15.3.Ook melding 8 betreft een lekkage in een systeem waar mest door werd gepompt. De mest was mogelijk besmet met een ggo waarmee dieren worden gevaccineerd. Hier was weliswaar wel sprake van een lekkage buiten het gebouw (en dus het vrijkomen van ggo’s in het milieu), maar de ggo’s waarmee de dieren zijn geïnjecteerd zijn na veertien dagen niet meer waarneembaar. Nu er een langere tijd (ruim 5,5 week) zat tussen de vaccinatie en de lekkage, is ook bij deze melding geen sprake van het aantasten of waarschijnlijk aantasten van het milieu.
16. Verweerder heeft daarnaast uitgelegd dat bij alle meldingen expliciet is vastgesteld dat geen sprake is van een ongunstige invloed van de ggo's op het milieu of gezondheid van de mens. Dit is namelijk onderdeel van het meldproces. De rechtbank ziet dit ook terug in de meldformulieren, waarin de vraag wordt gesteld: “hoe schat u de risico’s voor de volksgezondheid en/of het milieu in?” Door de melders van deze incidenten wordt deze vraag beantwoord met ‘nihil’ (melding 1 t/m 3, 6), ‘overleeft niet in het riool’ (melding 4), ‘beperkt’ (melding 5) of ‘minimaal’ (melding 7 en 8). Hieruit maakt de rechtbank op dat niet alleen verweerder, maar ook de melders zelf van mening zijn dat de eventueel vrijgekomen ggo’s het milieu niet aantasten.
17. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de (mogelijk) vrijgekomen ggo’s het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten. De bepaling van artikel 5.1, zevende lid, van de Woo is dan ook niet van toepassing op de informatie in de onderhavige documenten.
Zijn de weigeringsgronden van artikel 5.1, tweede lid, van de Woo terecht toegepast?
18. De rechtbank zal vervolgens toetsen of verweerder met toepassing van de weigeringsgronden van artikel 5.1, tweede lid, van de Woo heeft mogen weigeren de gelakte informatie openbaar te maken. Zoals ter zitting besproken betrekt de rechtbank bij deze beoordeling ook de 34 documenten die naar aanleiding van een eerder (woordelijk identiek) Wob-verzoekaan eiser zijn verstrekt door verweerder.
19. Tussen partijen bestaat geen discussie over de toepassing van de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo (het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer) door verweerder. De rechtbank zal deze weigeringsgrond daarom onbesproken laten.
20. Verweerder heeft ter zitting aangegeven primair artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder d, van de Woo aan de weigering ten grondslag te hebben gelegd. Voor zover die grond geen stand zou houden, is subsidiair artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo aan de orde.
Het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen
21. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder d, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen.
22. Verweerder heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de meldingen zou leiden tot minder vrijwillige meldingen, waardoor verweerder wordt belemmerd in haar toezichthoudende taak.
23. Eiser stelt dat verweerder de openbaarmaking van informatie ten onrechte heeft geweigerd met een beroep op het belang van inspectie, controle en toezicht. Volgens eiser bestaat er op grond van artikel 9, eerste lid onder b, van de Regeling namelijk een wettelijke plicht om een melding te doen van situaties waarbij mogelijk ernstig risico voor mens en milieu is ontstaan. Daarom is geen sprake van een verminderde bereidwilligheid. Eiser is van mening dat verweerder niet heeft onderbouwd dat het incidententoezicht met de openbaarmaking van de meldingen wordt geraakt. De stelling van verweerder dat het bij onderhavige meldingen niet om verplichte, maar om vrijwillige meldingen gaat, klopt volgens eiser niet. Het Woo-verzoek zag immers op de verplichte meldingen. Verweerder heeft vervolgens deze documenten openbaar gemaakt, dus het moet dan wel zo zijn dat dit verplichte meldingen zijn, aldus eiser.
24. De rechtbank volgt eiser niet op dit punt. Verweerder heeft meermaals aangegeven dat de meldingen die openbaar zijn gemaakt niet op grond van de meldplicht, maar vrijwillig zijn gedaan. In de periode waar het verzoek van eiser op ziet, zijn volgens verweerder namelijk geen verplichte meldingen binnengekomen. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de stelling van verweerder dat het hier niet om verplichte, maar om vrijwillige meldingen gaat, niet juist is. Dit volgt volgens de rechtbank ook uit de ingevulde meldformulieren: zoals onder overweging 16 is vastgesteld, is de vraag over het risico voor mens en milieu steeds beantwoord met ‘nihil’ of ‘minimaal’. Verplichte meldingen worden op grond van artikel 9, eerste lid onder b, van de Regeling echter gedaan van situaties waar mogelijk ernstig risico voor mens en milieu is ontstaan. Daarvan is in geen van de meldingen sprake.
