ECLI:NL:RBROT:2022:7572

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
C/10/617993 / HA ZA 21-398
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van netbeheerder voor schade door brand in aansluitkast

In deze zaak vorderde Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Achmea) schadevergoeding van Stedin Netbeheer B.V. (hierna: Stedin) naar aanleiding van een brand in de aansluitkast van een woning van een verzekerde van Achmea, [persoon A]. De brand vond plaats op 1 november 2018, waarbij Achmea een schadevergoeding van € 158.188,98 aan [persoon A] heeft uitgekeerd. Achmea stelde Stedin aansprakelijk voor de schade, stellende dat Stedin tekort was geschoten in haar verplichting om te zorgen voor een deugdelijke aansluiting op het elektriciteitsnet. Stedin betwistte de aansprakelijkheid en deed een beroep op een exoneratiebeding in haar algemene voorwaarden, dat de schadevergoeding zou beperken tot € 3.500,-. De rechtbank oordeelde dat Stedin inderdaad tekort was geschoten in haar zorgplicht, maar dat het exoneratiebeding niet onredelijk bezwarend was. De rechtbank wees de vordering van Achmea toe tot een bedrag van € 3.500,-, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden de expertisekosten van Achmea, tot een bedrag van € 8.084,94, eveneens toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/617993 / HA ZA 21-398
Vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., tevens handelende onder de naam Interpolis,
statutair gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. drs. J.E.G. Joosten,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEDIN NETBEHEER B.V.,
statutair gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Kopp.
Partijen zullen hierna “Achmea” en “Stedin” genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 april 2021 met producties 1 tot en met 15
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6
  • het B8-formulier van Achmea met productie 16
  • het B8-formulier van Achmea met productie 17
  • de oproepingsbrief van 27 augustus 2021
  • de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 24 januari 2022 door partijen overgelegde spreekaantekeningen
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..Waar gaat het om?

Deze zaak gaat over de vraag of Stedin aan Achmea de schade moet vergoeden die het gevolg is geweest van een brand in een woning van [persoon A] , een verzekerde van Achmea. De uitkomst is dat Stedin een klein deel van de gevorderde schadevergoeding en alle gemaakte expertisekosten moet betalen.
3. De feiten
3.1.
Op 1 november 2018 heeft brand gewoed in de woning van [persoon A] . Hij was op dat moment bij Achmea tegen brandschade verzekerd.
3.2.
Achmea heeft [persoon A] op grond van die verzekering voor de geleden brandschade een bedrag uitgekeerd van € 158.188,98.
3.3.
De brand is ontstaan in de zogenoemde huis- of hoofdaansluitkast (hierna: de aansluitkast). Dit is een te openen, maar verzegelde kunststoffen kast waarin zich hoofdzekeringen bevinden. De aansluitkast is op enkele metalen restanten na bij de brand geheel verloren gegaan.
3.4.
De aansluitkast was een component van de aansluiting van de woning op het door Stedin in stand gehouden en in de wijk gelegen laagspanningsnet (400V) en bevond zich in de meterkast van de woning. De andere componenten van de aansluiting waren de aansluitkabel, die was aangesloten op een voor de woning liggende hoofdkabel van het laagspanningsnet, en de elektriciteitsmeter.
3.5.
Stedin was bij het uitbreken van de brand op grond van de Elektriciteitswet 1998 en een met [persoon A] gesloten aansluit- en transportovereenkomst verantwoordelijk voor het realiseren en onderhouden van deze aansluiting. Op de overeenkomst zijn de ‘Algemene voorwaarden 2013. Aansluiting en transport voor kleinverbruikers’ van toepassing.
3.6.
Op 2 november 2018 hebben Biesboer Expertise (in opdracht van Achmea), een medewerker van de plaatselijke brandweer en twee storingsspecialisten van Stedin een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand.
3.7.
Biesboer Expertise is in haar rapport van 2 april 2019 onder meer tot de conclusie gekomen dat de brand is ontstaan door een technisch mankement in de aansluitkast, maar dat door het verlies van de aansluitkast niet kan worden vastgesteld wat dit technisch mankement precies was.
3.8.
In het rapport ‘Onderzoek restanten meterkast na brand op donderdag 1 november 2018’ van Stedin staat onder meer:

Er zijn in de klantinstallatie[de elektrische installatie na de elektriciteitsmeter, rb]
geen aanwijzingen gevonden die het ontstaan van brand verklaren.
(…)
De meervoudige kortsluitingen in de HAK[de aansluitkast, rb]
en de aansluitkabel bemoeilijken het onderzoek naar de aanleiding van het incident. Er kan niet worden vastgesteld welke voedpunten[sporen van kortsluiting, rb.]
een begin of een gevolg zijn. Het staat wel vast dat de brand in de HAK moet zijn begonnen.
3.9.
De onderzoekers van Stedin hebben in hun rapport vermeld dat toen zich in de aansluitkast kortsluitingen voordeden de spanning niet is uitgeschakeld door ingrijpen van de zekering die zich bevond in het distributiestation in de wijk (door Stedin ook MSR genoemd) waarin de woning van [persoon A] is gelegen.
3.10.
Zij hebben na een computersimulatie geconcludeerd dat met het beveiligen van de hoofdkabel met zekeringen van 250 Ampère (A) in het distributiestation het net niet ‘kortsluitvast’ is en de aanbeveling gedaan om in plaats daarvan beveiligingen van 160A toe te passen. Het net is dan wel kortsluitvast en het aan de woningen te leveren vermogen is dan nog steeds ruim gedekt.
3.11.
