ECLI:NL:GHDHA:2024:1518

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
200.320.819/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van netbeheerder voor brandschade door brand in huisaansluitingskast

In deze zaak is Stedin Netbeheer B.V. als netbeheerder aansprakelijk gesteld voor brandschade die is ontstaan in de huisaansluitingskast van een woning. De brand, die op 1 november 2018 plaatsvond, leidde tot aanzienlijke schade, waarvoor Achmea Schadeverzekeringen N.V. als verzekeraar de bewoner heeft vergoed. Achmea vorderde vervolgens schadevergoeding van Stedin, die zich beriep op een aansprakelijkheidsbeperking in haar algemene voorwaarden. Het hof oordeelde dat de aansprakelijkheidsbeperking niet onredelijk bezwarend was en dat Stedin gehouden was om de expertisekosten van Achmea te vergoeden. Het hof bevestigde dat de beperking van de aansprakelijkheid tot € 3.500, zoals opgenomen in de algemene voorwaarden, rechtmatig was. De rechtbank had eerder Stedin veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 3.500 en de expertisekosten van € 8.084,94, maar Achmea ging in hoger beroep omdat zij het niet eens was met de hoogte van de schadevergoeding. Het hof oordeelde dat de aansprakelijkheidsbeperking van Stedin niet onredelijk bezwarend was en dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de verzekering van de bewoner, in het voordeel van Stedin werkten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de proceskosten, die opnieuw werden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.320.819/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/617993 / HA ZA 21-398
Arrest van 10 september 2024
in de zaak van
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd in Apeldoorn,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.E.G. Joosten, kantoorhoudend in 's-Hertogenbosch,
tegen
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.A. Kopp, kantoorhoudend in Utrecht.
Het hof zal partijen hierna Achmea en Stedin noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
In deze zaak wordt Stedin als netbeheerder aansprakelijk gehouden voor schade die is ontstaan door brand in de door haar beheerde aansluitkast in een woning. Doordat de bluswerkzaamheden werden bemoeilijkt door een reeks aan kortsluitingen, is de schade in de woning fors toegenomen. Achmea heeft als verzekeraar de schade van de bewoner van de woning vergoed en richt zich tot Stedin voor verhaal. Stedin beroept zich op een aansprakelijkheidsbeperking in haar algemene voorwaarden. Dat beroep slaagt. De beperking is niet onredelijk bezwarend en het beroep is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. De expertisekosten die Achmea ten behoeve van haar verzekerde heeft gemaakt, moeten vergoed worden.

2.Het procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 13 september 2022, waarmee Achmea in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2022;
  • de memorie van grieven van Achmea, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van Stedin, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel van Achmea, met bijlagen,
  • de schriftelijke pleitaantekeningen van Achmea, met bijlagen,
  • de schriftelijke pleitaantekeningen van Stedin.

3.De feitelijke achtergrond

3.1
Op 1 november 2018 heeft brand gewoed in de woning van [betrokkene]. Hij was bij Achmea tegen brandschade verzekerd.
3.2
Achmea heeft [betrokkene] op grond van die verzekering voor de geleden schade een bedrag uitgekeerd van € 158.188,98.
3.3
De brand is ontstaan in de zogenoemde huis- of hoofdaansluitkast (hierna: de aansluitkast), door partijen aangeduid als: de HAK. De aansluitkast bevond zich in de meterkast van de woning, waarin zich ook de verdeelinstallatie (ook wel: klantinstallatie) van de woning bevond. De aansluitkast is bij de brand, op enkele metalen restanten na, geheel verloren gegaan.
3.4
De aansluitkast is een te openen maar verzegelde kunststoffen kast waarin zich hoofdzekeringen bevinden. Deze valt onder het beheer van Stedin en is een component van de aansluiting van de woning op het door Stedin in stand gehouden en in de wijk gelegen laagspanningsnet (400V). Andere componenten van de aansluiting zijn de aansluitkabel, die was aangesloten op een voor de woning liggende hoofdkabel van het laagspanningsnet, en de elektriciteitsmeter (hierna: de aansluiting).
3.5
Op grond van de Elektriciteitswet 1998 en een met Huizinga gesloten aansluit- en transportovereenkomst is Stedin als netbeheerder verantwoordelijk voor het realiseren en onderhouden van de aansluiting. Op de overeenkomst zijn de ‘Algemene voorwaarden 2013. Aansluiting en transport voor kleinverbruikers’ van toepassing.
3.6
Op 2 november 2018 hebben een medewerker van de plaatselijke brandweer, twee storingsspecialisten van Stedin en, in opdracht van Achmea, Biesboer Expertise een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand.
3.7
Biesboer Expertise is in haar rapport van 2 april 2019 onder meer tot de conclusie gekomen dat de brand is ontstaan door een technisch mankement in de aansluitkast, maar dat door het verlies van de aansluitkast niet kan worden vastgesteld wat dit technisch mankement precies was.
