Conclusie
1.Inleiding
ik denk het wel]
ik denk het niet]
ik denk het wel]
ik denk het niet]
ik denk het niet]
ik denk het wel]
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
3.Het geding in cassatie
eerste middelziet op de overweging van het Hof dat er geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van de kosten voor bezwaar. Door in hoger beroep te gaan is belanghebbende in een slechtere positie komen te verkeren dan zonder het instellen van hoger beroep het geval zou zijn geweest. Dat is volgens belanghebbende in strijd met art. 8:69 Awb en
reformatio in peius.
tweede middelhoudt in dat het Hof niet heeft onderkend dat in bezwaar een onjuiste waarde per punt is gehanteerd.
derde middelziet op de overweging van het Hof dat belanghebbende de proceskosten redelijkerwijs niet had hoeven maken. De gemachtigde van belanghebbende stelt dat hij niet de werkgever maar de opdrachtgever van belanghebbende was, dat het belanghebbende vrij stond om hem in te schakelen voor een geschil over een fiscale aanslag voor het parkeren en dat belanghebbende zelf Mulder-zaken doet.
4.Beoordeling van de middelen
eerste middelis gericht tegen het oordeel van het Hof dat geen aanleiding bestaat voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar. Belanghebbende stelt dat het Hof met dat oordeel het verbod op
reformatio in peius(rip) heeft geschonden. Hij stelt als gevolg van dit oordeel door zijn eigen hoger beroep in een slechtere positie te zijn komen te verkeren. Dat is volgens belanghebbende in strijd met art. 8:69 Awb.
zero sum game’;de winst van de ene partij leidt onherroepelijk tot een recht evenredig verlies voor de andere partij. [4] Dit betekent dat de toepassing van rip zoals belanghebbende die voorstaat er toe zou leiden dat de (hoger) beroepsrechter bij een tweezijdig (hoger) beroep niet zou kunnen afwijken van de aangevallen beslissing. Anders zou in de visie van belanghebbende ofwel de belastingplichtige ofwel het bestuursorgaan steeds ‘in peius gereformeerd worden’.
eerste middel faalt.
tweede middelhoudt in dat het Hof niet heeft onderkend dat in bezwaar een onjuiste waarde per punt is gehanteerd.
tweede middel faalt.
derde middelis gericht tegen het oordeel van het Hof (ovw. 5.5) dat er geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van de kosten voor bezwaar en evenmin voor een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase.
redelijkerwijsheeft moeten maken, voorzover althans het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
redelijkerwijsheeft moeten maken
.Verder is in art. 8:75 Awb geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Ten eerstekan worden betoogd (zoals het Hof overweegt) dat belanghebbende zelf over de benodigde deskundigheid beschikte.
Ten tweedekan worden betoogd dat het financiële belang bij de procedure het inschakelen van een rechtshulpverlener onredelijk maakte en
ten derdekan worden betoogd (zoals het Hof heeft overwogen) dat het procesgedrag van de gemachtigde ervoor zorgt dat de kosten onredelijk.
A man who is his own lawyer has a fool for a client’.Wel meen ik dat de eigen deskundigheid van de belanghebbende in combinatie met andere overwegingen kan leiden tot het eindoordeel dat het inschakelen van beroepsmatig verleende rechtsbijstand onredelijk was, of althans: dat het onredelijk is om de kosten daarvan voor rekening te laten komen van de wederpartij.
nietheeft bedoeld om het ‘zeer geringe financiële belang’ op een hoger bedrag (€ 1000) vast te stellen. Volgens mij heeft de Hoge Raad in dat arrest bedoeld het element ‘zeer gering’ uit de norm te schrappen. Voortaan geldt dat de schadevergoeding ook achterwege blijft als het financiële belang weliswaar groter is dan ‘zeer gering’ maar kleiner is dan € 1000.
kan [20] daarvan sprake zijn’.
uitsluitendvoortgevloeid uit de handelwijze van de belanghebbende. [22]
aan het bestuursorgaante wijten is, terwijl in de beroepsfase wordt bezien of de noodzaak tot het instellen van het beroep uitsluitend aan de handelwijze
van de belanghebbendete wijten is. Het onderzoek richt zich dus op een ander subject. Dit onderscheid is opmerkelijk omdat art. 8:75(1) Awb bepaalt dat onder meer art. 7:15(2) Awb van toepassing is. Dat doet vermoeden dat de te hanteren norm gelijk is, maar dat is niet zo. [23]
[ik denk het wel]
[ik denk het niet]
[ik denk het wel]
[ik denk het niet]
[ik denk het niet]
[ik denk het wel]