Op grond van artikel 7.8 lid 5 van de Netcode elektriciteit moeten laagspanningsnetten kortsluitvast zijn. Voor aansluitleidingen kan hiervan worden afgeweken mits dit niet leidt tot veiligheidsrisico’s door een kortsluiting. Deze eisen gelden voor vanaf 1 april 2018 nieuw aan te leggen laagspanningsnetten. Het laagspanningsnet in de wijk waar de woning is gelegen is gerealiseerd in 2008.
3.12.
Achmea heeft Stedin aansprakelijk gesteld voor de door [persoon A] geleden en de door haar aan hem vergoede schade. Stedin heeft betwist aansprakelijk te zijn en heeft daarnaast een beroep gedaan op artikel 17 lid 4 van de algemene voorwaarden. Artikel 17 luidt:

Artikel 17 Aansprakelijkheid
17.1a De netbeheerder is, met inachtneming van het bepaalde in de overige leden van dit artikel, jegens de contractant aansprakelijk voor schade als gevolg van onderbreking van het transport van elektriciteit respectievelijk gas echter uitsluitend indien en voor zover:
a. de onderbreking het gevolg is van een aan de netbeheerder toerekenbare tekortkoming en
b. het personenschade betreft als gevolg van lichamelijk letsel of overlijden en/of
c. het zaakschade betreft bestaande uit vernietiging, beschadiging of verlies van een zaak en/of
d. het noodzakelijke kosten betreffen ter voorkoming van zaakschade bij een onderbreking van meer dan 8 uur, die niet bestaan uit kosten ter zake van een vervangende elektriciteitsvoorziening.
17.1b Voor zaakschade en voor de noodzakelijke kosten ter voorkoming van zaakschade geldt een drempelbedrag van Euro 40,- (veertig Euro) voor de contractant, met dien verstande dat bij overschrijding het drempelbedrag mede wordt vergoed. Voor personenschade als gevolg van lichamelijk letsel of overlijden geldt geen drempelbedrag.
17.2
De netbeheerder is, met inachtneming van het bepaalde in de overige leden van dit artikel, voorts aansprakelijk voor schade aan personen of zaken ten gevolge van een gebrekkige aansluiting of een gebrekkig transport dan wel van een onjuist handelen of nalaten in verband met aansluiting en/of transport - niet zijnde een onderbreking van het transport -, doch niet indien de schade het gevolg is van een tekortkoming die de netbeheerder niet kan worden toegerekend.
17.3
Behoudens ingeval de schade ontstaat als gevolg van opzet of bewuste roekeloosheid van de netbeheerder of diens leidinggevende werknemers, is in alle gevallen van vergoeding uitgesloten indirecte schade zoals in ieder geval schade als gevolg van bedrijfsstilstand, als gevolg van het niet kunnen uitoefenen van een beroep of bedrijf en als gevolg van winstderving.
17.4
Indien en voor zover de netbeheerder jegens de contractant in het kader van deze algemene voorwaarden tot schadevergoeding verplicht is, komt schade slechts voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van ten hoogste:
a. Euro 5.000.000,- (vijfmiljoen Euro) per gebeurtenis voor alle contractanten tezamen voor zover het personenschade betreft en
b. Euro 2.500.000,- (tweemiljoenvijfhonderdduizend Euro) per gebeurtenis voor alle contractanten tezamen voor zover het zaakschade en de noodzakelijke kosten ter voorkoming van zaakschade betreft, met dien verstande dat, ongeacht de omvang van het totaal der schade, de vergoeding van de noodzakelijke kosten ter voorkoming van zaakschade is beperkt tot Euro 75,- (vijfenzeventig Euro) per contractant en de totale vergoeding van zaakschade en noodzakelijke kosten ter voorkoming van zaakschade is beperkt tot ten hoogste Euro 3.500,- (drieduizendvijfhonderd Euro) per contractant.
Indien het totaal der schaden meer bedraagt dan de vermelde Euro 5.000.000; aan personenschade en/of Euro 2.500.000,- aan zaakschade en/of noodzakelijke kosten ter voorkoming van zaakschade, is de netbeheerder niet gehouden meer schadevergoeding te betalen dan bedoeld bedrag, waarbij met inachtneming van de eerder in dit lid genoemde maxima per contractant, de aanspraken van de contractanten naar evenredigheid zullen worden voldaan.

4..Het geschil

4.1.
Achmea vordert veroordeling van Stedin tot betaling van in totaal € 166.273,92 vermeerderd met rente en (buitengerechtelijke) kosten. Zij legt hieraan – zeer verkort weergegeven – primair ten grondslag dat sprake is van wanprestatie en subsidiair onrechtmatig handelen van Stedin tegenover [persoon A] en dat zij in de rechten van [persoon A] is gesubrogeerd.
4.2.
Stedin heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Achmea. Zij betwist de door Stedin gestelde wanprestatie en ook dat zij onrechtmatig tegenover [persoon A] heeft gehandeld. Daarnaast heeft zij zich tegen de vordering verweerd met een beroep op artikel 17.4 van de algemene voorwaarden.
4.3.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling

Aansprakelijkheid van Stedin

Stedin moest zorgen voor een deugdelijke aansluiting
5.1.
Partijen zijn het erover eens dat Stedin op grond van de met [persoon A] gesloten overeenkomst moet zorgen voor een aansluiting van zijn woning op het elektriciteitsnet en deze aansluiting moet onderhouden. Deze verbintenissen vergen van Stedin dat zij zorgt voor een aansluiting die deugdelijk is, inclusief een deugdelijke aansluitkast.
De aansluiting was gebrekkig want de aansluitkast had een technisch mankement
5.2.
