2.6Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.Voor zover in cassatie van belang heeft het hof daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
De wijzigingsbedingen vallen onder de reikwijdte van Richtlijn 93/13. De leningnemers zijn consumenten. De wijzigingsbedingen zijn geen kernbedingen en daarover is niet afzonderlijk onderhandeld.
De wijzigingsbedingen zijn geen bedingen die worden aangemerkt als onredelijk bezwarend (art. 6:236 BW) of die worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn (art. 6:237 BW). Een beding dat de gebruiker de bevoegdheid geeft de door hem bedongen prijs binnen drie maanden na het sluiten van de overeenkomst te verhogen wordt wel aangemerkt als onredelijk bezwarend, tenzij de wederpartij bevoegd is in dat geval de overeenkomst te ontbinden (zie art. 6:236, aanhef en onder i, BW).
ABN AMRO heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat laatstgenoemde bepaling een beperkte strekking heeft en niet van toepassing is op de wijzigingsbedingen. ABN AMRO heeft geen belang bij dit betoog. De rechter moet het oneerlijke karakter van een dergelijk beding ambtshalve toetsen aan de open norm van art. 6:233, aanhef en onder a, BW. Indien de rechter vaststelt dat een beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13, is hij gehouden het beding te vernietigen. Het hof verwijst naar HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691 (Heesakkers/Voets). (rov. 3.5) Een beding dat (uitsluitend) voorkomt op de lijst in de Bijlage bij Richtlijn 93/13 behoeft niet noodzakelijkerwijs als oneerlijk te worden beschouwd. Met betrekking tot een dergelijk beding dient te worden nagegaan of het in de context die aan de orde is, een aanzienlijke en ongerechtvaardigde verstoring oplevert van het evenwicht in de zin van art. 3 lid 1 Richtlijn 93/13. Het oordeel dat dit het geval is, behoeft een specifieke motivering waarin wordt ingegaan op de relevante omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen en de wederzijds kenbare belangen van partijen en het kennelijke doel van de wijzigingsbevoegdheid. Het hof verwijst naar HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6135 en HR 29 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:769. (rov. 3.7) De wijzigingsbedingen geven ABN AMRO de bevoegdheid de opslag op het Euribortarief eenzijdig te wijzigen. De wijzigingsbevoegdheid is ongeclausuleerd. Voor de leningnemer was uit de offerte niet kenbaar dat het rentetarief naast het variabele Euribortarief ook afhankelijk was van een variabel opslagpercentage. In enkele offertes werd het opslagpercentage niet afzonderlijk vermeld, maar alleen een nominaal rentepercentage, zodat voor de leningnemer zelfs niet duidelijk was hoe hoog de opslag was. Op de website van de bank heeft tot en met het moment dat de Euribor-hypotheek uit de markt werd gehaald, informatie over Euriborhypotheken gestaan. Daarin is niet vermeld dat de opslag kan worden gewijzigd. De leningnemers zijn bij het aangaan van de Euribor-hypotheek niet geïnformeerd over de verschillende kostencomponenten waaruit het gehanteerde opslagpercentage is opgebouwd, en dus ook niet over het aandeel van de verschillende kostencomponenten, waaronder de liquiditeitsopslag, in het opslagpercentage. Ook achteraf, in onderhavige procedure, geeft ABN AMRO geen inzicht in de kostenopbouw van het bij aanvang gehanteerde opslagpercentage. (rov. 3.8)
De wijzigingsbedingen voldoen niet aan de in art. 5 Richtlijn 93/13 gestelde eisen van transparantie (en daarmee ook niet aan art. 6:238 lid 2 BW, dat een uitwerking is van art. 5 Richtlijn 93/13). In de wijzigingsbedingen en ook in de overige inhoud van de leningdocumentatie is niet duidelijk gemaakt onder welke omstandigheden en volgens welke mechanismen de opslag kan worden gewijzigd. Het gevolg daarvan is geweest dat de leningnemer niet op voorhand in staat is gesteld om op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen te voorzien die voor hem uit het beding voortvloeien. Op het moment dat de leningnemers een Euribor-hypotheek afsluiten, weten zij niet hoe de opslag tot stand komt en is samengesteld, en kunnen zij niet inschatten binnen welke bandbreedte de opslag kan bewegen. Ook is niet duidelijk wat het doel en de achtergrond van de wijzigingsbedingen is.