3.8
In het rapport ‘Onderzoek restanten meterkast na brand op donderdag 1 november 2018’ van Stedin staat onder meer:
“Er zijn in de klantinstallatie geen aanwijzingen gevonden die het ontstaan van brand verklaren (…). De meervoudige kortsluitingen in de HAK en de aansluitkabel bemoeilijken het onderzoek naar de aanleiding van het incident. Er kan niet worden vastgesteld welke voedpunten een begin of een gevolg zijn. Het staat wel vast dat de brand in de HAK moet zijn begonnen.”
3.9
De onderzoekers van Stedin hebben in hun rapport vermeld dat toen zich in de aansluitkast kortsluitingen voordeden de spanning niet is uitgeschakeld door ingrijpen van de zekering die zich bevond in het distributiestation in de wijk (door Stedin ook MSR genoemd) waarin de woning van [betrokkene] is gelegen.
3.1
Zij hebben na een computersimulatie geconcludeerd dat met het beveiligen van de hoofdkabel met zekeringen van 250 Ampère (A) in het distributiestation het net niet ‘kortsluitvast’ is en de aanbeveling gedaan om zekeringen van 160A toe te passen. Het net is dan wel kortsluitvast en het aan de woningen te leveren vermogen is dan nog steeds ruim gedekt.
3.11
Op grond van artikel 7.8 lid 5 van de Netcode elektriciteit moeten laagspanningsnetten kortsluitvast zijn. Voor aansluitleidingen kan hiervan worden afgeweken mits dit niet leidt tot veiligheidsrisico’s door een kortsluiting. Deze eisen gelden voor nieuw aan te leggen laagspanningsnetten vanaf 1 april 2018. Het laagspanningsnet in de wijk waar de woning is gelegen is gerealiseerd in 2008.
3.12
Achmea heeft Stedin aansprakelijk gesteld voor de door haar aan [betrokkene] vergoede schade. Stedin heeft betwist aansprakelijk te zijn en heeft meer in het bijzonder een beroep gedaan op artikel 17 lid 4 van de algemene voorwaarden (AV). Artikel 17 AV luidt:
“Artikel 17 Aansprakelijkheid
17.1a De netbeheerder is, met inachtneming van het bepaalde in de overige leden van dit artikel, jegens de contractant aansprakelijk voor schade als gevolg van onderbreking van het transport van elektriciteit respectievelijk gas echter uitsluitend indien en voor zover:
a. de onderbreking het gevolg is van een aan de netbeheerder toerekenbare tekortkoming enb. het personenschade betreft als gevolg van lichamelijk letsel of overlijden en/ofc. het zaakschade betreft bestaande uit vernietiging, beschadiging of verlies van een zaak en/ofd. het noodzakelijke kosten betreffen ter voorkoming van zaakschade bij een onderbreking van meer dan 8 uur, die niet bestaan uit kosten ter zake van een vervangende elektriciteitsvoorziening.
17.1b Voor zaakschade en voor de noodzakelijke kosten ter voorkoming van zaakschade geldt een drempelbedrag van Euro 40,- (veertig Euro) voor de contractant, met dien verstande dat bij overschrijding het drempelbedrag mede wordt vergoed. Voor personenschade als gevolg van lichamelijk letsel of overlijden geldt geen drempelbedrag.
17.2
De netbeheerder is, met inachtneming van het bepaalde in de overige leden van dit artikel, voorts aansprakelijk voor schade aan personen of zaken ten gevolge van een gebrekkige aansluiting of een gebrekkig transport dan wel van een onjuist handelen of nalaten in verband met aansluiting en/of transport - niet zijnde een onderbreking van het transport -, doch niet indien de schade het gevolg is van een tekortkoming die de netbeheerder niet kan worden toegerekend.
17.3
Behoudens ingeval de schade ontstaat als gevolg van opzet of bewuste roekeloosheid van de netbeheerder of diens leidinggevende werknemers, is in alle gevallen van vergoeding uitgesloten indirecte schade zoals in ieder geval schade als gevolg van bedrijfsstilstand, als gevolg van het niet kunnen uitoefenen van een beroep of bedrijf en als gevolg van winstderving.
17.4
Indien en voor zover de netbeheerder jegens de contractant in het kader van deze algemene voorwaarden tot schadevergoeding verplicht is, komt schade slechts voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van ten hoogste:a. Euro 5.000.000,- (vijfmiljoen Euro) per gebeurtenis voor alle contractanten tezamen voor zover het personenschade betreft enb. Euro 2.500.000,- (tweemiljoenvijfhonderdduizend Euro) per gebeurtenis voor alle contractanten tezamen voor zover het zaakschade en de noodzakelijke kosten ter voorkoming van zaakschade betreft, met dien verstande dat, ongeacht de omvang van het totaal der schade, de vergoeding van de noodzakelijke kosten ter voorkoming van zaakschade is beperkt tot Euro 75,- (vijfenzeventig Euro) per contractant en de totale vergoeding van zaakschade en noodzakelijke kosten ter voorkoming van zaakschade is beperkt tot ten hoogste Euro 3.500,- (drieduizendvijfhonderd Euro) per contractant.