Volgens Achmea was de aansluiting niet deugdelijk omdat de aansluitkast een technisch mankement had en is door dat mankement de brand ontstaan. Achmea baseert haar stelling op het onderzoek van Bieseboer Expertise. Achmea heeft ook een rapport van Elektrotechnisch bureau Warries overgelegd. Dat rapport richt zich echter op het distributiestation en niet op het gestelde technische mankement in de aansluitkast.
5.3.
Op Achmea rust de stelplicht en bij voldoende betwisting de bewijslast dat de aansluitkast een technisch mankement had. Stedin heeft de stelling van Achmea dat de brand in de aansluitkast is ontstaan door een technisch mankement betwist, maar zij heeft dat onvoldoende gemotiveerd gedaan. Voor dat oordeel is het volgende redengevend.
5.3.1.
De rechtbank stelt voorop dat de aansluitkast verzegeld is en dus enkel kan worden opengemaakt door eigen medewerkers van Stedin of externe partijen met een zogeheten zegelrecht. Tussen partijen is niet in geschil dat bij normaal gebruik de aansluitkast niet in brand hoort te vliegen. Volgens Stedin kan niet worden vastgesteld of van normaal gebruik sprake was. Hier gaat de rechtbank aan voorbij. De door partijen overgelegde onderzoeksbevindingen bevatten geen aanknopingspunten voor de conclusie dat van normaal gebruik geen sprake was. Zowel Biesboer Expertise als Stedin hebben aangegeven dat zij geen aanwijzingen hebben gevonden die kunnen duiden op een fout in de elektrotechnische installatie die tot de verantwoordelijkheid van [persoon A] behoort (de verdeelinstallatie na de elektriciteitsmeter van Stedin). Ook is niet in geschil dat voor zover in de woning te veel stroomverbruikers zouden zijn ingeschakeld en de aansluiting zou zijn overbelast de smeltzekeringen of automatische stoppen in de verdeelinstallatie van [persoon A] zelf of de hoofdzekeringen in de aansluitkast zouden hebben ingegrepen.
5.3.2.
Stedin heeft gewezen op de mogelijkheid van binnengedrongen vocht of ongedierte als achterliggende oorzaken van de brand. Ter zitting heeft Stedin toegelicht dat een aansluitkast niet waterdicht is. Volgens Achmea is van binnendringend vocht of ongedierte geen sprake geweest en moet, los daarvan, een aansluitkast daartegen ook bestand zijn. Over deze door Stedin genoemde alternatieve oorzaken overweegt de rechtbank dat van Stedin, een professionele partij met een eigen onderzoeks- en storingsdienst, op zijn minst mag worden verwacht dat zij de door haar aangedragen alternatieve oorzaken meer toelicht, bijvoorbeeld door uit te leggen hoe de door haar genoemde oorzaken tot de brand hadden kunnen leiden, ondanks dat mag worden aangenomen dat gelet op de functie van de aansluitkast daaraan de nodige veiligheidseisen worden gesteld. Daarmee blijven deze genoemde alternatieve oorzaken algemene hypotheses die niet zijn gekoppeld aan concrete omstandigheden ter plaatse.
5.3.3.
Stedin heeft ter zitting nog aangevoerd dat de brand ook het gevolg zou kunnen zijn geweest van het niet goed terugdraaien van een van de hoofdzekeringen (bijvoorbeeld nadat een externe partij in het kader van werkzaamheden aan de elektrische installatie van [persoon A] de hoofdzekering in de aansluitkast heeft losgedraaid). Ook hieraan gaat de rechtbank voorbij.
Achmea heeft gesteld dat de aansluitkast niet is geopend door andere partijen dan Stedin zelf of partijen die in opdracht van Stedin werkten. Stedin heeft dat niet betwist. Voor zover een niet goed teruggeplaatste hoofdzekering inderdaad de oorzaak is geweest, dan moet dat zijn gebeurd bij het uitvoeren van werkzaamheden aan de aansluitkast door of namens Stedin en dat levert nog steeds een tekortkoming op van Stedin.
5.3.4.
Tot slot overweegt de rechtbank dat Stedin het bestaan van het technisch mankement enkel heeft betwist omdat dit volgens haar niet kan worden vastgesteld. Stedin sluit de aanwezigheid van een technisch mankement echter evenmin uit. Bij gebreke aan een voldoende concreet verweer van Stedin dat de oorzaak van de brand voor rekening van [persoon A] komt, is de rechtbank van oordeel dat het niet kunnen vaststellen van de oorzaak van de brand voor rekening van Stedin moet komen. Zij is immers verantwoordelijk voor (het onderhoud aan) de aansluitkast en staat in voor de deugdelijkheid daarvan.
5.3.5.
De conclusie is dan ook dat Stedin tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenis om voor een deugdelijke aansluiting te zorgen. Stedin moet dan in principe de schade vergoeden die het gevolg is geweest van die tekortkoming (zie artikel 6:74 lid 1 BW).
Causaal verband en subrogatie
[persoon A] heeft door het technisch mankement schade geleden
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [persoon A] door de in brand gevlogen aansluitkast schade heeft geleden en dat met het herstel van die schade een bedrag van € 158.188,98 was gemoeid. Ook is niet in geschil dat Achmea dat bedrag op grond van de met [persoon A] gesloten verzekeringsovereenkomst heeft uitgekeerd. Tot slot is niet, danwel onvoldoende betwist dat Achmea voor dat bedrag in de rechten van [persoon A] is gesubrogeerd.
Maximering van de schade
Artikel 17 lid 4 van de algemene voorwaarden
5.5.
