2.4De eerste prejudiciële vraag heeft betrekking op het geval waarin verlof is verzocht tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis, gewezen tegen een consument. Zij stelt de volgende van elkaar te onderscheiden vragen aan de orde:
i. dient de rechter, zo nodig ambtshalve, na te gaan of het arbitrale vonnis berust op een (arbitraal) beding dat oneerlijk is uit het oogpunt van de criteria gegeven in Richtlijn 93/13? (vraag 1 onder b en onder c);
ii. indien de rechter, zo nodig ambtshalve, dient na te gaan of het arbitrale beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13, aan de hand van welke omstandigheden dient die beoordeling dan plaats te vinden? (vraag 1 onder b); en
iii. dient de rechter, zo nodig ambtshalve, na te gaan of het arbitrale beding waarop het arbitrale vonnis berust, in strijd is met art. 6:236, aanhef en onder n, BW en, zo ja, dient de rechter, zo nodig ambtshalve, na te gaan of de consument daadwerkelijk de door art. 6:236, aanhef en onder n, BW voorgeschreven termijn van ten minste een maand is gegund? (vraag 1 onder a).
Ambtshalve beoordeling aan de hand van Richtlijn 93/13?
2.5.1De eerste prejudiciële vraag stelt onder b en c aan de orde of de voorzieningenrechter die een verzoek beoordeelt om verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis gewezen tegen een consument, gehouden is ambtshalve na te gaan of het (arbitrale) beding uit het oogpunt van de in Richtlijn 93/13 gegeven criteria oneerlijk is.
2.5.2Naar Nederlands recht dient de voorzieningenrechter in geval van een verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een arbitraal vonnis, ambtshalve summierlijk te onderzoeken of aannemelijk is dat het arbitrale vonnis zal worden vernietigd op de grond dat het arbitrale vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, in strijd is met de openbare orde als bedoeld in art. 1065 lid 1, aanhef en onder e, Rv. Indien dat het geval is, dient de in art. 1063 lid 1 Rv bedoelde weigering van het verlof tot tenuitvoerlegging ambtshalve plaats te vinden. Omdat de reden voor de weigering van het verlof is gelegen in strijd met een regel die van openbare orde is, kan geen van de partijen tussen wie het arbitrale vonnis werd gewezen zich verzetten tegen de weigering.
2.5.3De jurisprudentie van het HvJEU die betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis gewezen tegen een consument, houdt het volgende in. Indien de nationale rechter die kennisneemt van een vordering tot gedwongen tenuitvoerlegging van een definitief arbitraal vonnis, op grond van de nationale procesregels in het kader van een vergelijkbare executieprocedure ambtshalve dient te onderzoeken of een arbitraal beding dan wel een contractueel beding dat de grondslag vormt voor de in het arbitrale vonnis vastgestelde vordering in strijd is met nationale voorschriften van openbare orde, moet hij – zodra hij beschikt over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens – ambtshalve eveneens beoordelen (i) of het arbitrale beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13 en (ii) of het contractuele beding dat de grondslag vormt voor de in het arbitrale vonnis vastgestelde vordering oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13.Het voorgaande berust op het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel.
2.5.4Art. 6:233 BW is door de Hoge Raad aangemerkt als implementatie van Richtlijn 93/13. Indien dat nodig is om aan door het Unierecht gestelde eisen te voldoen, wordt art. 6:233 BW in overeenstemming met Richtlijn 93/13 uitgelegd. Dat brengt mee dat de Nederlandse rechter op grond van art. 6:233 BW gehouden is in consumentenzaken ambtshalve de oneerlijkheid van een beding te beoordelen.
2.5.5Uit hetgeen hiervoor in 2.5.2 - 2.5.4 is overwogen volgt dat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van een verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis, gehouden is ambtshalve na te gaan (i) of aannemelijk is dat het arbitrale beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13 en (ii) of aannemelijk is dat een contractueel beding dat de grondslag vormt voor de in het arbitrale vonnis vastgestelde vordering oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13. Deze verplichting strekt ertoe de doeltreffende bescherming van de consument te waarborgen, zodat een marginale beoordeling door de voorzieningenrechter niet volstaat. Evenmin kan de voorzieningenrechter louter afgaan op hetgeen hierover in het arbitrale vonnis is vermeld.
Indien na dit onderzoek aannemelijk is dat het desbetreffende beding oneerlijk is, is aannemelijk dat het beding zal worden vernietigden dient de voorzieningenrechter het verlof te weigeren. Als de oneerlijkheid het arbitrale beding betreft, berust de weigering op art. 1063 lid 1 Rv in verbinding met art. 1065 lid 1, aanhef en onder a, Rv. Als de oneerlijkheid een contractueel beding betreft dat de grondslag vormt voor de in het arbitrale vonnis vastgestelde vordering, brengen de door het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel gestelde eisen mee dat de weigering berust op de overeenkomstige toepassing van art. 1063 lid 1 Rv in verbinding met art. 1065 lid 1, aanhef en onder e, Rv.
Geen van beide zojuist genoemde redenen voor de weigering van het verlof is gelegen in strijd met een regel die van openbare orde is. Daarom kan de consument zich tegen een door de voorzieningenrechter voorgenomen weigering verzetten. Indien de consument zich daartegen verzet, weigert de voorzieningenrechter het verlof niet.
2.5.6Bij het hiervoor in 2.5.5 bedoelde onderzoek zal de voorzieningenrechter dienen te beschikken over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens.