Indien het totaal der schaden meer bedraagt dan de vermelde Euro 5.000.000; aan personenschade en/of Euro 2.500.000,- aan zaakschade en/of noodzakelijke kosten ter voorkoming van zaakschade, is de netbeheerder niet gehouden meer schadevergoeding te betalen dan bedoeld bedrag, waarbij met inachtneming van de eerder in dit lid genoemde maxima per contractant, de aanspraken van de contractanten naar evenredigheid zullen worden voldaan.”

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Achmea heeft Stedin gedagvaard en gevorderd dat Stedin zal worden veroordeeld tot betaling van de door haar uitgekeerde verzekeringssom van € 158.188,98 wegens brandschade en tot vergoeding van € 8.084,94 aan expertisekosten (in totaal € 166.273,92), te vermeerderen met wettelijke rente en (buitengerechtelijke) kosten.
4.2
Achmea heeft hieraan primair ten grondslag gelegd dat sprake is van wanprestatie en subsidiair onrechtmatig handelen van Stedin tegenover Huizinga en dat Achmea in de rechten van [betrokkene] is gesubrogeerd.
4.3
Stedin heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daarbij een beroep gedaan op artikel 17.4 van de algemene voorwaarden.
4.4
De rechtbank heeft Stedin veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 3.500 en van de expertisekosten van € 8.084,94, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen, en onder afwijzing van alle overige vorderingen, de proceskosten van partijen gecompenseerd.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
Achmea is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft verschillende bezwaren (grieven) tegen het vonnis aangevoerd. De bedoeling van het hoger beroep is dat haar vorderingen alsnog volledig worden toegewezen.
5.2
Stedin heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarnaast heeft Stedin in incidenteel hoger beroep gevorderd het vonnis te vernietigen op het punt van de expertisekosten en proceskosten en de vordering van Achmea tot betaling van de expertisekosten alsnog af te wijzen, met veroordeling van Achmea in de proceskosten in beide instanties.

6.Beoordeling in hoger beroep

Bezwaar Stedin tegen producties van Achmea, overgelegd bij pleidooi

6.1
Partijen hebben in plaats van een mondelinge behandeling verzocht om een schriftelijke toelichting te geven (artikel 4.12 en Bijlage III van het landelijk procesreglement). Achmea heeft aan haar schriftelijke toelichting zes producties gehecht (productie 21 t/m 26). Stedin heeft tegen deze producties bezwaar gemaakt in haar beknopte reactie op de toelichting van Achmea. Het hof verwerpt dit bezwaar. Het hof stelt voorop dat het indienen van stukken tot uiterlijk tien dagen voor een mondelinge behandeling is toegestaan (artikel 87 lid 6 Rv). Nu de producties bij de schriftelijke toelichting tijdig zijn overgelegd en Stedin voldoende tijd heeft gehad om op deze producties te reageren, is van schending van de goede procesorde geen sprake. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat van de (zeer beknopte) inhoud van de producties 21 en 26 eenvoudig kennis kan worden genomen. Dat geldt niet voor de overige producties, waarbij met name productie 23 en 24 zeer omvangrijk zijn. Deze producties hebben echter betrekking op wetgeving en besluitvorming in verband met de Wijzigingswet van de Elektriciteitswet 1998. Het gaat dus om wetgeving waarmee Stedin bekend mag worden verondersteld en waarop Achmea in haar processtuk maar een zeer beperkt beroep doet. Het hof zal de genoemde producties derhalve niet terzijde stellen.
Inleiding
6.2
In hoger beroep staat de vraag centraal of Stedin een beroep toekomt op de in artikel 17 lid 4 van de door haar gehanteerde algemene voorwaarden opgenomen aansprakelijkheidsbeperking. De rechtbank oordeelde dat dit het geval was waardoor Stedin, ondanks de vaststelling dat zij was tekort geschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenis om voor een deugdelijke aansluiting te zorgen, tot een schadevergoeding aan Achmea van niet meer dan € 3.500, met rente, werd veroordeeld. Tegen dat oordeel komt Achmea op. Stedin heeft verweer gevoerd. Hoewel Stedin herhaalt dat zij niet tekort is geschoten tegenover [betrokkene], is het bij die stelling gebleven en heeft zij dat standpunt niet op een, ook voor Achmea kenbare wijze, onderbouwd. Het hof verstaat dat Stedin uitsluitend grieven heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat zij aan Achmea expertisekosten en proceskosten moet betalen.
Uitleg artikel 17.4 algemene voorwaarden
6.3
Achmea heeft in hoger beroep opnieuw uiteengezet dat artikel 17.4 AV beperkt moet worden gelezen en alleen betrekking heeft op het geval zoals omschreven in artikel 17 lid 1 sub a AV, dat wil zeggen in de situatie dat als gevolg van stroomonderbrekingen schade is ontstaan.
