In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 april 2016, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Almere had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd van € 60,60, waarvan € 1,60 aan nageheven parkeerbelasting en € 59 aan kosten. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht had opgelegd, omdat er geen geldig parkeerkaartje in de auto aanwezig was op het moment van de controle. Belanghebbende stelde dat hij wel degelijk een parkeerkaartje had, maar dat dit niet zichtbaar was voor de controleur.
Tijdens de zitting op 7 april 2017 is belanghebbende niet verschenen. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de normale zorgvuldigheid heeft betracht bij het opleggen van de naheffingsaanslag. Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag niet herroepen is wegens aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, en dat er geen recht op proceskostenvergoeding bestaat. Het Hof heeft ook vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om belanghebbende te horen, omdat hij volledig aan het bezwaar tegemoet was gekomen.
De uitspraak van het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 juni 2017.