Conclusie
1.Inleiding en overzicht
Kern van het geschil
pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding, die is neergelegd in art. 32bb Wet LB. In geschil is de uitleg van het begrip loon dat in dat artikel wordt gebruikt in het kader van het toetsloon en de forfaitaire berekening van de vertrekvergoeding (art. 32bb-loonbegrip). Het is duidelijk dat bij de invoering van art. 32bb Wet LB in 2009 de wetgever voor dat begrip loon heeft willen aansluiten bij het begrip loon in art. 10 e.v. Wet LB (Wet LB-loonbegrip). In 2011 is het Wet LB-loonbegrip echter wezenlijk gewijzigd door de invoering van de werkkostenregeling (WKR). Onderdeel van de invoering van de WKR is namelijk dat enerzijds art. 10 Wet LB ruimer is geformuleerd en anderzijds de uitzondering in art. 11 Wet LB voor vrije vergoedingen en verstrekkingen is vervallen. De vraag is
in hoeverre deze verruiming van het Wet LB-loonbegrip doorwerkt naar het art. 32bb-loonbegrip.
of tot het art. 32bb-loonbegrip ook behoren de vrijgestelde WKR-bestanddelen,te weten de WKR-bestanddelen waarover geen eindheffing bij de werkgever plaatsvindt als gevolg van een
gerichte vrijstellingof de
vrije ruimte.
Het Hofheeft het geschil iets breder geformuleerd dan de Rechtbank en stelt eveneens belanghebbende in het gelijk. Het Hof is van oordeel dat vrijgestelde WKR-bestanddelen niet tot het art. 32bb-loon horen, dus – zo begrijp ik (4.9) – niet alleen de gericht vrijgestelde vergoedingen niet maar evenmin de WKR-bestanddelen die in de vrije ruimte vallen. Beide feitenrechters geven een discursieve motivering voor hun oordeel. Beiden zijn van opvatting dat – in hun terminologie – een wetshistorische en wetssystematische uitleg van het art. 32bb-loonbegrip dient te prevaleren boven een grammaticale uitleg.
pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoedingvan art. 32bb Wet LB. Aan de orde komen de formele introductie van de pseudo-eindheffing als afzonderlijk (derde) heffingsregime (6.2-6.8), doel en strekking (6.9-6.10), de berekeningssystematiek (6.11-6.17), het loonbegrip van art. 32bb Wet LB (6.18-6.20), de inhoud van het Wet LB-loonbegrip ten tijde van invoering van art. 32bb Wet LB (6.21-6.27), en de problematiek van dubbele heffing (6.28-6.32).
invoering van de WKR. Aan bod komen de verruiming van het Wet LB-loonbegrip (8.2-8.6), de WKR als zodanig (8.7-8.8), de vrije ruimte en het daarbij gehanteerde loonbegrip (8.9), doel en strekking van de WKR (8.10-8.13), de verhouding van WKR-bestanddelen tot de eerdere vrije vergoedingen en verstrekkingen (8.14-8.17), gevolgen van de WKR voor andere regelingen (8.18-8.23), het loonbegrip in de concernregeling van de WKR (8.24), opvattingen over de doorwerking van de verruiming van het Wet LB-loonbegrip naar het art. 32bb-loonbegrip (8.25-8.36), literatuur over het gewijzigde Wet LB-loonbegrip (8.37-8.39), en een korte verkenning van doorwerking naar het loonbegrip in enige andere regelingen, te weten de gebruikelijkloonregeling en de regeling over pensioengevend loon (8.40-8.43).