Op de bank rust de verplichting om de leningnemer vóór sluiting van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze te informeren over de (voornaamste) voorwaarden voor uitoefening van het recht op eenzijdige wijziging. Die verplichting is zij niet nagekomen. Dat geldt ook voor de zin “De bank is te allen tijde bevoegd het rentepercentage te wijzigen, indien de ontwikkeling van de rente op de geld- en kapitaalmarkt haar daartoe aanleiding geeft”, die in de leningdocumentatie (zie hiervoor in 2.3 onder (v)) is opgenomen. In de leningdocumentatie komt het woord ‘opslag’ niet voor, zodat voor de leningnemer niet duidelijk is dat met ‘rentepercentage’ niet het Euribortarief wordt bedoeld maar de opslag. Bovendien is het criterium ‘de ontwikkelingen van de rente op de geld- en kapitaalmarkt’ niet transparant.
ABN AMRO heeft betoogd dat de oorzaken voor het aanpassen van de opslag zeer divers zijn. Een open formulering van de wijzigingsbedingen is daarom onvermijdelijk. Een specificatie van de gronden voor wijziging en een opgave van de wijze waarop de opslag kan worden gewijzigd, zouden de leningnemer geen beter inzicht geven in het risico dat en de mate waarin de opslag kan worden gewijzigd. Wat daar verder van zij, dit neemt niet weg dat niet voldaan is aan het transparantievereiste. Voor dit soort onvoorzienbare situaties is punt 2.b), eerste alinea, in de Bijlage bij Richtlijn 93/13 opgenomen, namelijk dat ABN AMRO haar wijzigingsbevoegdheid alleen kan uitoefenen als zij zo spoedig mogelijk aan de klant daarvoor een geldige reden meedeelt. Bij die gelegenheid kan ABN AMRO, voor zover nodig, de reden voor de wijziging nader toelichten en specificeren. (rov. 3.9)
Strijd met goede trouw; aanzienlijke verstoring evenwicht
Het enkele feit dat niet voldaan is aan het transparantievereiste maakt de wijzigingsbedingen nog niet oneerlijk. In het kader van de beoordeling van het ‘oneerlijke’ karakter is van wezenlijk belang dat in dit geval niet voldaan is aan het transparantievereiste. Voorts is van belang dat, indien ABN AMRO de wijziging van de opslag niet was overeengekomen, zij op grond van de wettelijke regels (van aanvullend recht) van de (krediet)overeenkomst die bevoegdheid niet zou hebben, behoudens uitzonderlijke dan wel onvoorziene omstandigheden (art. 6:248 lid 2 BW en art. 6:258 BW). De leningnemers worden door de wijzigingsbedingen derhalve in een juridisch minder gunstige positie geplaatst. ABN AMRO heeft onvoldoende toegelicht dat zij redelijkerwijs ervan kon uitgaan dat de leningnemers als gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consumenten de ongeclausuleerde wijzigingsbedingen zouden hebben aanvaard indien daarover afzonderlijk zou zijn onderhandeld. (rov. 3.10)
Dat met Euribortarieven geprofiteerd kan worden van rentedalingen neemt niet weg dat de leningnemer ook te maken kan krijgen met rentestijgingen. Bij het aangaan van de Euribor-hypotheken was de renteontwikkeling voor de leningnemers en de bank onzeker, zodat het huidige lage Euribortarief geen rol kan spelen bij de beoordeling of de wijzigingsbedingen oneerlijk zijn. Verder voert de bank aan dat sprake is van een laag (opslag)tarief omdat in het tarief geen extra rentekosten zitten die inherent zijn aan het vooraf verkrijgen van rentezekerheid. De bank licht echter niet toe hoe hoog die extra rentekosten destijds waren zodat het genoemde voordeel ten opzichte van de wijzigingsbedingen niet duidelijk is. Het verzuim om vóór sluiting van de overeenkomst over de reden voor en de wijze van aanpassing van de opslag informatie te verstrekken kan in beginsel niet worden goedgemaakt door de omstandigheid dat de leningnemers, zoals de bank stelt, maar de stichtingen betwisten, kosteloos kunnen overstappen naar een andere bank. (rov. 3.11)
De rechtsgevolgen van art. 6:233, aanhef en onder a, BW en van art. 6:248 lid 2 BW kunnen niet naast elkaar worden ingeroepen. Daarom sluit ambtshalve toetsing aan art. 6:233, aanhef en onder a, BW toetsing aan het bepaalde in art. 6:248 lid 2 BW uit. (rov 3.12)
Dat, zoals de bank stelt, de leningnemers ook na de verhoging van de opslag nog steeds het laagste rentetarief betalen en dat de leningnemers door het accepteren van onzekerheid over de tariefhoogte gemiddeld bezien veel goedkoper uit zijn dan wanneer zij kiezen voor een vaste rente, is niet van belang. De (sterke) daling van het Euribortarief na het aangaan van de Euribor-hypotheken is een omstandigheid die niet ten voordele of ten nadele van de wijzigingsbedingen werkt. De oneerlijkheid moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. (rov. 3.13)
