dekking kunnen bieden voor ongelimiteerde aansprakelijkheid. Het oordeel van het hof dat het op de weg van Achmea had gelegen om tegenover deze stellingen van Stedin concreet naar voren te brengen op grond waarvan zij meende dat binnen de door de ACM bepaalde maximumtarieven voldoende ruimte aanwezig was om wél tot ongelimiteerde aansprakelijkheidsdekking te komen, komt erop neer dat Achmea de stellingen van Stedin naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, nu Achmea in het geheel niet is ingegaan op de strekking van de aansprakelijkheidsbeperking, op de verhouding tussen de omvang van de aansprakelijkheid van Stedin en de door de ACM vastgestelde tarieven en op de solvabiliteitseisen waaraan verzekeraars gebonden zijn. Gelet hierop hoefde het hof van Stedin geen nadere onderbouwing te verlangen van de door haar gestelde onmogelijkheid om ongelimiteerde aansprakelijkheid te verzekeren.
ditgeval de keuze voor het onderhavige beding tegenover consumenten onredelijk bezwarend moet worden geacht, aldus nog steeds het hof.
omvangvan de aansprakelijkheidsbeperking meer had moeten betrekken in zijn beoordeling van het onredelijk bezwarende karakter van dit beding dan waarvan het bestreden arrest blijk geeft – en meen ik dus ook dat het hof zo nodig van Stedin moest vergen dat zij onderbouwde dat
de matewaarin artikel 17.4 AV haar aansprakelijkheid beperkt, gerechtvaardigd is. Als het bijvoorbeeld echt zo zou zijn dat een beperking van de aansprakelijkheid voor zaakschade tot € 200.000 ook mogelijk was geweest binnen de bestaande verzekeringsmogelijkheden en de door de ACM vastgestelde tarieven, dan vormt dit minst genomen een aanwijzing dat een beding waarin de aansprakelijkheid voor zaakschade wordt beperkt tot € 3.500 onredelijk bezwarend is.
nietmag worden afgeleid dat een rechter in elke zaak waarin het onredelijk bezwarende karakter van een aansprakelijkheidsbeperking ter toetsing voorligt, in zijn motivering zou moeten ingaan op het precieze bedrag waartoe de aansprakelijkheid in het beding wordt beperkt, of anderszins op de precieze inhoud van een (net) wel of (net) niet rechtvaardige beperking van aansprakelijkheid. Niet alleen is het antwoord op de vraag waarop een rechter in de motivering van zijn oordeel moet ingaan afhankelijk van het partijdebat, maar een dergelijke verplichting zou ook te zeer uitgaan van de onjuiste veronderstelling dat een rechtvaardige hoogte (of inhoud) van een aansprakelijkheidsbeperking (als ware zij een wiskundige grootheid) tot op de komma nauwkeurig kan worden bepaald. Ik onderken ook dat het voor de rechter vaak lastig zal zijn te bepalen welke
matevan beperking gerechtvaardigd is. Bij deze beoordeling rijzen vragen als: hoeveel prijsverhoging is acceptabel in ruil voor een ruimere verzekeringsdekking? Welk eigen risico kan de gebruiker dragen? En hoeveel stijgt de premie als de verzekeringsdekking wordt verruimd? Hoewel het op de weg van de gebruiker ligt om de rechter te voorzien van informatie hierover zullen daarmee niet alle moeilijkheden zijn opgelost, althans mogen hier van de rechter geen wonderen worden verwacht. Daarom meen ik dat enige terughoudendheid passend is bij de beoordeling van de motivering van een rechterlijk oordeel met betrekking tot de gerechtvaardigde mate van (of anderszins de gerechtvaardigde inhoud van) een aansprakelijkheidsbeperking. Waar het mij slechts om gaat, is dat die motivering er blijk van moet geven dat de rechter bij zijn beoordeling van het onredelijk bezwarende karakter van een aansprakelijkheidsbeperking (indien het partijdebat daartoe aanleiding geeft) heeft meegewogen of is gekozen voor een ruime aansprakelijkheidsbeperking, terwijl ook had kunnen worden gekozen voor een aansprakelijkheidsbeperking die voor de consument beduidend minder bezwaarlijk is.