6.4
Het hof volgt Achmea daarin niet. In de regeling in artikel 17 over de aansprakelijkheid van Stedin is onderscheid aangebracht tussen schade als gevolg van stroomonderbrekingen (17.1) en schade als gevolg van een gebrekkige aansluiting of onjuist handelen of nalaten in verband met de aansluiting (17.2). Hier wordt dus onderscheid gemaakt naar de schadeveroorzakende gebeurtenis. Lid 3 bepaalt vervolgens welke schade is uitgesloten, namelijk: indirecte schade, zoals bedrijfsstilstand en winstderving, behoudens opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van Stedin. Lid 4 bepaalt op welke wijze de vergoedbare schade wordt beperkt. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de schadeveroorzakende gebeurtenis van 17.1 en 17.2. De aansprakelijkheid van Stedin voor schade aan personen en zaakschade wordt in 17.4 in de eerste plaats beperkt
per gebeurtenisen in de tweede plaats per (getroffen)
contractant.Per gebeurtenis wordt bij zaakschade maximaal € 2.500.000 vergoed en per contractant maximaal € 3.500
.Daaruit volgt dat er een maximum is voor elk incident en binnen dat kader een maximum per contractant. De uitleg van Achmea dat uit de slotzin kan worden afgeleid dat het schadebedrag telkens tot het maximum naar evenredigheid over de getroffen contractanten moet worden verdeeld, is onjuist. In de slotzin staat dat de getroffen contractanten naar evenredigheid van hun aanspraken zullen worden voldaan tot maximaal € 3.500. De conclusie luidt derhalve dat de aansprakelijkheid van Stedin tegenover [betrokkene] als contractant is beperkt tot € 3.500 (17.4).
6.5
De tekst en opbouw van het beding zijn, anders dan Achmea betoogt, duidelijk en begrijpelijk en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Voor een aanvullende uitleg in de voor [betrokkene] gunstigste zin als bedoeld in artikel 6:238 BW en/of artikel 5 Richtlijn 93/13 (contra proferentem uitleg) is dan ook geen aanleiding.
Beding onredelijk bezwarend of oneerlijk?
6.6
Achmea grieft voorts tegen het oordeel van de rechtbank dat artikel 17.4 van de algemene voorwaarden niet onredelijk bezwarend is. Het hof wijst deze grief af. Daartoe overweegt het hof als volgt.
6.7
Op grond van artikel 6:233 onderdeel a BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar indien het gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.
6.8
De algemene voorwaarden zijn overeengekomen tussen Stedin en [betrokkene], zodat getoetst moet worden of het beding onredelijk bezwarend is voor [betrokkene] als consument waarbij Achmea door subrogatie in de rechten van [betrokkene] is getreden en daarom als consument wordt aangemerkt.
6.9
Op grond van artikel 6:237 onder f BW wordt in een overeenkomst met een consument een beding dat de gebruiker (hier: Stedin) bevrijdt van haar wettelijke verplichting tot schadevergoeding, vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Dat vermoeden kan door Stedin worden weerlegd. Daarbij kunnen alle omstandigheden een rol spelen die bij de toetsing aan de open norm van artikel 6:233 onderdeel a BW van belang zijn. Het hof is – met de rechtbank – van oordeel dat Stedin er in is geslaagd het vermoeden dat de aansprakelijkheidsbeperking in artikel 17.4 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is te weerleggen. Het hof acht daartoe het volgende redengevend.
6.1
Wat betreft de aard en inhoud van de overeenkomst is relevant dat Stedin, zoals het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ook ten aanzien van netbeheerder Liander overwoog in zijn arrest van 30 mei 2023, [1] haar diensten verricht binnen een gereguleerd kader. Dit kader stelt grenzen aan de netbeheerders, zoals Stedin, die zich in een monopoloïde situatie bevinden. Onderdeel van de publieke regulering is dat aan consumenten en bedrijven op non-discriminatoire wijze toegang moet worden verschaft op basis van vooraf getoetste voorwaarden waarop de ACM (Autoriteit Consument en Markt) toezicht houdt. Dat brengt mee dat Stedin wettelijk verplicht is met iedere kleinverbruiker een overeenkomst aan te gaan, dat zij niemand mag weigeren en niet mag differentiëren in de voorwaarden, ook niet als de risico’s uiteenlopen. [2]
6.11
Daarnaast is van belang dat de kosten die netbeheerders maken door alle afnemers van de energienetten (huishoudens en bedrijven) gezamenlijk wordt betaald via de maximale tarieven die door de ACM jaarlijks worden vastgesteld (op grond van de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit en de Tarievencode elektriciteit) en dat daarbij niet is voorzien in dekking van schades als genoemd in artikel 17 AV. Met haar tariefstelling reguleert de ACM de inkomsten van de netbeheerders en beoogt zij een optimale balans te vinden tussen de verschillende maatschappelijke belangen. De netbeheerders hebben er belang bij dat zij de noodzakelijke kosten (inclusief een redelijk rendement op het daadwerkelijk geïnvesteerde vermogen voor de kapitaalverschaffers) kunnen terugverdienen om aan de wettelijke beheertaken te kunnen voldoen. De afnemers zijn gebaat bij bevordering van de doelmatigheid van de bedrijfsvoering van de netbeheerder en de meest doelmatige kwaliteit van het transport. [3] Ter voorkoming van benadeling van de afnemers wordt de tariefstelling ook zodanig vastgesteld dat netbeheerders geen rendement kunnen behalen dat hoger is dan in het economisch verkeer gebruikelijk is (artikel 41 lid 3 E-wet). Het is dan ook voorzienbaar dat een ruime schadevergoedingsregeling tot (veel) hogere energietarieven per afnemer zal moeten leiden.