Stedin stelt dat in geval zij aansprakelijk is voor de door [persoon A] geleden schade zij op grond van artikel 17 lid 4 van de algemene voorwaarden in dit geval hoe dan ook niet meer dan € 3.500,-- aan zaakschade hoeft te vergoeden. Achmea heeft betwist dat dit beding in deze zaak van toepassing is. Voor het geval dat wel zo is, heeft Achmea zich erop beroepen dat zij het beding heeft vernietigd omdat de bepaling onredelijk bezwarend is. Voor het geval het beding van toepassing is én evenmin onredelijk bezwarend, dan is volgens Achmea het beroep daarop door Stedin in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De toepasselijkheid van het beding en de verweren van Achmea worden hierna beoordeeld.
Algemene voorwaarden 2008 en 2013
5.5.1.
In de processtukken zijn partijen steeds uitgegaan van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van 2008. Stedin heeft ook de algemene voorwaarden uit 2013 overgelegd en daarnaar verwezen. Een verschil tussen beide versies is dat de maximaal te vergoeden zaakschade zoals bedoeld in artikel 17 lid 4 in de versie 2008 nog € 1.400,-- bedraagt en deze in de versie van 2013 is verhoogd naar € 3.500,--.
Stedin heeft Achmea in een eerder stadium (ter beslechting van het geschil) aangeboden een bedrag van € 3.500,-- te betalen.
Achmea heeft aangegeven dat de rechtbank bij de beoordeling van haar vordering van de versie van 2013 kan uitgaan. Dat zal de rechtbank doen. De onder 3.11 weergegeven versie van artikel 17 is dan ook die uit de versie van 2013.
Artikel 17 lid 4 is van toepassing, ook als maar één contractant schade lijdt
5.5.2.
Achmea wijst erop dat in artikel 17 onderscheid wordt gemaakt tussen schade ontstaan door een
onderbreking van het transport van elektriciteit(lid 1) en schade ontstaan
door andere oorzaken(lid 2). De redactie van lid 4 is zo dat het beding ‘lijkt’ te zien op schade door zo’n onderbreking, aldus Achmea. Dat is volgens haar af te leiden uit de formulering en constructie van lid 4. Daarin wordt volgens haar de nadruk gelegd op een bedrag van ten hoogste € 2.500.000,--
per gebeurtenisvoor alle contractanten
tezamen, waarna de zin als één geheel doorloopt en eindigt met het maximale bedrag dat per contractant aan zaakschade wordt uitgekeerd (€ 3.500,--).
Deze uitleg ligt volgens Achmea voor de hand omdat er in geval van een onderbreking van het transport van elektriciteit veel contractanten kunnen worden geraakt. Die omstandigheid zou volgens haar aanleiding kunnen geven om de hoogte van een uit te keren schadebedrag te limiteren. Ook brengt artikel 6:148 lid 2 BW met zich dat lid 4 zo moet worden uitgelegd dat dit beding alleen geldt in het geval er méérdere contractanten schade lijden door een schadegebeurtenis. Omdat het beding op twee manieren kan worden uitgelegd en daarmee onduidelijk is, moet op grond van artikel 6:238 lid 2 BW worden aangesloten bij de lezing die voor de consument het meest gunstig is, aldus nog steeds Achmea.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.5.3.
Stedin en [persoon A] hebben niet onderhandeld over de algemene voorwaarden waarin het beding is opgenomen. Dan spelen hun verklaringen geen rol, maar komt relatief veel gewicht toe aan de taalkundige betekenis van de gebruikte bewoordingen en aan de objectieve omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
Dat geldt te meer omdat het hier om algemene voorwaarden gaat die bestemd zijn om door Stedin – maar ook door de overige netbeheerders – in een groot aantal contracten met ‘kleinverbruikers’ te worden ingeschakeld. Kleinverbruikers zijn contractanten met een zogeheten doorlaatwaarde van maximaal 3 x 80A. Het gaat dan in ieder geval om de huisaansluitingen van consumenten. Voorts geldt in dit geval de uitlegregel van artikel 6:238 lid 2 BW.
5.5.4.
De aard en strekking van artikel 17 blijken naar het oordeel van de rechtbank duidelijk uit de bewoordingen van de tekst. Artikel 17 regelt tussen Stedin en de contractant in welke gevallen Stedin voor een aan haar toerekenbare tekortkoming aansprakelijk is (lid 1 en lid 2), voor welke soort schade zij aansprakelijk is en voor welke soort schade zij dat (in principe) niet is.
Aansprakelijkheid kan voortvloeien uit een onderbreking van het transport van electriciteit (lid 1) en/of een gebrekkige aansluiting of gebrekkig transport, danwel een onjuist handelen of nalaten in verband met de aansluiting en/of transport (lid 2). De onderhavige brand in de aansluitkast valt wat de aansprakelijkheid betreft onder de reikwijdte van artikel 17 lid 2.
Schade die vervolgens voor vergoeding in aanmerking komt is personenschade (door overlijden of letsel), zaakschade en kosten ter voorkoming van zaakschade. Indirecte schade komt niet voor vergoeding in aanmerking (lid 3), tenzij sprake is van opzet of grove schuld aan de zijde van Stedin.