subonderdeel 1.9heeft het hof door in rov. 6.14 tot en met 6.16 zwaarwegende betekenis toe te kennen aan de omstandigheid dat een ongelimiteerde dekking niet verzekerbaar is, miskend dat de wettelijke aansprakelijkheidsregeling
prima facieeen redelijke verdeling van risico’s tussen ondernemers en consumenten bewerkstelligt. Daarom is de genoemde omstandigheid dat ongelimiteerde aansprakelijkheid onverzekerbaar is onvoldoende om een aansprakelijkheidsbeperking te rechtvaardigen, althans kon het hof aan die omstandigheid niet de betekenis toekennen die het hof daaraan heeft toegekend.
prima facieeen redelijke verdeling van risico’s tussen ondernemers en consumenten bewerkstelligen en dat het aan de gebruiker (van algemene voorwaarden) is om aan te tonen dat deze regels in een gegeven geval niet tot behoorlijke resultaten leiden (zie hiervoor in randnummer 3.23). Meteen in de volzin erna wordt vermeld dat de gebruiker daarin naar verwachting
“gezien de diversiteit van de bovenvermelde factoren” zonder grote problemen zal slagen indien afwijking van de wettelijke regels werkelijk gerechtvaardigd mag worden geacht. [148] Hoewel niet evident is naar welke factoren hier wordt verwezen, is waarschijnlijk dat wordt gerefereerd aan de vlak daaraan voorafgaande passage dat exoneratiebedingen in allerlei gedaanten voorkomen en dat zij “
ten nauwste[kunnen
]samenhangen met aspecten van verzekering: de verzekerbaarheid van risico’s, de vraag op wiens weg het sluiten van een verzekering ligt, de kosten daarvan, etc.” [149] Hieruit blijkt dat de onverzekerbaarheid van het aansprakelijkheidsrisico een argument is dat de gebruiker kan inroepen om aan te tonen dat een aansprakelijkheidsbeperking in een concreet geval gerechtvaardigd is. Ook in de literatuur wordt de verzekerbaarheid van risico’s als gezichtspunt genoemd voor de beoordeling van het onredelijk bezwarende karakter van exoneratiebedingen (zie hiervoor in randnummers 3.25 en 3.26).
eenzelfde afweging” leidt, zodat het beroep op art. 6:248 lid 2 BW “
in zoverre” niet slaagt, houdt in dat de bewuste gronden niet het oordeel kunnen dragen dat een beroep door Stedin op de aansprakelijkheidsbeperking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, net zo min als zij het (eerder door het hof gegeven) oordeel konden dragen dat de aansprakelijkheidsbeperking onredelijk bezwarend is en dus voor vernietiging in aanmerking komt. Meteen in de volzin erna in rov. 6.20 heeft het hof overwogen dat Achmea ook omstandigheden heeft aangevoerd die zich na het sluiten van de overeenkomst hebben voorgedaan en die nog niet zijn meegewogen bij de beoordeling van het beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden. In rov. 6.26 heeft het hof geconcludeerd dat “
alle omstandigheden in aanmerking genomen” het beroep door Stedin op de aansprakelijkheidsbeperking niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Met ‘alle omstandigheden’ heeft het hof verwezen naar de omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (die het hof heeft besproken bij de beoordeling van het beroep op de vernietiging van de algemene voorwaarden) en naar de omstandigheden na het sluiten van de overeenkomst (die het hof heeft besproken bij het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid) gezamenlijk. Het hof heeft dus niet miskend dat bij de beoordeling van een beroep op art. 6:248 lid 2 BW acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval (gezamenlijk) die aan dit beroep ten grondslag zijn gelegd.