6.12
Wat betreft de wijze van totstandkoming van de algemene voorwaarden (2013) is relevant dat in de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-wet) met het oog op de bescherming van kleinverbruikers is opgenomen dat de netbeheerder redelijke en eerlijke voorwaarden moet hanteren (zie artikel 26a en 95 m E-wet). De algemene voorwaarden zijn voorts tot stand gekomen in het overleg met Netbeheer Nederland, de brancheorganisatie van alle energienetbeheerders, en de Consumentenbond. [4] De stelling van Achmea dat deze organisatie niet representatief is voor alle consumenten, laat onverlet dat het gaat om een rechtspersoon, die zich volgens haar statuten en in de praktijk toelegt op de behartiging van consumentenbelangen en naar algemene maatstaven voldoende representatief moet worden geacht om ter bescherming van een collectief consumentenbelang (in rechte) op te treden. In die hoedanigheid neemt zij ook deel aan door de SER gefaciliteerde gesprekken tussen brancheorganisaties en consumentenorganisaties over de inhoud van algemene voorwaarden. Uit het voorgaande vloeit voort dat de belangen van consumenten zijn meegewogen in de totstandkoming van de onderhavige algemene voorwaarden.
6.13
Ten aanzien van de inhoud van de algemene voorwaarden is voorts relevant dat het hier gaat om zaakschade en dat de aansprakelijkheid niet algeheel is uitgesloten. Ook weegt mee enerzijds dat alle aangesloten kleinverbruikers (miljoenen huishoudens) een beroep kunnen doen op deze bepaling en anderzijds dat consumenten zich tegen (onder meer) brandschade aan de woning op eenvoudige en betrekkelijk goedkope wijze kunnen verzekeren. Dat consumenten in individuele gevallen niet altijd verzekerd zijn of aanspraak kunnen doen op hun verzekering, zoals Achmea betoogt, laat onverlet dat de omstandigheid dat consumenten zich eenvoudig kunnen verzekeren en merendeels ook verzekerd zijn bij de totstandkoming van artikel 17.4 AV een rol kan spelen en de inhoud daarvan niet onredelijk bezwarend maakt. Achmea heeft in dit verband ook aangevoerd dat het primair aan Stedin is om zich tegen aansprakelijkheid voor door haar veroorzaakte schade te verzekeren en betoogd dat Stedin zal moeten bewijzen dat onbeperkte aansprakelijkheid onverzekerbaar is. Stedin heeft daartegen als verweer aangevoerd dat zij met artikel 17 AV al een fors risico voor haar rekening heeft genomen en dat de in samenwerking met de Consumentenbond vastgestelde limieten en beperkingen ertoe strekken om de financiële risico’s van de netbeheerders op reële wijze te beperken en te beheersen en daarom in verhouding moeten staan tot enerzijds de tarieven (inkomsten) van de netbeheerders, waarin (ongelimiteerde) aansprakelijkheid niet is verdisconteerd, en anderzijds het schaderisico. In verband met dit laatste heeft Stedin naar voren gebracht dat een ongelimiteerde aansprakelijkheid redelijkerwijs niet verzekerbaar is, gelet op de hoogte van de tarieven enerzijds en de aansprakelijkheidsrisico’s anderzijds. Daarbij merkt zij op dat verzekeraars niet of nauwelijks een ongelimiteerd (dekkings)limiet kunnen bieden, vanwege aan hen gestelde solvabiliteitseisen waardoor zij gehouden zijn een percentage aan kapitaal aan te houden gelet op het te verzekeren risico. Het had tegenover deze stellingen van Stedin op de weg van Achmea gelegen om concreet naar voren te brengen op grond waarvan zij meent dat binnen de door de ACM bepaalde maximumtarieven voldoende ruimte aanwezig is om wel tot ongelimiteerde aansprakelijkheidsdekking te komen. Nu Achmea dat heeft nagelaten, neemt het hof als vaststaand aan dat een ongelimiteerde dekking niet verzekerbaar is.
6.14
Uit het voorgaande volgt dat de aansprakelijkheidsbeperking voor zaakschade in 17.4 AV moet worden beschouwd tegen de achtergrond van het feit dat de netbeheerders opereren binnen een wettelijk kader dat onder toezicht staat van de ACM en waarin door tariefstelling aan de belangen van consumenten wordt tegemoetgekomen. Daarnaast is relevant dat ongelimiteerde dekking niet verzekerbaar is. Tot slot wordt aan de belangen van consumenten tegemoetgekomen doordat zaakschade niet volledig is uitgesloten en speelt een rol dat het eenvoudig en gebruikelijk is dat consumenten voor (onder meer) brandschade aan hun woning verzekerd zijn door middel van een woonhuis- en inboedelverzekering. Het hof is van oordeel dat in al deze omstandigheden, mede in onderling verband beschouwd, een voldoende rechtvaardiging kan worden gevonden voor de aansprakelijkheidsbeperking van artikel 17.4 AV. Het vermoeden dat sprake is van een onredelijk bezwarend beding is door Stedin weerlegd.