onderdeel 11reik ik een lijn van redeneren aan voor de beoordeling van het middel, uitgaande van de slotsom van mijn beschouwing. Die beoordeling mondt erin uit dat het
cassatieberoepvan de Staatssecretaris
gegrondis.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
3.Het geding in cassatie
4.Enige opmerkingen vooraf
Toelichting op de opbouw
het loonbegrip sec). Bij een vraag over dat loonbegrip gaat het om de vraag wanneer iets überhaupt tot het loon behoort, bijvoorbeeld aan de hand van onder meer het Smeerkuil-arrest. [10] De term ‘loonbegrip’ kan ook anders worden verstaan, namelijk de resultante van het loonbegrip sec in art. 10(1) Wet LB, en de uitbreidingen daarvan en de uitzonderingen daarop in de daaropvolgende bepalingen (waaronder art. 11 Wet LB). Dat is het loonbegrip waarop bijvoorbeeld art. 3.81 Wet IB 2001 doelt waar die bepaling spreekt over ‘loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting’. Ik noem dat loonbegrip hierna
het Wet LB-loonbegrip. Het gaat in deze zaak vooral om de betekenis van de wijziging van dit laatste loonbegrip voor het loonbegrip in art. 32bb Wet LB.
Vrije vergoedingenvoor de (voormalige) vrije vergoedingen en vrije verstrekkingen als bedoeld in art. 11(1)(a-b) (oud) Wet LB.
WKR-bestanddelenvoor eindheffingsbestanddelen op grond van art. 31(1)(f) Wet LB.
Gerichte vrijstellingenof
gericht vrijgestelde vergoedingenvoor de vergoedingen en verstrekkingen bedoeld in art. 31a(2)(a-k) Wet LB.
Vrijgestelde WKR-bestanddelenvoor vergoedingen en verstrekkingen waarover geen loonbelasting op grond van art. 31a(2) Wet LB verschuldigd is omdat ze onder een gerichte vrijstelling vallen of omdat het bedrag ervan valt in de vrije ruimte als bedoeld in dat artikellid.
Werknemersloonvoor loon waarover met toepassing van art. 20a, 20b, 26 en 26b Wet LB belasting wordt geheven.
5.De eerste pseudo-eindheffing: regeling vervroegde uittreding (RVU) – 2005
6.De pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding – 2009
t-2, waarbij
thet jaar is waarin de dienstbetrekking is beëindigd). Dat gaat ervan uit dat de dienstbetrekking uiterlijk op 1 januari van
t-2is aangevangen; is de dienstbetrekking echter later aangevangen, dan bevatten de onderdelen b-d van lid 3 herleidingsregels. Het toetsloon wordt dan vergeleken met het drempelbedrag van lid 2 (2018: € 544.000; 2019: € 551.000). Als het toetsloon het drempelbedrag overschrijdt, dan is art. 32bb Wet LB als uitgangspunt van toepassing.
ten
t+1) – dat is factor A. Het van de inhoudingsplichtige ontvangen loon in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd (
t-1) is factor B. [50] Vervolgens worden beide factoren individueel met het vergelijkingsloon verminderd. Het vergelijkingsloon is hetzelfde als het toetsloon, met dien verstande dat voor de vergelijking met factor A het toetsloon naar evenredigheid wordt verminderd gerelateerd aan het aantal dagen dat de dienstbetrekking niet heeft bestaan in het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd. Vervolgens wordt (enkel) het positieve verschil van elk van beide vergelijkingen bij elkaar opgeteld.
vastjaarsalaris. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vaste en variabele beloningsbestanddelen. Die keuze is mede gemaakt om te voorkomen dat de heffing makkelijk ontgaan zou kunnen worden. [58]
geen loonvormden. Zie de aanhef van art. 11(1) Wet LB: “Tot het loon behoren niet:”. Dat betekent dus ook dat de vrije vergoedingen niet onder het art. 32bb-loonbegrip vielen.