Nadat is aangegeven in welke gevallen en voor wat voor een soort schade Stedin aansprakelijk is, behandelt het artikel de omvang van het door de netbeheerder per gebeurtenis maximaal per schadesoort aan schadevergoeding te betalen bedrag (lid 4). Dit maximum bestaat enerzijds uit een per gebeurtenis aan alle contractanten tezamen aan uit te keren maximum schadevergoeding voor geleden personenschade (€ 5.000.000,--) en voor geleden zaakschade (inclusief gemaakte kosten ter voorkoming van zaakschade (€ 2.500.000,--). Waar het gaat om vergoeding van geleden zaakschade is daarnaast in lid 4 bepaald dat Stedin niet meer dan € 3.500,-- per gebeurtenis aan een contractant hoeft te vergoeden.
Bezien tegen de opbouw van artikel 17 is de tekst van lid 4 duidelijk en volgt daaruit dat ongeacht de totale omvang van de zaakschade die het gevolg is van een gebeurtenis, Stedin een contractant per gebeurtenis niet meer dan € 3.500,-- aan zaakschade hoeft te vergoeden, ongeacht het aantal contractanten dat door die gebeurtenis schade lijdt.
Wordt de interpretatie van Achmea gevolgd dan zou dit betekenen dat afhankelijk van het
aantalcontractanten dat door de gebeurtenis schade lijdt de contractant in een gunstige of minder gunstige positie terechtkomt ongeacht de hoogte van de (totale) schade. Lijdt slechts één contractant zaakschade dan zou volgens de lezing van Achmea de aansprakelijkheid van Stedin onbeperkt zijn, maar zodra twee contractanten zaakschade zouden lijden zou het beding wél effect hebben. Een dergelijke uitleg ligt niet voor de hand.
De conclusie is dat de schadebeperking tot € 3.500,-- in het beding ook van toepassing is als maar één contractant schade lijdt, zoals hier.
Artikel 17 lid 4 is niet onredelijk bezwarend
5.6.
De rechtbank zal nu beoordelen of het bepaalde in artikel 17 lid 4 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is. Volgens artikel 6:233 BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar als het onredelijk bezwarend is voor de wederpartij, in dit geval [persoon A] (Achmea is door de subrogatie ten volle in de rechten van [persoon A] getreden).
Of een beding onredelijk bezwarend is moet volgens artikel 6:233 BW worden beoordeeld aan de hand van de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval.
Daarbij moet artikel 6:233 BW in dit geval conform de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn 93/13) worden toegepast. Dit komt erop neer dat moet worden beoordeeld of het beding oneerlijk is in de zin van die richtlijn.
5.6.1.
Artikel 3 lid 1 van Richtlijn 93/13 bepaalt dat een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld als oneerlijk wordt beschouwd als het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.
Artikel 3 lid 1 van Richtlijn 93/13 is toepasselijk: Stedin is een professionele partij, artikel 17 lid 4 betreft geen kernbeding, [persoon A] is een consument en over de algemene voorwaarden is niet onderhandeld.
5.6.2.
Om te bepalen of een beding een ‘aanzienlijke verstoring van het evenwicht’ tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen veroorzaakt, moet met name rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen op dit punt
geenregeling hebben getroffen. Aan de hand van een dergelijk vergelijkend onderzoek kan de nationale rechter bepalen of, en in voorkomend geval, in welke mate, de overeenkomst de consument in een juridisch minder gunstige positie plaatst dan die welke uit het geldende nationale recht voortvloeit.
Een aanzienlijke verstoring van het evenwicht kan al volgen uit het feit dat de rechtspositie waarin de consument als partij bij de betrokken overeenkomst verkeert krachtens de toepasselijke nationale bepalingen, in voldoende ernstige mate wordt aangetast doordat de inhoud van de rechten die de consument volgens die bepalingen aan die overeenkomst ontleent, wordt beperkt of de uitoefening van die rechten wordt belemmerd dan wel doordat aan de consument een extra verplichting wordt opgelegd waarin de nationale bepalingen niet voorzien.
Waar het gaat om de vraag in welke omstandigheden een aanzienlijke verstoring van het evenwicht ‘in strijd met de goede trouw’ wordt veroorzaakt, moet de nationale rechter nagaan of de verkoper redelijkerwijs ervan kon uitgaan dat de consument een dergelijk beding zou aanvaarden als daarover op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk was onderhandeld (ECLI:NL:HR:2019:1830, r.o 3.2.3).
5.6.3.
In dit geval is niet in geschil dat het beding Stedin geheel of ten dele bevrijdt van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, in dit geval de verplichting zoals neergelegd in artikel 6:74 BW. Op grond van artikel 6:237 BW, aanhef en onder f, wordt een beding dat daartoe strekt en is opgenomen in algemene voorwaarden ten opzichte van een consument vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Die situatie is hier aan de orde. Dat betekent dat het aan Stedin is dit wettelijke vermoeden te weerleggen door feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen waaruit volgt dat het beding niet onredelijk bezwarend is.
5.6.4.
Stedin heeft – onder verwijzing naar diverse aansprakelijkheidsprocedures tegen netbeheerders en naar literatuur – de volgende omstandigheden aangevoerd waaruit volgens haar volgt dat het beding niet onredelijk bezwarend is:
 het beding en ook de hoogte van het maximumbedrag zijn expliciet aan de orde gekomen tijdens overleg tussen de netbeheerders en de Consumentenbond en de Consumentenbond heeft daarmee ingestemd; de wederzijds betrokken belangen zijn bij het overleg tegen elkaar afgewogen;
 netbeheerders zijn wettelijk verplicht tegen door de overheid vastgestelde tarieven te zorgen voor aansluitingen op het elektriciteitsnet en het transport van elektriciteit;
 een ongelimiteerde aansprakelijkheid is redelijkerwijs niet verzekerbaar, gelet op de hoogte van de tarieven enerzijds en de aansprakelijkheidsrisico’s anderzijds; alleen door een grens te stellen aan de hoogte van eventueel uit te keren schadevergoedingen kunnen lage tarieven worden gehandhaafd;
 Stedin is wel verzekerd voor aansprakelijkheid, maar voor haar geldt een aanzienlijk eigen risico;
 de afnemer kan op eenvoudige en relatief goedkope wijze maatregelen treffen tegen het risico van stroomonderbrekingen;
 de algemene voorwaarden worden door alle netbeheerders in Nederland gehanteerd om ongelijkheid per regio te voorkomen; het beding is een belangrijk onderdeel van de voorwaarden;
 op grond van de wet mag een netbeheerder geen onderscheid maken tussen afnemers en mag hij zijn diensten niet op gunstiger of ongunstiger voorwaarden aanbieden.