6.15
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aansprakelijkheidsbeperking die Stedin hanteert niet onredelijk bezwarend wordt bevonden als bedoeld in artikel 6:233 onderdeel a BW. Evenmin leiden de hiervoor genoemde omstandigheden, ook niet in onderlinge samenhang, tot de conclusie dat het beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 1993/13. Uit de hiervoor genoemde omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst volgt niet dat in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen partijen aanzienlijk is verstoord.
6.16
Tegenover dit alles staat dat, zoals Achmea heeft betoogd, minder ingrijpende bedingen (wellicht) mogelijk zouden zijn geweest en het beding vatbaar is voor (toekomstige) wijzigingen, zoals in 2013 toen het bedrag aan zaakschade werd verhoogd van € 1.400 naar € 3.500. Dat een andere keuze mogelijk was geweest, is echter onvoldoende voor de opvatting van Achmea dat sprake is van een onredelijk bezwarend beding. Waar het om gaat is of in de concrete omstandigheden van
ditgeval de keuze voor het onderhavige beding tegenover consumenten onredelijk bezwarend moet worden geacht. Achmea heeft niet (met stukken) concreet gemaakt dat het huidige bedrag aan schadevergoeding – alle omstandigheden in aanmerking genomen – onredelijk bezwarend moet worden. Dat had in het licht van het voorgaande wel op haar weg gelegen.
Beroep op artikel 6:248 lid 2 BW
6.17
Achmea heeft verder aangevoerd dat het beroep op de aansprakelijkheidsbeperking door Stedin tegenover [betrokkene] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
6.18
De rechtbank oordeelde dat Stedin is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichting om voor een deugdelijke aansluiting te zorgen (rov. 5.3.5). Tegen dat oordeel heeft Stedin, zoals eerder overwogen, geen grief gericht zodat de tekortkoming vaststaat. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de door Achmea aangevoerde argumenten ter onderbouwing van haar beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden ook geen beroep op artikel 6:248 lid 2 BW rechtvaardigden (rov. 5.7 en 5.7.1). Voorts oordeelde de rechtbank dat de omstandigheid dat sprake was van een technisch mankement en kortsluitingen gedurende de brand niet duidt op grove schuld of bewuste roekeloosheid aan de zijde van Stedin en dat van overschrijding van een wettelijke veiligheidsnorm niet is gebleken. De rechtbank concludeerde vervolgens dat het beroep van Stedin op de exoneratiebepaling niet naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar was.
6.19
Achmea legt in hoger beroep opnieuw de stelling voor dat de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op het aansprakelijkheidsbeperkende beding in de weg staan. Het hof overweegt als volgt.
6.2
Voor zover Achmea aan dit beroep dezelfde gronden ten grondslag heeft gelegd als aan haar beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden, leidt dat tot eenzelfde afweging, zodat het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW in zoverre niet slaagt. Achmea heeft echter ook omstandigheden naar voren gebracht die zich na het sluiten van de overeenkomst hebben voorgedaan en hiervoor niet zijn meegewogen. Haar betoog komt samengevat op het volgende neer.
6.21
Vast staat dat [betrokkene] een aanzienlijke schade heeft geleden als gevolg van de brand in de aansluitkast en dat deze aansluitkast onder de verantwoordelijkheid viel van Stedin. Uit onderzoek is gebleken dat de brand primair is veroorzaakt door een technisch mankement in de aansluitkast. Vast staat ook dat de brand zich nadien verder heeft kunnen ontwikkelen, doordat de beveiliging in het distributiestation van Stedin niet afschakelde. Daardoor ontstonden in de aansluitkast kort achter elkaar meerdere kortsluitingen, wat de bluswerkzaamheden bemoeilijkte. Volgens Achmea was de beveiliging gebrekkig (en levert dit op zichzelf een wanprestatie of onrechtmatige daad op) en is Stedin ook nalatig geweest, omdat zij geen voorzorgsmaatregelen trof waardoor de brand kon escaleren. Omdat de door Stedin gekozen beveiliging ondermaats was, stelt Achmea – in samenhang met alle overige omstandigheden – dat het beroep van Stedin op de aansprakelijkheidsbeperking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
6.22
Het hof stelt voorop dat wanneer de aansprakelijkheid van Stedin niet alleen zou kunnen worden gegrond op toerekenbaar tekortschieten, maar ook op artikel 6:174 BW (als bezitter van een opstal) dit niet zonder meer tot gevolg heeft dat Stedin tegenover [betrokkene] geen beroep kan doen op het aansprakelijkheidsbeperkingsbeding. Het beding richt zich namelijk op vergoeding van schade, zonder onderscheid te maken naar de grondslag van die aansprakelijkheid, contractueel of buitencontractueel. Dat betekent dat ook wanneer het beroep op het aansprakelijkheidsbeperkingsbeding wordt beoordeeld tegen de achtergrond van de vraag of (de beveiliging in) het net voldeed aan de daaraan te stellen eisen, als maatstaf voor het opzijzetten van dit beding heeft te gelden dat dit beroep onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht.
