Voetnoten
1.Vgl. voor de vaststaande feiten rov. 3.1-3.12 van het arrest van het hof.
2.Aanvankelijk waren ook V.O.F. [woonwijk] en Centrum [woonwijk] B.V. eiseressen en het hiervoor in 2.1 onder (i) genoemde echtpaar gedaagden in dit kort geding. De vorderingen van eerstgenoemden en de vorderingen tegen laatstgenoemden zijn in eerste aanleg afgewezen, waartegen geen hoger beroep is ingesteld, waardoor zij allen in hoger beroep geen procespartij meer waren en dus ook in cassatie geen partij zijn.
3.Vgl. voor een en ander de vaststellingen door het hof in rov. 4.1. In eerste aanleg hebben de eisende partijen ook een verbod gevorderd tot het aantekenen van een nieuw bezwaar of beroep tegen in de toekomst voor het project te verlenen vergunningen. Die vordering heeft de voorzieningenrechter afgewezen, tegen welke afwijzing in hoger beroep niet is opgekomen.
4.Vgl. m.n. de inleidende dagvaarding van GEM C.V. c.s., de incidentele conclusie tot tussenkomst van de kopers (onder wie dus [eisers 5-8] ), onder 57-61, en de spreekaantekeningen namens de kopers, onder 4-12
5.Rb. Noord-Holland 8 april 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:3145, AB 2022/278, m.nt. R. Ortlep, JB 2022/96, m.nt. R.J.N. Schlössels, BR 2022/49, m.nt. C.A.H. van de Sanden, M&R 2022/62, m.nt. B. Arentz, TT 2022/45, m.nt. G.J.W. Pulles, en Gst. 2022/113, m.nt. L.M. Koenraad. 7.Bij de feiten citeert de voorzieningenrechter in rov. 2.12 (door het hof weggelaten in zijn arrest) een brief van de kopers aan de Stichting, die o.m. vermeldt: “Wij hebben hier niet voor gekozen. Het brengt ongekende vormen van stress met zich mee. Velen van ons slapen slecht, vinden het lastig zich te concentreren op het werk en ontwikkelen gevoelens van verdriet, onbegrip en frustratie. Het instellen van een beroepsprocedure betekent voor tientallen gezinnen dat zij de mogelijkheid tot het aankopen van de woning definitief kwijtraken. Een aantal van ons hebben hun huidige woning reeds verkocht en hebben daardoor geen idee of ze straks überhaupt nog wel een eigen woning zullen hebben. Anderen stellen de beslissing om bijvoorbeeld een gezin te stichten of uit te breiden uit, dit in afwachting van meer duidelijkheid en zekerheid. Voor sommigen van ons reikt de impact nog vele malen verder.” Vgl. ook de hiervoor in voetnoot 4 genoemde passages in de processtukken van de kopers.
8.De voorzieningenrechter verwijst in dit verband analoog naar HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069, NJ 2008/587, m.nt C.E. du Perron ( […] / […] ). 10.De procesinleiding is op 13 februari 2024 bij de Hoge Raad ingediend, dus binnen de voor het kort geding van toepassing zijnde cassatietermijn van acht weken na het arrest van het hof.
11.Zie aldus de toelichting op art. 3:13 BW, Parl. Gesch. Inv. Boek 3, p. 1049, onderaan, met verwijzing naar HR 26 juni 1959, NJ 1961/553.
12.Zie bijv. Hugenholtz-Heemskerk, nr. 7, waar terecht wordt opgemerkt dat vaak geen behoefte bestaat aan toepassing van art. 3:13 BW omdat misbruik van procesrecht meestal ook in strijd met de procesregels is, waaronder die welke voortvloeien uit de goede procesorde.
13.Zie o.m. de ook door de voorzieningenrechter en hof aangehaalde arresten HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233 (Duka/Achmea), rov. 5.1, en HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, NJ 2018/165, m.nt. S.D. Lindenbergh, rov. 5.3.3. 15.HR 16 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1583, NJ 1995/213. Zie voor (veel) meer voorbeelden GS Vermogensrecht, art. 3:13 BW, aant. 17 (Stein, actueel t/m 15-12-2018), Snijders, Klaassen, Krans & Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht 2022/59, en Schrage, Misbruik van bevoegdheid (Mon. BW nr. A4) 2019/34. 16.Zie voor die regel HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2905, NJ 1999/507 (Kerkhof en Wekking/Spoelstra), rov. 3.4. 17.Zie bijv. kort GS Vermogensrecht, art. 3:13 BW, aant. 28 (Stein, actueel t/m 15-12-2018), en meer uitvoerig Groeneveld-Tijssens, De verklaring voor recht (BPP nr. XVIII) 2015/61, en B.T.M. van der Wiel, Het procedeerverbod, MvV 2015/7, allen met vermelding van nadere gegevens.
