4) met betrekking tot de eerste weer van [eisers] , dat — daargelaten dat [verweerders] onbetwist heeft gesteld zich indertijd tegen het verlenen van de onderhavige vergunning te hebben verzet, en dat de overlast die zij later ondervond van het storten van het huisvuil, zich ten tijde van de verkoop van het door [eisers] bedoelde stuk grond nog in geen enkel opzicht had gemanifesteerd — deze weer reeds daarom moet worden verworpen wijl uit het door [eisers] gestelde niet volgt dat [verweerders] alle overlast, waardoor dan ook veroorzaakt, zonder reserve voor hun rekening en risico hebben genomen;
5) wat aangaat de hiervoor sub 2 vermelde weer van [eisers] , dat een ingevolge de Hinderwet verleende vergunning in beginsel dekt het gebruik dat daarvan overeenkomstig de bepalingen van die vergunning en dus ook met inachtneming der daaraan verbonden voorwaarden, wordt gemaakt;
dat derhalve, indien [eisers] zekere voorwaarden, verbonden aan de hun verleende vergunning niet- of niet behoorlijk heeft nageleefd of in strijd daarmede heeft gehandeld, zich niet op die vergunning kan beroepen ter afwering van haar aansprakelijkheid voor schade die [verweerders] als gevolg van dit verzuim of handelen heeft geleden;
6) dat [verweerders] dienaangaande allereerst heeft aangevoerd dat [eisers] de hiervoor sub d. genoemde voorwaarde, betreffende de plaats waar en de richting waarin met het storten van het vuilnis moest worden begonnen en het storten moest worden voortgezet, niet heeft nageleefd;
dat evenwel dit verwijt als niet relevant moet worden gepasseerd, reeds hierom nu [verweerders] niet heeft aangegeven welk verband tussen die niet naleving en de beweerdelijk door hen geleden schade bestaat;
7) met betrekking tot de sub h. en l. genoemde voorwaarden — het afdekken van de vuilnis en het tegengaan van kolonievorming van kraaien en roeken — dat [verweerders] heeft ontkend dat [eisers] zich aan die voorwaarden heeft gehouden, stellende dat nimmer het in de plas gestorte vuilnis, zodra het de oppervlakte van het water had bereikt, met grond werd afgedekt en voorts dat de pogingen van [eisers] tot het tegengaan van kolonievorming van kraaien en roeken generlei succes hebben gehad;
8) dat [eisers] met betrekking tot de naleving door haar van laatstgenoemde voorwaarden heeft gesteld dat zij bij het afdekken van de vuilnis aldus te werk is gegaan, dat grijpers het vuil uit de schepen halen en dit deponeren op de stortstrook — die voorshands niet bedekt kan worden omdat daar wordt gestort — waarvan bulldozers voor het egaliseren zorg dragen, dat daarna verzakking plaats vindt en nadat het vuilnis na verzakking boven het waterpeil tot stilstand is gekomen, afdekking met grond plaats vindt; voorts dat met behulp van knalapparaten, van een jachtgeweer en een vuurbuks wordt voorkomen dat kraaien en roeken zich zonder gestoord te worden op de stort kunnen verzamelen;
9) dat dienaangaande voorts onder meer hebben verklaard de bij gelegenheid van het in deze zaak op 2 september 1966 gehouden voorlopig getuigenverhoor gehoorde getuigen:
[betrokkene 1] :
In 1954 ben ik directeur geworden van de veiling in Woerden en heb toen [verweerder 1] leren kennen. In de loop van 1964 kreeg ik een gesprek met [verweerder 1] waaruit mij bleek dat hij de slechtere kwaliteit, aangepikt en besmeurd fruit welke hij ter veiling aanbood, weet aan de vogels die aangelokt werden door de vuilnisstortplaats naast zijn boomgaard, welke vogels de vruchten en de bomen zouden beschadigen.
Ik heb mij toen voor deze zaak geïnteresseerd en ben in het najaar van 1964, toen de appelen nog aan de bomen hingen en het meeste blad er nog aan zat, de litigieuze boomgaard gaan bekijken. Ik nam toen waar dat de boomgaard grenst aan wat eens een grote waterplas was doch toen een groot terrein, gevuld met vuilnis, op afstand van de boomgaard reeds weer hier en daar begroeid.
In de boomgaard nam ik waar dat de vruchtbomen er uit zagen alsof er een zware hagelbui over heen was gegaan — jonge scheuten van dat jaar waren kaal en gebroken —, terwijl de bomen en het blad en de appelen aan de bomen besmeurd waren met vogelvuil en de meeste vruchten waren aangepikt. Ik schrok van deze toestand van de boomgaard. Hij zag er troosteloos uit. In juli 1966 ben ik opnieuw de litigieuze boomgaard gaan bekijken. Mijn vrouw, die toen bij mij was, heeft toen in mijn tegenwoordigheid een viertal kleurenfoto's gemaakt, welke foto's ik aan U overleg en welke foto's ik U zie waarmerken met de letters A, B, C, D, de foto's A. tot en met C. zijn genomen vanaf de grens tussen de litigieuze boomgaard en de vuilnisstortplaats terwijl de foto D. in de litigieuze boomgaard is gemaakt. In de boomgaard zag ik in de bomen wat vogels zitten doch boven het vuilnis zag ik een grote hoeveelheid grotere vogels opvliegen, zoals U op de kleurenfoto's A. tot en met C., die terstond na elkander zijn genomen, duidelijk kunt zien.