6.23
Achmea stelt, met verwijzing naar de door haar ingeschakelde deskundigen, dat Stedin in 2008 bij de aanleg van het distributieveld dat de woning van [betrokkene] voedde, een verkeerde keuze heeft gemaakt door te kiezen voor beveiligingen van 250A in plaats van 160A. Aangetoond is volgens deze deskundigen dat wanneer gekozen was voor beveiligingen van 160A het gewenste vermogen ruim zou zijn gedekt en tegelijkertijd het gewenste beveiligingsniveau zou zijn behaald, omdat de dienstdoende beveiliging in het netstation dan – bij de brand [
toevoeging hof] – zou zijn afgeschakeld. Tegenover het oordeel van de rechtbank dat Stedin geen wettelijke veiligheidsnorm heeft overschreden, brengt Achmea naar voren dat de omstandigheid dat een opstal in algemene zin voldoet aan geldende veiligheidsvoorschriften, niet in de weg staat aan het oordeel dat de opstal (niettemin) niet aan bedoelde eisen voldoet.
6.24
Dat laatste is overeenkomstig geldende rechtspraak en juist. Dat neemt niet weg dat het wel een relevant gezichtspunt is dat het ontwerp destijds is gebouwd conform de wettelijke norm. Stedin heeft daaraan toegevoegd – en de rechtbank heeft dat in haar oordeel betrokken – dat zij bij het ontwerp van het laagspanningsnet in de wijk in 2008 met meer aspecten rekening moest houden dan alleen met de veiligheid en dat de keuze voor een hogere dan wel lagere waarde voor- en nadelen heeft. Volgens Stedin werd de keuze voor een beveiliging van 250A met name gemaakt met het oog op netzekerheid. Daarbij heeft Stedin aangevoerd dat de achtervangbeveiliging in het distributiestation in de eerste plaats bedoeld is voor hevige storingen en kortsluitingen in de hoofdkabel zelf en niet (primair) dient ter bescherming van de aansluitkabel. De stelling van Achmea dat Stedin door haar ontwerpkeuze een onaanvaardbaar risico op het ontstaan van levensgevaarlijke situaties door brand heeft laten ontstaan, vindt verder geen steun in de destijds geldende wettelijke normeringen of de toen gangbare praktijk. Achmea heeft daarnaast geen (andere) omstandigheden genoemd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat van Stedin redelijkerwijs kon worden gevergd dat zij destijds een andere keuze had moeten maken. Stedin heeft in dit verband nog aangevoerd dat kortsluitvastheid destijds niet werd getoetst en in de periode vanaf 2008 tot aan de brand in 2018 nooit spanningsklachten zijn binnengekomen of zich een vergelijkbaar incident had voorgedaan. Het hof beschikt ook niet over enige aanwijzing dat dit anders zou zijn. Dat in 2018 de veiligheidsnormen op dit punt zijn gewijzigd, maakt dit oordeel niet anders. Die wijziging kan immers berusten op nieuwe inzichten of gewijzigde omstandigheden, die voorheen nog niet bekend waren. Waarom de ontwerpkeuze voor 250A en daarop afgestemde bekabeling een aan de monteur van Stedin toe te rekenen aansluitfout zou zijn, acht het hof onbegrijpelijk en overigens onvoldoende onderbouwd.
6.25
Ook de omstandigheid dat [betrokkene] verzekerd is voor de door hem geleden brandschade, is een omstandigheid die werkt in het voordeel van Stedin en het beroep op de aansprakelijkheidsbeperking minder snel onaanvaardbaar maakt. Tot slot maakt ook de omstandigheid dat, zoals de rechtbank oordeelde en waartegen als zodanig geen grief is gericht, geen sprake is geweest van opzet, grove schuld of roekeloosheid aan de zijde van Stedin, het beroep op de aansprakelijkheidsbeperking minder snel onaanvaardbaar.
6.26
Het voorgaande voert tot de slotsom dat alle omstandigheden in aanmerking genomen de aansprakelijkheidsbeperking waar Stedin zich op beroept naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Uit het voorgaande volgt dat op Stedin een verplichting tot schadevergoeding rust, maar dat deze is beperkt tot een bedrag van € 3.500, vermeerderd met rente.
Buitengerechtelijke kosten
6.27
Achmea heeft gesteld dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt die zij vergoed wil zien. Haar kosten bestaan uit werkzaamheden die intern in haar organisatie zijn verricht. De werkzaamheden zijn omschreven als: het achterhalen van de schadeoorzaak en de omvang van de schade, het laten verrichten van verschillende onderzoeken en het laten opstellen van verschillende deskundigenrapportages omtrent de oorzaak van de schade en het schadebedrag, het toezenden van aansprakelijkstellingen naar Stedin en het voeren van correspondentie met het doel om deze schade zonder tussenkomst van de rechter op Stedin te kunnen verhalen. Zij heeft haar kosten geschat en daarvoor aansluiting gezocht bij de BIK-staffel.