21.Schrage, Misbruik van bevoegdheid (Mon. BW nr. A4) 2019/7 en 14.
22.Parl. Gesch. Inv. Boek 3, p. 1040.
23.Schrage, Misbruik van bevoegdheid (Mon. BW nr. A4) 2019/14.
24.Zie voor dit voorbeeld HR 14 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4519, NJ 1983/267, m.nt W.H. Heemskerk, rov. 3.3. 25.Zie de conclusie van A-G Wattel in zaak 23/00879, ECLI:NL:PHR:2023:1044, onder 4.7-4.8, met citaten uit de wetsgeschiedenis. Naderhand is art. 8:18 lid 4 Awb ingevoerd, waarin wel met zoveel woorden over ‘misbruik’ wordt gesproken (ten aanzien van het doen van een wrakingsverzoek). 26.ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, AB 2015/93, m.nt. E.C. Pietermaat. Zie ook ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014: 4135, Gst. 2015/33, m.nt. T. Barkhuysen en L.M. Koenraad. 27.M.W.C. Feteris, ‘‘State of the Union’ van de belastingrechtspraak’, WFR 2017/247, merkt op dat deze rechtspraak is afgestemd in het rechtseenheidsoverleg tussen de hoogste bestuursrechters. Zie voor een zeer uitvoerig en goed overzicht van de stand van zaken tot 2020 de noot van Stijnen onder ABRvS 19 december 2020, AB 2020/131.
28.De voorzieningenrechter verwijst naar ABRS 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1841. Zie voor veel meer uitspraken J.M.J.F. Jansen, ‘Misbruik van procesrecht’, TFB 2023/2, p. 13-15, aangehaald door A-G Wattel in zijn hiervoor al genoemde conclusie in zaak 23/00879, ECLI:NL:PHR:2023:1044, onder 5.12. 29.Zie Jansen in de in de vorige voetnoot aangehaalde publicatie.
31.Vgl. T&C Awb, commentaar op art. 1:2 Awb, aantek. 2b, onder het kopje ‘Afgeleid belang’ (J.C.A. de Poorter, actueel t/m 01-07-2024).
32.De in voetnoot 30 genoemde uitspraken zijn daarover niet geheel duidelijk. Ze lijken in te houden van niet.
33.De noot van Schlössels is niet alleen verschenen in de JB, maar ook in de JIN (JIN 2022/173) en de JOM (2022/331), kennelijk voor een groter bereik.
34.T. Barkhuysen en L.M. Koenraad, noot in de AB onder Rb. Noord-Nederland 26 juni 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2258, AB 2020/305. 35.Blijkens de toelichting op art. 112 lid 2 Grondwet is hiermee bedoeld een ‘privaatrechtelijke ontstaansgrond’. Zie Kamerstukken II 1979/80, 16162, 3, p. 10 (“Het tweede lid geeft de wetgever de bevoegdheid af te wijken van de hoofdregel van het eerste lid, doch slechts voor zover het betreft geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan. Stelt derhalve het eerste lid als beginsel voorop, dat geschillen over burgerlijke rechten en schuldvorderingen, ongeacht hun publiek-, dan wel privaatrechtelijke ontstaansgrond, tot de competentie behoren van de rechterlijke macht, het tweede lid staat toe aan de wetgever (…), waar het betreft geschillen die niet uit privaatrechtelijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan, de berechting van die geschillen op te dragen aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren.”)
36.Vgl. aldus principieel HR 17 september 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4439,NJ 1983/278, m.nt. M. Scheltema ([…]/[…]) en HR 18 december 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0808, NJ 1994/139, m.nt. C.J.H. Brunner en M. Scheltema ([…]/Milieuorganisaties). 37.O.m. HR 10 maart 1972, ECLI:NL:HR:1972:AC1311, NJ 1972/278, m.nt. G.J. Scholten ([…]/[…]), HR 18 december 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0808, NJ 1994/139, m.nt. C.J.H. Brunner en M. Scheltema ([…]/Milieuorganisaties) en HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823, NJ 2006/418, m.nt. C.J.H. Brunner. 38.HR 17 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2249, NJ 1998/656, m.nt. A.R. Bloembergen (Covra). Zie nader over een en ander mijn preadvies voor de VASR 2020, onder 6.3. 39.Zie voor die rol o.m. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1806, NJ 2019/413, m.nt. H.B. Krans en T. Kooijmans, en recent HR 1 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1560, rov. 3.2.2. Vgl. voorts daarover Overheidsprivaatrecht, algemeen deel (Mon. BW A26a), Deventer: Kluwer 2011, nr. 8a e.v. 40.Zie voor die rechtspraak m.n. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1806, NJ 2019/413, m.nt. H.B. Krans en T. Kooijmans, rov. 3.5.3, met verdere verwijzingen, en HR 1 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1560, rov. 3.2.3. Vgl. ook HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433, NJ 2019/412, m.nt. H.B. Krans en T. Kooijmans. 41.Naar ik heb begrepen, worden onder meer in gevallen waarin sprake is van het hiervoor in 3.10 bedoelde verdienmodel, zaken nu vrij snel ambtshalve afgedaan door de bestuursrechter, maar is de organisatie niet afgestemd op verzoeken van derden-belanghebbenden om snel beroepen af te doen waarin (mogelijk) sprake is van misbruik van procesrecht (jegens hen).