5.6.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Het exoneratiebeding leidt tot een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen. Een eventuele plicht tot schadevergoeding van Stedin wordt in geval van zaakschade door het beding in beginsel qua omvang sterk beperkt.
Gelet op de hieronder te noemen omstandigheden kon Stedin er echter wel redelijkerwijs van uit gaan dat de consument een dergelijk beding zou aanvaarden als daarover op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk was onderhandeld. Van een strijd met de goede trouw is daarmee geen sprake.
5.6.6.
Achmea heeft de gemotiveerde en onderbouwde stelling van Stedin onvoldoende gemotiveerd betwist dat de Consumentenbond heeft ingestemd met de algemene voorwaarden (met inbegrip van het exoneratiebeding). In de preambule van de door Achmea en Stedin overgelegde algemene voorwaarden staat in zowel de versie van 2008 als in die van 2013 vermeld dat de EnergieNed (de vertegenwoordiger van de netbeheerders) én de Consumentenbond overeenstemming over de voorwaarden hebben bereikt. Van enig voorbehoud over het exoneratiebeding blijkt uit de preambule en de rest van de algemene voorwaarden niet. Dat de Consumentenbond daarmee heeft ingestemd staat dus vast.
De rechtbank beschouwt de Consumentenbond ondanks het door Achmea genoemde, niet door Stedin ter discussie gestelde ledenaantal in 2008 van 540.610 op 16,5 miljoen inwoners) als een voldoende representatieve organisatie van consumenten. Dat de algemene voorwaarden, waaronder het exoneratiebeding waar Stedin nu een beroep op doet, tot stand zijn gekomen in overleg met de Consumentenbond, vormt dan ook een sterk argument dat Stedin in redelijkheid mocht aannemen dat een consument met het beding zou instemmen in individuele onderhandelingen. Aangenomen mag worden dat de Consumentenbond bij het overleg over de voorwaarden opkomt voor de belangen van de consument. Ook vormt het een aanwijzing dat het beding doorgaans niet tot onredelijke resultaten zal leiden.
5.6.7.
Achmea heeft niet betwist dat de aansprakelijkheidsrisico’s voor een netbeheerder in een in hoge mate geëlektrificeerd land als Nederland in potentie groot zijn, zeker als door een storing in het elektriciteitsnet vele afnemers schade leiden. Zij voert zelf aan dat het beding voor die situaties moet zijn geschreven. Maar ook in geval van één gebeurtenis bij één contractant kunnen de (financiële) gevolgen van een storing zeer groot zijn, bijvoorbeeld bij brand.
Achmea heeft ook niet betwist dat als de exoneratie verdwijnt of ten gunste van de afnemer wordt gematigd zich dat zal vertalen in hogere verzekeringspremies voor de netbeheerders, waarbij op voorhand niet vaststaat of die stijging kan worden verdisconteerd in de tarieven. Daarbij geldt dat met de Elektriciteitswet 1998 – die de wettelijke grondslag vormt voor het tarievenstelsel – wordt beoogd te voorzien in het behartigen van het publiek belang van beschikbaarheid van energie tegen maatschappelijk aanvaardbare prijzen voor alle consumenten en dat van een doelmatige marktoezicht en doelmatig toezicht, opdat productie en distributie van energie plaatsvindt tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten (zie de Memorie van Toelichting bij de Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer; TK II 2003-2004, nr. 3, p. 4).
Het stijgen van verzekeringspremies zal dit belang van beschikbaarheid van energie tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten onder druk kunnen zetten.
Tot slot is relevant dat geen sprake is van een volledige exoneratie. Had [persoon A] –
onverhoopt – personenschade geleden dan gold in dit geval een aansprakelijkheidslimiet van € 2.000.000,--.
5.6.8.
De conclusie is dat Stedin erin is geslaagd het wettelijk vermoeden te weerleggen dat het exoneratiebeding van artikel 17 lid 4 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 onder a BW. Dat betekent dat het beding niet op die grond kan worden vernietigd en Achmea die vernietiging niet kan inroepen. Dat verweer slaagt niet.
Het beroep op artikel 17 lid 4 is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
5.7.
Ook het verweer van Achmea dat een beroep op het exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is slaagt niet.
Een tussen partijen overeengekomen aansprakelijkheidsbeperking kan buiten toepassing blijven, als de toepassing daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Of dat zo is, moet worden beantwoord aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval, waarop partijen zich beroepen. In het algemeen geldt dat het slechts in uitzonderlijke, aansprekende gevallen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een beroep wordt gedaan op een aansprakelijkheidsbeperking die partijen onderling zijn overeengekomen. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als schade is ontstaan en in dat verband sprake is geweest van bewuste roekeloosheid of opzet van de voor die schade verantwoordelijke contractspartij.