6.28
Het hof volgt Stedin in haar standpunt dat het merendeel van werkzaamheden die Achmea beschrijft niet kwalificeren als buitengerechtelijke kosten, maar als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Dat volgt ook uit de producties waar Achmea naar verwijst, die betrekking hebben op expertiserapporten (productie 5 t/m 11). De andere producties waar Achmea naar verwijst (productie 13-14) betreffen de aansprakelijkstellingsbrief en de daaropvolgende verzoeken tot nakoming. Deze werkzaamheden vallen echter onder de proceskosten en komen daarom evenmin voor vergoeding op grond van artikel 6:96 lid 2 onder c in aanmerking. Het hof komt voor het overige tot hetzelfde oordeel als de rechtbank en zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afwijzen.
Expertisekosten
6.29
Stedin heeft een grief gericht het oordeel van de rechtbank dat de expertisekosten van Achmea voor vergoeding in aanmerking komen. Achmea heeft verweer gevoerd.
6.3
Artikel 7:962 lid 1 BW bepaalt dat door subrogatie de vordering die de verzekerde heeft op een derde wegens door hem veroorzaakte schade, overgaat op de verzekeraar indien deze de schade heeft vergoed. Het gaat hier om schade (kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid) die op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW voor vergoeding in aanmerking komt. Volgens vaste rechtspraak leidt het voorgaande ertoe dat als Achmea als verzekeraar verhaal neemt, de expertisekosten door Stedin moeten worden vergoed indien en voor zover door [betrokkene] gemaakt, of, wanneer deze zijn gemaakt door Achmea, indien en voor zover deze kosten onder deze bepaling zouden vallen, indien zij door [betrokkene] zouden zijn gemaakt.
6.31
De expertisekosten waarvan Achmea vergoeding vraagt, betreffen kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid (de kosten van de deskundigen Biesboer en Warries die onderzoek hebben verricht naar de toedracht van de schade) en kosten ter vaststelling van de omvang van de schade (de kosten van de eigen schade-expert van Achmea). Deze kosten vallen onder het bereik van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Anders dan Stedin, is het hof van oordeel dat wanneer Achmea niet als verzekeraar was tussengekomen, [betrokkene] zelf – door inschakeling van deskundigen – ook deze kosten had gemaakt. Stedin betwistte immers de oorzaak van het onheil en dat zij tot vergoeding van de werkelijk geleden schade van [betrokkene] gehouden was. Naar het oordeel was de inzet van Biesboer, Warries en de schade-expert daarom ook redelijk. Dat de kosten een redelijke omvang hebben is niet in geschil. Het hof zal het oordeel van de rechtbank daarom ook op dit onderdeel bekrachtigen.
Proceskosten
6.32
Stedin heeft tot slot ook een grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Die grief slaagt. Omdat Achmea in de procedure bij de rechtbank merendeels in het ongelijk is gesteld, dient zij in de proceskosten te worden veroordeeld.
Conclusie en proceskosten
De conclusie is dat het hoger beroep van Achmea niet slaagt. Het hof zal Achmea als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het principaal hoger beroep. Ook het incidenteel hoger beroep van Stedin slaagt niet, behalve op het punt van de proceskostenkostenveroordeling. Het hof zal daarom het vonnis bekrachtigen, behoudens op dit onderdeel.
6.33
De proceskosten
in de procedure bij de rechtbankaan de zijde van Stedin worden begroot op:
griffierecht € 4.200,-
salaris advocaat
€ 3.540,-(2 punten × tarief V)
Totaal € 7.740,-
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
6.34
De proceskosten
in het principaal hoger beroepaan de zijde van Stedin worden begroot op:
griffierecht € 5.689,-
salaris advocaat € 7.144,- (2 punten × tarief V)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 13.011,-
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.
6.35
De proceskosten
in het incidenteel hoger beroepaan de zijde van Achmea worden begroot op € 1.786,- (½ x 1 punt x tarief V) aan salaris advocaat.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2022, behoudens voor zover daarin onder 6.3 de proceskosten van partijen zijn gecompenseerd, vernietigt het vonnis in zoverre en bepaalt opnieuw rechtdoende als volgt;
  • veroordeelt Achmea in de kosten van de procedure bij de rechtbank, aan de zijde van Stedin begroot op € 7.740,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als Achmea deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • veroordeelt Achmea in de kosten van de procedure in het principaal hoger beroep, aan de zijde van Stedin begroot op € 13.011,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als Achmea deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bepaalt dat als Achmea niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Achmea de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-,
  • veroordeelt Stedin in de kosten van de procedure in het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van Achmea begroot op € 1.786,-;
  • bepaalt dat als Stedin niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Achmea de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-,
  • verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
  • wijst af het meer of anders gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, R.G.C. Veneman en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30 mei 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4511, rov. 3.42 e.v.
2.Methodebesluit regionale netbeheerders elektriciteit 2017-2021 (ACM/DE/2016/205072), onder punt 26, 29-32.
3.Idem.
4.Zie aanhef Algemene Voorwaarden voor aansluiting en transport elektriciteit en gas voor kleinverbruikers (versie 2013).