25. Zoals ter zitting is besproken zouden de gedeeltelijk openbaar gemaakte documenten bij een strikte lezing van het verzoek van eiser eigenlijk buiten de reikwijdte van zijn verzoek vallen. De rechtbank zal toch een inhoudelijk oordeel over deze documenten geven, nu dit de documenten zijn die door verweerder openbaar zijn gemaakt en eiser daartegen zijn gronden heeft gericht.
26. De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is geworden dat de vrijwillige meldingen zullen teruglopen als de locaties van de incidenten openbaar worden gemaakt. Eiser heeft ook niet als zodanig betwist dat bij openbaarmaking van de gegevens de vrijwillige meldingen zullen teruglopen of dat het risico daarop bestaat. Verweerder heeft uitgelegd bij de uitvoering van de toezichthoudende taak veel te hebben aan deze vrijwillige meldingen, omdat hierdoor een beter beeld ontstaat van de praktijk en verweerder indien nodig sneller in kan grijpen. Verweerder heeft hiermee aannemelijk gemaakt dat de toezichthoudende taak minder goed zal kunnen worden uitgevoerd als de gevraagde gegevens openbaargemaakt worden. Ook heeft verweerder gemotiveerd betoogd dat de toezichttaak feitelijk al is bemoeilijkt naar aanleiding van het vorige Wob-verzoek van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder de openbaarmaking van deze gegevens dan ook weigeren en dat belang zwaarder laten wegen dan het belang van openbaarmaking. Dit geldt zowel voor de aan deze zaak onderhavige documenten als voor de 34 documenten die zijn verstrekt naar aanleiding van het Wob-verzoek, nu de meervoudige kamer van deze rechtbank in haar uitspraakover dat verzoek heeft overwogen dat het ook bij die meldingen gaat om vrijwillige meldingen.
Het belang van beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage
27. Nu de informatie terecht is geweigerd op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder d, van de Woo, behoeft de vraag of die informatie ook mocht worden geweigerd met een beroep op artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo naar het oordeel van de rechtbank geen verdere bespreking.
Geweigerde informatie eerder Wob-verzoek
28. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd om alle documenten die zijn beoordeeld onder het (identieke) Wob-verzoek van 29 juni 2021 opnieuw te beoordelen bij de behandeling van het Woo-verzoek. De uitzonderingsgronden zijn weliswaar vergelijkbaar, maar de wetgever heeft onder de Woo een belangrijke inperking gemaakt voor wat betreft de uitzonderingsgrond inspectie, controle en toezicht. Dit geldt ook voor de meldingen die onder het eerdere verzoek vielen. Ter zitting heeft eiser aangegeven alleen een oordeel van de rechtbank te wensen over de motivering van verweerder ten aanzien van de stukken die onderwerp waren van de eerdere Wob-procedure. Omdat die zaak nu in hoger beroep dient, zullen die stukken immers in die procedure inhoudelijk worden beoordeeld.
29. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de informatie die onder het eerdere Wob-verzoek is geweigerd nu ook wordt geweigerd op grond van de Woo. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de motivering van het bestreden besluit van 15 april 2022 en de uitspraak van de rechtbank in de procedure over het Wob-verzoek waarbij is geoordeeld dat verweerder de weigeringsgronden terecht heeft toegepast. In het bestreden besluit staat welke weigeringsgronden bij de beoordeling van het Wob-verzoek zijn toegepast en in welke artikelen van de Woo diezelfde weigeringsgronden zijn opgenomen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze weigeringsgronden niet zodanig zijn aangepast in de Woo dat verweerder deze niet meer kon inroepen ten aanzien van de stukken die onder het eerdere Wob-verzoek vielen. Verweerder heeft dan ook ten aanzien van die stukken kunnen volstaan met het vermelden van de weigeringsgronden onder verwijzing naar de gegeven motivering in de procedure van het Wob-verzoek en de uitspraak van de rechtbank.