42.Zie Overheidsprivaatrecht, algemeen deel (Mon. BW A26a), Deventer: Kluwer 2011, nr. 9e, eerste alinea’s, met vermelding van rechtspraak, waaraan toe te voegen HR 17 september 2010, NJ 2010/608, m.nt. M.R. Mok ([…]/Boxtel) en HR 19 juli 2019, NJ 2020/391, m.nt. J. Spier (Prejudiciële beslissing aardbevingsschade Groningen), rov. 2.8.7.
43.De voorzieningenrechter heeft in rov. 4.6 van zijn vonnis aangenomen dat de kopers geen belanghebbenden waren bij de verlening van de omgevingsvergunningen. Hij heeft mede om die reden de aanvullende rechtsbescherming verleend waar het in dit geval in zijn visie om gaat. Het oordeel dat de kopers geen belanghebbenden zijn, heeft de Stichting in grief I bestreden, op welke grief het hof blijkens zijn oordeel in rov. 4.4 niet heeft beslist.
44.Zie voor deze gevallen bijv. Overheidsprivaatrecht, algemeen deel (Mon. BW A26a), Deventer: Kluwer 2011, nrs. 9b en 9e, met vermelding van de rechtspraak waaruit dit volgt.
45.Vgl. o.m. Hof Den Haag 26 mei 2014, ECLI:NL:GHDA:2015:1182, AB 2015/334, m.nt. T. Barkhuysen en L.M. Koenraad. Zie hierover ook R. Ortlep, Redelijkheid en billijkheid in het bestuursrecht, Deventer: Kluwer 2020, p. 19-20, met vermelding van meer rechtspraak, en E.J. Daalder in: T. Barkhuysen e.a. (red.), 25 jaar Awb. In eenheid en verscheidenheid, Deventer: Kluwer 2019, p. 697–704. 46.Ook in mediaberichten is hiervan nogal eens sprake. GEM c.s. wijzen op een dergelijk bericht in hun schriftelijke repliek onder 1, over bezwaar maken als verdienmodel. Berichten met die inhoud verschijnen meer, vaak met de mededeling dat dit vrij frequent plaatsvindt, en de vermelding dat een en ander leidt tot verontwaardiging van de politiek, zoals wat googelen leert. Zie bijv. https://nos.nl/regio/zh-rijnmond/artikel/555817-politiek-verbijsterd-over-gijzelen-van-bouwprojecten-whooh-wat-een-krankzinnig-bedrag. Uiteraard kunnen ook andere oneigenlijke motieven dan het geld kunnen vragen voor het weer intrekken van een bezwaar of beroep, een rol spelen, zoals de hoop dat een project niet doorgaat.
47.Daarbij merk ik nog op dat ik, voordat dit cassatieberoep werd ingesteld, nadacht over een vordering tot cassatie in het belang der wet over deze kwestie, tegen een van beide hiervoor genoemde kort geding vonnissen.
49.Zie m.n. onder 60 en 62 van de memorie van grieven.
50.Het beroepschrift is door de Stichting in eerste aanleg overgelegd als productie 21 bij brief van 1 april 2022. Een groot deel van dat beroepschrift is gewijd aan de eis dat de ontwikkeling van groengebieden parallel dient plaats te vinden aan de ontwikkeling van woongebieden, en aan de stelling dat aan die eis niet is voldaan, nu de realisatie van groengebieden in het plangebied ver achterblijft bij die van woongebieden, en de onderbouwing van deze stelling.
51.De Wabo is per 1 januari 2024 vervangen door de Omgevingswet.
52.Ook art. 3.20 Wabo bevat nog een weigeringsgrond, maar die is voor deze zaak niet relevant.
53.Vgl. voor een en ander bijv. T&C Wabo, commentaar op artikel 2.10 Wabo, aantek. 2 (A.G.A. Nijmeijer, actueel t/m 01-07-2023) en P.J.J. van Buuren, A.G.A. Nijmeijer en Robbe, Hoofdlijnen ruimtelijk bestuursrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2017 tiende druk, onder 7.3.1.
54.Zie T&C Ruimtelijk bestuursrecht, commentaar op art. 6.13 Wro, aantek. 3 (A.G.A. Nijmeijer, actueel t/m 01-06-2023).
