AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Uitleg van het begrip ‘kind’ en ‘afstammeling’ in de Successiewet in relatie tot familierechtelijke betrekkingen en discriminatieverbod
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X], de belanghebbende. De zaak betreft de uitleg van de Successiewet, specifiek het begrip 'kind' in relatie tot erfbelasting. Belanghebbende, geboren in 1996, was de biologische zoon van erflater [A], die hem niet had erkend. De moeder van belanghebbende was gehuwd met [B], die belanghebbende wel had erkend. De vraag was of belanghebbende als 'kind' en 'afstammeling' van erflater kon worden aangemerkt voor de toepassing van de Successiewet, en of het onderscheid tussen huwelijkse en buitenhuwelijkse kinderen in de wet in strijd was met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat belanghebbende geen bloedverwant van erflater was, omdat de wetgever in de Successiewet aansluiting had gezocht bij het civiele recht. De Hoge Raad concludeerde dat het onderscheid tussen kinderen die binnen of buiten het huwelijk zijn geboren, niet gerechtvaardigd kon worden en dat dit in strijd was met het discriminatieverbod. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, maar de Hoge Raad kon geen rechtsherstel bieden en liet het aan de wetgever om de nodige aanpassingen te maken. Belanghebbende kreeg een schadevergoeding van € 500 voor de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure.
Voetnoten
4.Kamerstukken II 1956/57, 3767, nr. 7, blz. 3-4.
5.Vgl. EHRM 13 juni 1979, nr. 6833/74, Marckx tegen België, paragraaf 52.
6.Zie voor dit een en ander EHRM 13 juni 1979, nr. 6833/74, Marckx tegen België, paragraaf 32, en EHRM 11 oktober 2022, nr. 78630/12, Beeler tegen Zwitserland, paragraaf 48.
7.Vgl. onderdeel 6.24 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
8.EHRM 28 oktober 1987, nr. 8695/79, Inze tegen Oostenrijk, paragraaf 41, en EHRM 11 mei 2021, nr. 18592/15, Yocheva en Ganeva tegen Bulgarije, paragraaf 102.
9.Vgl. EHRM 2 december 2014, nr. 61960/08, Emel Boyraz tegen Turkije, paragraaf 51.
10.Vgl. EHRM 3 oktober 2000, nr. 28369/95, Camp en Bourimi tegen Nederland, paragraaf 38, en EHRM 11 mei 2021, nr. 18592/15, Yocheva en Ganeva tegen Bulgarije, paragraaf 115.
11.Kamerstukken II 1979/80, 16 016, nr. 3, blz. 10.
12.Zie Kamerstukken II 1979/80, 16 016, nr. 3, blz. 10.
13.Vgl. artikel 1:377a BW en de toelichting in Kamerstukken II 1992/93, 23 012, nr. 3, blz. 28.
14.Vgl. EHRM 13 juni 1979, nr. 6833/74, Marckx tegen België, paragraaf 55, en EHRM 11 mei 2021, nr. 18592/15, Yocheva en Ganeva tegen Bulgarije, paragraaf 117.