ECLI:NL:HR:2025:1127
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door N.G.A. Voorbach, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 mei 2024. De zaak betreft de vergoeding van proceskosten die aan belanghebbende in rekening zijn gebracht in verband met aanmaningskosten. Het Gerechtshof had de invorderingsambtenaar van de gemeente Den Haag veroordeeld tot een vergoeding van € 1.185 voor de gemaakte proceskosten. Belanghebbende was het niet eens met de hoogte van de vergoeding voor de bezwaarfase, die door het Hof was vastgesteld op € 310 per punt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte deze waarde had gehanteerd en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand vastgesteld op € 647, rekening houdend met het aantal punten en de toegepaste wegingsfactor. Daarnaast heeft de Hoge Raad de gemeente Den Haag veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 138 en de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.814. De Hoge Raad benadrukte dat de bestuursrechter bij het toekennen van proceskostenvergoedingen rekening moet houden met de redelijkheid van de gemaakte kosten en dat er in bijzondere omstandigheden van de forfaitaire tarieven kan worden afgeweken.