Achmea heeft aan haar verweer dat het exoneratiebeding moet worden vernietigd omdat het onredelijk bezwarend is dezelfde argumenten ten grondslag gelegd als aan haar verweer dat een beroep van Stedin op het beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij heeft gewezen op:
de hoedanigheid van partijen (grote professionele partij tegenover consument)
het ontbreken van een onderhandelingspositie voor [persoon A]
dat Stedin er niet redelijkerwijs van uit mocht gaan dat een consument een dergelijk beding zou aanvaarden als daarover op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk was onderhandeld
e afwijking van het wettelijke schadevergoedingsregime ten nadele van [persoon A] ,
dat het beding vooral bedoeld is voor situaties dat sprake is van grootschalige gebreken in de levering van elektriciteit en grote aantallen afnemers schade lijden en dat risico mogelijk niet verzekerbaar is
de omstandigheid dat Stedin zich wel heeft verzekerd voor aansprakelijkheid zoals in deze casus aan de orde
de onduidelijkheid van het beding
de verplichting van Stedin om te zorgen voor veilige netten en aansluitingen en de mogelijke consequenties van het uitbreken waar het gaat om zaak- en personenschade.
5.7.1.
De argumenten a, b, c, d, e, f en g betreffen argumenten die samen en op zichzelf niet kunnen leiden tot het oordeel dat een beroep op het beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Deze argumenten zijn al gewogen in het oordeel dat het beding op zichzelf niet onredelijk bezwarend is. Zij hebben ook niet specifiek op [persoon A] zelf betrekking als wel op de consument in het algemeen.
Ook als wordt aangenomen dat [persoon A] niet besefte wat de strekking van het beding was en hij de geleden schade voor een groot deel niet op Stedin kon verhalen, geldt dat hij wel tegen het risico op brandschade was verzekerd en Achmea hem zijn geleden schade heeft vergoed.
5.7.2.
Dan nog het argument onder h. Over de primaire oorzaak van de brand heeft Achmea niet gezegd dat die meer behelsde dan een technisch mankement in de aansluitkast. Dit levert op zichzelf een tekortschieten van Stedin op, maar geen grove schuld of nalatigheid.
Achmea heeft ook nog gesteld dat Stedin haar onderhoudsplicht heeft verzaakt, nu de aansluitkast in brand is gevlogen. Volgens Achmea had dat in geval van goed onderhoud niet kunnen gebeuren. Stedin heeft betwist hierin te zijn tekortgeschoten. Voor zover de aansluitkast inderdaad niet goed zou zijn onderhouden is niet gesteld of gebleken dat sprake is van grove schuld of bewuste roekeloosheid aan de zijde van Stedin.
5.7.3.
Achmea heeft verder gesteld en met rapporten van door haar ingeschakelde partijdeskundigen onderbouwd dat de brand zich verder heeft kunnen ontwikkelen omdat de beveiliging in het distributiestation van Stedin niet heeft ingegrepen. Hiermee is volgens haar een veiligheidsnorm overschreden, dat zich hierdoor enige tijd kortsluitingen konden blijven voordoen en dat dit de bluswerkzaamheden bemoeilijkte. Dat laatste is niet betwist door Stedin en ook voldoende gebleken uit het door Achmea overgelegde filmpje, maar van overschrijding van een wettelijke norm is geen sprake.
5.7.4.
De wettelijke veiligheidsnorm van kortsluitvastheid van het laagspanningsnet geldt pas per 1 april 2018 voor nieuw te ontwerpen en aan te leggen netten. Achmea heeft verder geen andere, bijvoorbeeld in de branche op dit punt algemeen gebruikte normen genoemd die al golden vóór de brand en waaraan de toegepaste zekering van meet af níet en de nu aanbevolen zekering van 160A wél voldeed.
5.7.5.
Stedin heeft toegelicht waarom zij eerder voor een beveiliging van 250A heeft gekozen, met name was dat de netzekerheid. Ook al had Stedin toen al kunnen kiezen voor een waarde van 160A dan is de keuze om dat niet te doen op zichzelf tegenover [persoon A] niet onrechtmatig, ondanks dat door die keuze het risico wordt vergroot van een verdere escalatie door het niet (snel) afschakelen van de hoofdkabel in geval van kortsluiting.
Stedin heeft onweersproken gesteld dat zij bij het ontwerp van het laagspanningsnet in de wijk in 2008 met meer aspecten rekening moest houden dan alleen met de veiligheid en dat de keuze voor een hogere dan wel lagere waarde voor- en nadelen waar het gaat om het tegemoetkomen aan die belangen.
Verder heeft Stedin onweersproken aangevoerd dat de achtervangbeveiliging in het distributiestation in de eerste plaats is bedoeld voor hevige storingen en kortsluitingen in de hoofdkabel zelf en niet (primair) dient ter bescherming van de aansluitkabel.
Kortom, Achmea heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van grove schuld of bewuste roekeloosheid aan de zijde van Stedin door in 2008 het laagspanningsnet in de wijk te ontwerpen zoals zij dat heeft gedaan (met toepassingen van zekeringen van 250A in de distributiestations voor het afgaande veld) en dit daarna niet aan te passen.
5.7.6.
De conclusie is dan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat Stedin zich in dit geval beroept op de exoneratiebepaling.
5.7.7.
Stedin hoeft op grond van de primair door Achmea gestelde tekortkoming niet meer dan € 3.500,-- aan zaakschade te betalen.
5.7.8.