criminal chargein de zin van art. 6 EVRM, [65] laat ik rusten, omdat die niet voorligt in deze zaak. Wel is relevant het uitgangspunt dat art. 32bb Wet LB niet tot dubbele heffing in juridische zin zou leiden. Net als bij art. 32ba Wet LB verkondigt het kabinet dat bij toepassing van art. 32bb Wet LB enkel dubbele heffing in economische zin plaats zal vinden, en geen dubbele heffing in juridische zin. In de gegeven voorbeelden door de parlementaire geschiedenis heen wordt, net als bij art. 32ba Wet LB, vooral aandacht besteed aan de samenloop van de pseudo-eindheffing met de reguliere inhouding van loonbelasting, en niet aan de samenloop met eindheffing. Zie bijvoorbeeld de in 6.4geciteerde toelichting op de herindeling van hoofdstuk V Wet LB, waarin de eindheffing (ter vervanging van de reguliere loonheffing) en de pseudo-eindheffing (naast de reguliere loonheffing) tegenover elkaar worden gezet. Maar ook in de Eerste Kamer komt alleen de samenloop met de reguliere loonheffing aan de orde. [66] Saillant is dat het punt van samenloop met eindheffing wel is opgebracht; de vraag van de VVD-fractie [67] die voorafging aan de in 6.5 geciteerde kabinetsrespons benoemde namelijk dat het pseudo-eindheffingsregime de loonbelasting gecompliceerder maakt en dat “complicaties [kunnen] ontstaan bij naheffing met of zonder brutering”. Hierop is het kabinet echter niet ingegaan.
7.De pseudo-eindheffing bij backservice – 2010-2014
8.De WKR – 2011
daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.”
eindheffingsloon(vergoedingen en verstrekkingen, zoals bijvoorbeeld de vergoeding voor extraterritoriale kosten).”
nietmeetellen voor dat loonbegrip. [123] Vanaf 2020 is de Belastingdienst daar klaarblijkelijk van teruggekomen: het ‘kolom 14-loon’ moet worden vermeerderd met individualiseerbaar eindheffingsloon – de gerichte vrijstellingen worden niet meer genoemd. [124] Opmerkelijk is dat in elk geval reeds sinds 2014 de Staatssecretaris in een beleidsbesluit uitging van een opvatting die materieel overeenkomt met dat laatste standpunt. [125] In naslagwerken lijkt doorgaans ervan te worden uitgegaan dat het loonbegrip in de gebruikelijkloonregeling individualiseerbare eindheffingsbestanddelen omvat, zelfs indien zo’n bestanddeel gericht is vrijgesteld. [126]
9.De pseudo-eindheffing hoog loon (“crisisheffing”) – 2013-2014
10.Beschouwing
Inleidend
nietaan de orde is. Dat doe ik, omdat ik meen dat de hier aan de orde zijnde meer specifieke vraag met betrekking tot vrijgestelde WKR-bestanddelen niet op adequate wijze is te beantwoorden zonder duidelijkheid te hebben over het antwoord op de systeem-vraag. Het antwoord op de systeem-vraag beïnvloedt ook het perspectief voor de analyse met betrekking tot de bedoelde meer specifieke vraag. Immers: bij een negatief antwoord op de systeem-vraag, dus: als uitgangspunt geen pseudo-eindheffing over eindheffingsbestanddelen, is voor beantwoording van de meer specifieke vraag het perspectief of er grond is dat vrijgestelde eindheffingsbestanddelen desondanks
welin aanmerking moeten worden genomen bij de toepassing van art. 32bb Wet LB. Bij een positief antwoord op de systeem-vraag is daarentegen het perspectief of er grond is dat vrijgestelde eindheffingsbestanddelen desondanks
nietin aanmerking moeten worden genomen.
begrip. Buiten de context van de uitspraken zou wellicht gedacht kunnen worden dat men een taalkundige uitleg of een uitleg naar normaal taalgebruik bedoelt. Maar dat is niet wat de feitenrechters bedoelen. Het komt mij voor dat ze bedoelen dat het begrip ‘loon’ gewoonlijk in het systeem van de Wet LB de betekenis heeft van loon in de zin van art. 10 e.v. Wet LB, dus het Wet LB-loonbegrip. De vermeende grammaticale uitleg lijkt mij dus vooral ook een wetssystematische uitleg van het begrip loon in art. 32bb Wet LB te zijn. Dit betekent ook dat een wetssystematische uitleg niet eenduidig tegenover de grammaticale uitleg staat.