Uitzondering punt 2.b), eerste alinea, van de Bijlage
De Bijlage bij Richtlijn 93/13 biedt in afwijking van punt 1.j) de mogelijkheid dat de reden van de wijziging niet in de overeenkomst zelf wordt vermeld. Om een beroep op die uitzondering te kunnen doen, moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:
- het moet gaan om een wijziging van een rentevoet of een andere op de overeenkomst betrekking hebbende last;
- de bank moet het recht tot wijziging hebben bedongen;
- een wijziging moet geschieden op grond van een geldige reden;
- de afnemer moet zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd;
- de afnemer heeft het recht onmiddellijk de overeenkomst op te zeggen. (rov 3.14)
Aan de eerste twee voorwaarden voor toepasselijkheid van de uitzondering is voldaan. Het gaat in het onderhavige geval om de verhoging van een door de afnemer te betalen renteopslag, een wijziging van een op de financiële dienst betrekking hebbende last, en ABN AMRO heeft het recht tot wijziging bedongen. Vervolgens ligt de vraag voor of voldaan is aan de voorwaarde dat de reden die ABN AMRO voor de wijzigingen van de opslag heeft aangevoerd, een geldige reden is. Daarvan is sprake indien er, na beoordeling van de in geding zijnde belangen, een juridische voldoende zwaarwegende reden is om tot wijziging over te gaan, waarbij de reden in voldoende transparante vorm moet worden meegedeeld. (rov. 3.15 en 3.16)
In de brief waarin de verhoging van de opslag per 1 februari 2009 wordt aangekondigd, wordt als reden voor de verhoging van de opslag met 0,5% gegeven “de ontwikkelingen op de financiële markt”. De reden voor de opslagverhoging is niet voldoende transparant in de brief vermeld. Uit de brief wordt niet duidelijk welke ontwikkelingen op de financiële markt geleid hebben tot de opslagverhoging, met als gevolg dat niet kan worden nagegaan of de aangevoerde reden een geldige reden is.
In de brief van april 2012 wordt als reden voor de verhoging van de opslag vanaf juni 2012 met 1,0% gegeven: “Om u geld te kunnen lenen voor uw hypotheek, lenen wij zelf geld. Wij proberen dit zo goedkoop mogelijk te doen, zodat ook u zo min mogelijk betaalt. Doordat de economie de laatste jaren sterk veranderd is, is het voor ons al langere tijd duurder om geld te lenen. Onze kosten zijn hierdoor al langere tijd hoger dan de opslag die u betaalt. Omdat wij niet verwachten dat deze kosten snel lager worden zijn wij genoodzaakt om de opslag te verhogen”. De reden voor de opslagverhoging is voldoende transparant in de brief vermeld. Of sprake is van een juridisch voldoende zwaarwegende reden om tot een verhoging van de opslag met 1,0% over te gaan, kan echter niet worden vastgesteld, omdat de brief geen nadere informatie bevat. De niet-transparante wijzigingsbedingen bieden in dat verband geen houvast, omdat daarin geen informatie over het hoe en waarom van een opslagverhoging is opgenomen. Van belang is dat de verhogingen van 0,5% en 1,0% in vergelijking met de aanvankelijk gehanteerde opslag (van 0,5% voor NHG-hypotheken, 0,7% voor standaard-hypotheken en 1,0% voor top-hypotheken) aanzienlijk is, zeker indien daarbij in aanmerking wordt genomen dat de liquiditeitsopslag kennelijk maar één van de componenten is waaruit de opslag is opgebouwd. Over de componenten waaruit de opslag is opgebouwd, geeft de bank geen informatie. (rov. 3.17)
De toelichting die ABN AMRO in onderhavige procedure op de opslagverhogingen heeft gegeven, is niet consistent. (rov. 3.18)
De wijzigingsbedingen zijn op zichzelf genomen onvoldoende transparant. Voor zover al een onvoorziene situatie aan de orde is waarin ABN AMRO de reden voor de wijziging per brief zou kunnen meedelen, is de conclusie dat ABN AMRO in de brieven noch in de onderhavige procedure voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat verhoogde fundingkosten tot een verhoging van de opslag met 0,5% respectievelijk 1,0% van de Euribor-hypotheken dwongen. Dit betekent dat ABN AMRO geen beroep kan doen op de uitzondering van punt 2.b), eerste alinea, van de Bijlage, en dat de overige twee voorwaarden die aan de toepasselijkheid van de uitzondering worden gesteld, geen behandeling behoeven. (rov. 3.19)