55.Zie T&C Ruimtelijk bestuursrecht, commentaar op art. 6.13 Wro, aantek. 2 (A.G.A. Nijmeijer, actueel t/m 01-06-2023). Zie over een en ander ook P.J.J. van Buuren, A.G.A. Nijmeijer en Robbe, Hoofdlijnen ruimtelijk bestuursrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2017 tiende druk, p. 226-227. Vgl. voorts over fasering T.H.H.A. van der Schoot, Handboek Ruimtelijke Ordening & Bouw, Amsterdam: Berghauser Pont Publishing 2017, zesde en herziene druk, onder 7.5.8. Zie voorts E.J. Van Baardewijk, Het exploitatieplan: inclusief de grondexploitatieregeling bij uitnodigingsplanologie en in de Omgevingswet, Zutphen: Uitgeverij Paris 2015, p. 46-52 met een rechtspraakoverzicht.
56.Zie voor een voorbeeld ABRvS 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6505, BR 2012/165, m.nt. E.J. Van Baardewijk en P.J. Boute, rov. 7.1-7.3. Zie voor een meer uitgebreide behandeling van dit onderwerp E.J. Van Baardewijk, Het exploitatieplan: inclusief de grondexploitatieregeling bij uitnodigingsplanologie en in de Omgevingswet, Zutphen: Uitgeverij Paris 2015, p. 269-271. 57.Zie T&C Wabo, commentaar op artikel 2.10 Wabo, aantek. 2c, onder het kopje ‘Exploitatieplan’ (A.G.A. Nijmeijer, actueel t/m 01-07-2023) en P.J.J. van Buuren, A.G.A. Nijmeijer en Robbe, Hoofdlijnen ruimtelijk bestuursrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2017 tiende druk, onder 7.3.7.
58.Zie over de vraag wanneer een regeling recht in de zin van art. 79 RO is Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/109, en A.E.H. van der Voort Maarschalk & A. Knigge in: Van der Wiel (red.), Cassatie 2019/25, beide met verdere verwijzingen.
59.Dit ontleen ik aan de uitspraak over dat besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak, ABRvS 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2825. 60.Dat is op grond van genoemde bepalingen publicatie in het gemeenteblad. Via het internet is geen toegang tot het gemeenteblad van de gemeente Weesp te krijgen.
61.De bepalingen van het plan zijn te vinden in deel B daarvan, op p. 35-38.
62.Met ‘rood’ is in het plan bedoeld woongebied, met ‘groen’ groen, natuur en recreatie en met ‘blauw’ water en recreatie. Zie wat betreft die betekenis van groen bijvoorbeeld p. 10 van de toelichting (“In deelgebied D dient volgens kaart A‐7 110,2 ha aan strategisch groen‐blauw gerealiseerd te worden. Het bij elkaar opgetelde oppervlak van de bestemmingen Recreatie (R), Groen (G) en Natuur (N) bedraagt afgerond 102,8 ha. Daar zit een verschil tussen van 7,4 ha.”) en p. 12 (“Binnen het exploitatiegebied worden de volgende gebieden aangemerkt als structureel groen en water: bestemmingen Recreatie, Groen, Natuur (…)”).
63.Dat gebeurt vaak. Vgl. bijv. E.J. Van Baardewijk, Het exploitatieplan : inclusief de grondexploitatieregeling bij uitnodigingsplanologie en in de Omgevingswet, Zutphen: Uitgeverij Paris 2015, p. 315-317.
64.De appellant in deze zaak is niet de Stichting.
65.Zie daarover ook de inleidende dagvaarding van GEM C.V. c.s. onder 2.1 e.v.
66.‘Voortbouwklachten’ zoals daar geformuleerd, zijn niet nodig. De Hoge Raad behoeft ze (dan) ook niet te behandelen. Zie mijn conclusie in zaak 21/04365, ECLI:NL:PHR:2022:842, onder 3.22, met verdere verwijzingen. 67.Zie Kamerstukken II 2005–2006, 30 218, nr. 22 (verslag van een wetgevingsoverleg), p. 14 (rechterkolom). Vgl. ook E.J. Van Baardewijk, Het exploitatieplan : inclusief de grondexploitatieregeling bij uitnodigingsplanologie en in de Omgevingswet, Zutphen: Uitgeverij Paris 2015, p. 27 en 402-406.
68.Zie bijv. T&C Awb, commentaar op art. 1:3 Awb, aantek. 4 (J.C.A. de Poorter, actueel t/m 01-07-2024).
69.Vgl. haar memorie van grieven onder 61.
70.Vgl. bijv. T&C Awb, commentaar op art. 5:1 Awb (J. Verbeek, actueel t/m 01-11-2024).