naar de bedoeling van de wetgeverde verruiming van het Wet LB-loonbegrip onverkort doorwerkt naar het art. 32bb-loonbegrip. Dat zou naar mijn mening echter evenmin mogen worden gezegd in het eerste geval (welk geval zeker niet kan worden uitgesloten, gelet op de omstandigheid dat rond diezelfde tijd de staatssecretaris van Financiën in zijn hoedanigheid van lagere regelgever wel het loonbegrip voor de 30%-regeling heeft aangepast; zie 8.22). Wetgeving is immers een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de regering en de Staten-Generaal (art. 81 tot en met art. 87 Grondwet). Bij gebrek aan informeren van de Staten-Generaal over de doorwerking, kan mijns inziens niet ervan worden uitgegaan dat de Staten-Generaal de doorwerking heeft onderkend, laat staan een onverkorte doorwerking heeft bedoeld of geaccepteerd. Deze opvatting zal niet verbazen, want ik hecht aan een transparant wetgevingsproces, waarbij het parlement op adequate wijze wordt geïnformeerd door de regering. [153]
alsde rechter aan het begrip loon in art. 32bb Wet LB een invulling geeft die beperkter is dan het Wet LB-loonbegrip, dit zou schuren met de in 10.41 vermelde wijze waarop in de Wet LB het begrip ‘loon’ wordt gehanteerd, gelet op die omstandigheid. Vanuit het oogpunt van eenduidigheid van terminologie zou dat onwenselijk zijn. [160] Op dit punt ben ik het eens met de Staatssecretaris.
in het kader van de werkkostenregelingin beginsel tot het loon” (mijn onderstreping).
nietom een geïsoleerd uitleggingsgeval gaat. Het begrip loon komt immers veelvuldig voor in de Wet LB en daarop gebaseerde regelgeving. In de literatuur is er ook op gewezen dat de verruiming van het loonbegrip als gevolg van de WKR in potentie impact heeft op een veelheid aan regelingen waarin het begrip loon als maatstaf wordt gehanteerd, zonder dat kan wordt vastgesteld dat dit de bedoeling van de wetgever is geweest (8.39). Voorbeelden zijn de gebruikelijkloonregeling (8.41) en de regeling over pensioengevend loon (8.42). Indien de Hoge Raad voor art. 32bb Wet LB een uitleg geeft die erop neerkomt dat voor het begrip loon in die bepaling niet strikt wordt aangesloten bij het Wet LB-loonbegrip, zal direct de vraag rijzen of en zo ja in hoeverre hetzelfde geldt voor het loonbegrip in andere regelingen. Daarbij komt dat juist omdat een vergelijkbare kwestie bij een veelheid aan regelingen speelt, het naar mij voorkomt aan de wetgever is om op een integrale wijze de problematiek te bezien en zo nodig regelingen aan te passen. De UBLB-gever heeft overigens inmiddels positie genomen voor het pensioengevend loon en de doorwerking geaccepteerd, zonder een uitzondering te maken voor gerichte vrijstellingen (8.43). Het alternatief dat de rechter over de volle breedte weer systeem tracht aan te brengen in een wettelijk stelsel dat door de WKR aan systematiek/coherentie heeft ingeboet wat betreft het loonbegrip, lijkt me hachelijk. Daarbij komt dat het onmiskenbaar zo is dat de wetgever voor een Wet LB-loonbegrip heeft gekozen waarbij het (uitzonderings)criterium is verlaten of een vergoeding naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel wordt ervaren. Verder komt daarbij dat er verschillende oplossingen denkbaar zijn om in een regeling het loonbegrip (eventueel) aan te passen op het WKR-systeem, variërend van onverkorte aansluiting bij het Wet LB-loonbegrip tot een beperking tot het werknemersloon. De oplossing kan bovendien per regeling verschillen. Ook dit een en ander pleit voor terughoudendheid bij de rechter. Anders dan de rechter kan de wetgever daarbij bovendien beleidsmatige aspecten betrekken. Zo lijkt het me sowieso een brug te ver voor de rechter om tot een uitleg te komen waarbij alle WKR-bestanddelen worden uitgezonderd van (bijvoorbeeld) het art. 32bb-loonbegrip, maar het is niet ondenkbaar dat de wetgever dat wel aangewezen acht uit oogpunt dat anders de met de WKR beoogde administratieve vereenvoudiging gedeeltelijk te niet wordt gedaan.
geenaandacht heeft gehad van de wetgever verschilt daar in zeker opzicht slechts gradueel van.