Stedin heeft onweersproken gesteld dat de exoneratiebepaling (in beginsel) ook van toepassing is als sprake is van onrechtmatig handelen van Stedin. Hierover zou blijkens de stellingen van Stedin nog anders kunnen worden gedacht als sprake was van opzet of grove onzorgvuldigheid. Maar daarvan is, zoals hiervoor is geoordeeld, geen sprake. Ook als moet worden geoordeeld dat sprake is van onrechtmatig handelen van Stedin dan kan zij een beroep doen op de exoneratiebepaling. De subsidiaire grondslag hoeft dan ook niet meer te worden beoordeeld.
5.8.
De door Achmea gevorderde hoofdsom zal gelet op wat hiervoor is overwogen worden toegewezen voor een bedrag van € 3.500,--. De daarover gevorderde wettelijke rente is niet weersproken en zal worden toegewezen conform de eis vanaf 24 november 2018 over de eerste € 2.500,-- en over de resterende € 1.000,-- vanaf 28 januari 2019, tot de dag van algehele voldoening.
Expertisekosten
5.9.
Achmea vordert daarnaast een bedrag van € 8.084,94 aan expertisekosten. Het gaat om € 3.941,42 aan kosten voor de inzet van Biesboer Expertise en € 4.143,52 aan eigen expertisekosten. Stedin heeft daartegen aangevoerd dat het kennelijk gaat om kosten die Achmea gemaakt heeft in het kader van de met [persoon A] gesloten verzekeringsovereenkomst en dat zij deze kosten hoe dan ook had moeten maken. Ook wijst Stedin erop dat Achmea niet heeft aangetoond dat deze kosten door [persoon A] zijn betaald of voor zijn rekening kwamen voordat deze kosten werden vergoed. Volgens Achmea komen deze kosten wel in aanmerking omdat als [persoon A] niet verzekerd was geweest hij die kosten wél had moeten maken. Dit is door Stedin niet betwist.
5.9.1.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2003:AI0894) volgt dat het verhaalsrecht van de verzekeraar ertoe strekt te voorkomen dat degene die schade heeft veroorzaakt, aan zijn verplichting tot vergoeding van de schade ontkomt en ervan profiteert dat de door hem veroorzaakte schade wordt vergoed door de verzekeraar van degene die de schade heeft geleden (ECLI:NL:GHAMS:2020:2932). Als Achmea als verzekeraar verhaal neemt, komen daarom de in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW vermelde redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking, als deze kosten, in het geval zij door [persoon A] waren gemaakt, onder deze bepaling zouden vallen.
5.9.2.
De gevorderde expertisekosten betreffen de kosten van het toedrachtonderzoek en de vaststelling van de omvang van de schade. Stedin heeft niet aangevoerd dat het onredelijk zou zijn dat Achmea daarvoor (een) expert(s) heeft ingeschakeld. Evenmin heeft zij de redelijkheid van de omvang van de gemaakte kosten bestreden. Gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade kunnen deze kosten ook aan Stedin worden toegerekend. Zij heeft onvoldoende aangevoerd om te kunnen aannemen dat de geclaimde kosten niet voor vergoeding in aanmerking zouden zijn gekomen als deze door [persoon A] zelf zouden zijn gemaakt. Stedin kan dan ook niet profiteren van het feit dat de kosten niet door [persoon A] , maar door Achmea als de verzekeraar van [persoon A] zijn gemaakt.
5.9.3.
Ter zitting heeft Stedin nog aangevoerd dat als een bedrag van € 3.500,-- aan hoofdsom zou worden toegewezen dat geen recht zou doen aan de situatie. Kennelijk doelt Stedin hier op een onevenredige verhouding tussen de toegewezen hoofdsom en de expertisekosten. Dit argument overtuigt niet. Het feit dat de expertisekosten de toegewezen hoofdsom overtreffen is een gevolg van het exoneratiebeding dat Stedin gebruikt. Had Stedin daarop geen beroep kunnen doen, dan was Stedin wél veroordeeld tot het betalen van een bedrag gelijk aan de schade-uitkering door Achmea aan [persoon A] . En daarmee staan de expertisekosten in een redelijke verhouding.
De gevorderde expertisekosten zullen worden toegewezen inclusief de daarover gevorderde (en niet betwiste) wettelijke rente.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.10.
Achmea vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal.
De rechtbank wijst de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af omdat Achmea onvoldoende heeft gespecificeerd of omschreven welke buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De stelling ‘Achmea heeft Stedin meerder malen aangeschreven teneinde betaling te verkrijgen’ is daarvoor onvoldoende. Het is niet aan de rechtbank om vervolgens zelf uit de producties waar in dat verband naar is verwezen te destilleren om welke werkzaamheden het dan precies gaat.
Proceskosten
5.11.
Gelet op de uitkomst van de zaak waarbij Achmea voor een groot deel, maar niet volledig in het ongelijk is gesteld acht de rechtbank het aangewezen de proceskosten te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Nakosten
5.12.
De nakosten zullen eveneens worden toegewezen. Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

6..De beslissing

De rechtbank:
6.1.
veroordeelt Stedin tot het betalen aan Achmea van een schadevergoeding van
€ 3.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2018 over de eerste
€ 2.500,-- en over de resterende € 1.000,-- vanaf 28 januari 2019, steeds tot aan de dag van voldoening;
6.2.
veroordeelt Stedin tot het betalen aan Achmea van expertisekosten van in totaal € 8.084,94, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 50,01 vanaf 11 april 2019, over
€ 2.464,68 vanaf 27 januari 2020, over € 928,72 vanaf 27 januari 2020, over € 750,01 vanaf 27 januari 2020 en over € 3.941,42 vanaf 15 april 2019, steeds tot aan de dag van voldoening;
6.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
verklaart de veroordelingen onder 6.1. en 6.2. uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.
2054