ECLI:NL:HR:2024:239
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Schenking bij aangaan van huwelijkse voorwaarden en fraus legis in het belastingrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de vraag of het aangaan van huwelijkse voorwaarden kan worden aangemerkt als een schenking in het kader van de erfbelasting. De belanghebbende, die in gemeenschap van goederen was gehuwd, had huwelijkse voorwaarden opgesteld waarbij de verdeling van de gemeenschap van goederen 10-90 was. De Inspecteur legde een aanslag erfbelasting op, uitgaande van een 50-50-verdeling. De belanghebbende stelde dat de huwelijkse voorwaarden geen schenking inhielden en dat de aanslag onterecht was opgelegd.
De Hoge Raad oordeelde dat het aangaan van huwelijkse voorwaarden in dit geval niet kan worden aangemerkt als een schenking, omdat er geen sprake was van een eenzijdige vermogensverschuiving. Het Hof had echter een onjuiste maatstaf gehanteerd door te beoordelen of er sprake was van gelijke levens- en sterftekansen op het moment van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden. De Hoge Raad concludeerde dat het aangaan van huwelijkse voorwaarden in uitzonderlijke gevallen kan worden aangemerkt als fraus legis, maar dat in dit geval niet was aangetoond dat het ontgaan van erfbelasting het doorslaggevende motief was voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij de aanslag erfbelasting was vernietigd. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende. Dit arrest benadrukt de noodzaak om bij het aangaan van huwelijkse voorwaarden zorgvuldig te kijken naar de motieven en de gevolgen voor de erfbelasting.