Indien de voorzieningenrechter hierover niet beschikt, dient hij de instructiemaatregelen te nemen die nodig zijn om de volle werking van Richtlijn 93/13 te verzekeren, wat betreft zowel de toepasselijkheid van die Richtlijn als de mogelijke oneerlijkheid van een beding. Op het nemen van deze instructiemaatregelen kan worden vooruitgelopen door in het procesreglement te eisen dat in het geval een arbitraal vonnis is gewezen tegen een consument, bij het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging steeds de overeenkomst en, indien van toepassing, de algemene voorwaarden worden overgelegd.
2.5.7Zowel in het geval de voorzieningenrechter voornemens is het verlof te weigeren op een van de hiervoor in 2.5.5 bedoelde gronden als in het geval hij de hiervoor in 2.5.6 bedoelde instructiemaatregelen neemt, dient hij het beginsel van hoor en wederhoor in acht te nemen. Hij dient de verzoeker en de consument in de gelegenheid te stellen mondeling of schriftelijk hun standpunt uiteen te zetten. De consument krijgt aldus ook de gelegenheid zich tegen een weigering door de voorzieningenrechter te verzetten.
Beoordeling van oneerlijkheid in de zin van Richtlijn 93/13 van arbitraal beding
2.6.1De eerste prejudiciële vraag stelt onder b verder nog aan de orde welke omstandigheden van belang zijn bij de beoordeling van de vraag of aannemelijk is dat het arbitrale beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13.
2.6.2Bij de beoordeling of een arbitraal beding een oneerlijk karakter heeft, dient de nationale rechter na te gaan of de gebruiker van deze algemene voorwaarde door op een eerlijke en billijke wijze te onderhandelen met de consument, redelijkerwijs ervan kon uitgaan dat de consument een dergelijk beding zou aanvaarden indien daarover afzonderlijk was onderhandeld.Bovendien moeten bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding alle omstandigheden zoals die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bestonden, in aanmerking worden genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft. In dit verband moeten ook de gevolgen worden beoordeeld die dat beding kan hebben in het kader van het op de overeenkomst toepasselijke recht.
2.6.3De bijlage bij Richtlijn 93/13 bevat een indicatieve en niet-uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. In punt 1, onder q, van die bijlage worden vermeld bedingen die tot doel of tot gevolg hebben het indienen van een beroep of het instellen van een rechtsvordering door de consument te beletten of te belemmeren, met name door de consument te verplichten zich uitsluitend tot een niet onder een wettelijke regeling ressorterend scheidsgerecht te wenden. Deze vermelding in de bijlage leidt niet automatisch en op zichzelf tot de conclusie dat een beding oneerlijk is. Wel vormt zij een wezenlijk aspect waarop de rechter zijn beoordeling van het oneerlijke karakter van dat beding kan baseren.
2.6.4Blijkens de jurisprudentie van het HvJEU is het voor een consument van wezenlijk belang dat hij, vóór het sluiten van een overeenkomst, kan kennisnemen van alle contractvoorwaarden en de gevolgen die aan het sluiten van de overeenkomst zijn verbonden. Met name op basis van de aldus verkregen informatie zal hij beslissen of hij gebonden wenst te zijn door voorwaarden die de gebruiker tevoren heeft vastgelegd. De omstandigheid dat de consument vóór het sluiten van een overeenkomst over de verschillen tussen de arbitrageprocedure en de gewone gerechtelijke procedure algemene informatie heeft ontvangen die voldoet aan de vereisten van duidelijkheid en transparantie, volstaat echter niet om het oneerlijke karakter van een arbitraal beding uit te sluiten.Omgekeerd dwingt de omstandigheid dat deze informatie niet is verstrekt, op zichzelf niet ertoe het arbitrale beding oneerlijk te oordelen.
2.6.5Ten aanzien van hiervoor in 2.6.4 bedoelde informatie geldt voor gevallen die door het Nederlandse recht worden beheerst nog het volgende. Ingevolge art. 6:236, aanhef en onder n, BW wordt een arbitraal beding dat voorkomt in de algemene voorwaarden bij een overeenkomst tussen een gebruiker en een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf (consument), alleen dan niet als onredelijk bezwarend aangemerkt als het de consument een termijn gunt van ten minste een maand nadat de gebruiker zich schriftelijk jegens hem op het beding heeft beroepen, om voor beslechting van het geschil door de volgens de wet bevoegde rechter te kiezen (zie over deze regel ook hierna in 2.8.2 en 2.8.3).
Als een arbitraal beding de consument deze termijn gunt en niet al bij het aangaan van de overeenkomst algemene informatie is verstrekt over de verschillen tussen de arbitrageprocedure en de gewone gerechtelijke procedure, is een van de omstandigheden die bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van het arbitrale beding van belang is, of het beding erin voorziet dat de gebruiker ervan de consument voornoemde informatie verstrekt op het moment dat de gebruiker zich op het beding beroept.
Welk gewicht in een concreet geval eraan toekomt of de consument is voorzien van algemene informatie over de verschillen tussen de arbitrageprocedure en de gewone gerechtelijke procedure, zal afhangen van alle overige voor dat geval relevante omstandigheden. Eveneens hangt van de omstandigheden van het concrete geval af welke informatie in dit verband aan de consument dient te worden verstrekt.
Antwoord op de eerste prejudiciële vraag, onder b en onder c