Op 10 februari 2023 heeft de Hoge Raad der Nederlanden in een prejudiciële procedure uitspraak gedaan over een overeenkomst tot kinderopvang. De zaak betreft een geschil tussen [eiseres] B.V. en [de ouder], waarbij de kantonrechter te Rotterdam op 19 november 2021 prejudiciële vragen heeft gesteld over de voorwaarden waaronder een overeenkomst tot kinderopvang kan worden opgezegd of geannuleerd. De Hoge Raad heeft de vragen beantwoord in het licht van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, met name art. 7:400, 7:408, 7:411 en 7:413 BW, en de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
De Hoge Raad concludeert dat een overeenkomst tot kinderopvang kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht. De rechter heeft vastgesteld dat de consument-opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen zonder schadevergoeding verschuldigd te zijn, en dat een opzegtermijn van maximaal één maand in overeenstemming is met de wet. Tevens is geoordeeld dat bedingen in algemene voorwaarden die ten nadele van de consument afwijken van dwingende bepalingen van het Nederlands recht, als oneerlijk kunnen worden aangemerkt en derhalve ambtshalve buiten toepassing moeten worden gelaten.
De Hoge Raad heeft ook verduidelijkt dat de rechter niet bevoegd is om een overeenkomst aan te vullen met nationale regels ter bescherming van de consument, indien een beding als oneerlijk is beoordeeld. De beslissing van de Hoge Raad biedt belangrijke richtlijnen voor de toepassing van consumentenbescherming in overeenkomsten tot kinderopvang en benadrukt de noodzaak van transparantie en eerlijkheid in algemene voorwaarden.