De kleurenfoto D. geeft de toestand aan waarin toen — juli 1966 — de bomen en de boomgaard verkeerden.
Zoals U uit de foto's A. tot en met C. kunt zien, en ik heb deze situatie toen ook zelf zo gezien was het vuilnis, voor zover het niet was begroeid, niet afgedekt.
[betrokkene 2] :
In de zomer van 1965 ben ik de litigieuze boomgaard, die ik voordien niet kende, gaan bekijken. In de litigieuze boomgaard gekomen, nam ik waar dat aan deze boomgaard grensde een groot terrein met vuilnis, dat niet was afgedekt. Op dit terrein met vuilnis zag ik veel vogels, hoofdzakelijk kraaien en spreeuwen. De boomgaard zelf was beschadigd. Vooral de bomen die vrucht droegen zaten zwaar onder de vogelmest, terwijl de appels en peren vrijwel allen waren uitgepikt. De boomgaard omvatte een paar hectaren met kersenbomen en een paar hectaren met appelen en peren.
In de fruitteelt heeft men wel eens last van vogels, doch wat appels en peren betreft eigenlijk alleen in het najaar en dan nog hoofdzakelijk van doortrekkende vogels. De toestand die ik dan ook in de zomer van 1965 in de litigieuze boomgaard aantrof vond ik hoogst uitzonderlijk. In de herfst van 1965 heb ik de litigieuze boomgaard nogmaals bezocht, de toestand was toen hopeloos. De reeds uitgepikte appelen en peren waren verrot, terwijl het late fruit was uitgepikt. Overigens trof ik de toestand aan ook wat de vogels betreft, zoals ik die in de zomer van 1965 had aangetroffen.
[betrokkene 3] :
In de zomer van 1964 heb ik een week vlak voor de boomgaard gewerkt om daar een varkensschuur te repareren. Uit dien hoofde ken ik de situatie in en om de litigieuze boomgaard. In het bijzonder dat deel van de litigieuze boomgaard waar zich appelen- en perenbomen bevinden, heeft erg te lijden van het bezoek, van vogels, in het bijzonder kraaien en spreeuwen. De met vuilnis gedempte plas grenst aan dat deel van de boomgaard waar de appelen- en perenbomen staan. Bedoeld vuilnis ligt open en bloot.
De met vuilnis gedempte plas bevindt zich juist tussen de litigieuze boomgaard en het [bos] , dat zich ongeveer twee en een halve kilometer vanaf de met vuilnis gedempte plas bevindt. De vogels zitten de hele dag in het vuilnis, doch telkens als ze worden opgejaagd zoeken ze hun toevlucht in de litigieuze boomgaard. Dit alles heb ik met eigen ogen gezien. Vooral de appelen- en perenbomen in de litigieuze boomgaard zijn besmeurd met vogelmest, terwijl de appelen en peren daarmee zijn besmeurd en worden uitgepikt of van de bomen worden afgerukt.
[betrokkene 4] :
Ik heb veel in de litigieuze boomgaard gewerkt. Het gaat hier vooral om de boomgaard waar hoofdzakelijk appelenbomen staan en rechts slechts een rij perenbomen. Deze bongerd is ongeveer twee hectaren groot en grenst direct aan een plas die in de loop der jaren met vuilnis is volgestort.
Het vuilnis werd aanvankelijk in de plas gestort in het deel het verst verwijderd van de litigieuze boomgaard, doch in de loop der jaren kwam men hiermede steeds dichter bij die boomgaard totdat de plas was volgestort. 's Morgens vroeg komen hele zwermen spreeuwen en kraaien in de litigieuze boomgaard. Ik vermoed dat deze vooral kwamen uit het [bos] . Na 's morgens in de boomgaard geweest te zijn, bevonden deze dieren zich overdag meestal in het vuilnis om 's avonds alvorens naar hun bos terug te keren, eerst nog weer een bezoek aan de litigieuze boomgaard te brengen. Wij kregen hoe langer hoe meer last van deze vogels naar mate het vuilnis steeds dichter bij de boomgaard werd gestort. Dit vuilnis heeft er steeds open en bloot gelegen. De vogels vernielden de takken van de appelen- en perenbomen, de appelen en peren werden uitgepikt of afgepikt en bomen en fruit werden besmeurd met vogelvuil. Dit werd, zoals ik hierboven heb verklaard steeds erger. Op het laatst had het weinig zin meer om de bomen te snoeien, omdat de vogels de takken vernielden. Ten gevolge van deze vernielingen zat er boven in de bomen veel dood hout.
[betrokkene 5] :
Ongeveer driehonderd meter van de boomgaard van requestranten heb ik een appelen- en perenbongerd. Tussen mijn bongerd en de waterplas die grenst aan de boomgaard van requestranten, welke waterplas is volgestort met vuilnis ligt de boomgaard van requestranten en een weiland. De litigieuze boomgaard is een typische boerenboomgaard die steeds goed onderhouden was. Een jaar of vier vijf geleden heb ik de litigieuze boomgaard eens goed opgenomen en ik zag toen dat zich op de bomen en struiken en op de zich aldaar bevindende appelen en peren veel vogelmest bevond terwijl ook veel van die appelen en peren door vogels waren uit- of afgepikt. In 1965 heb ik de litigieuze boomgaard bespoten en ik trof toen een situatie aan overeenkomstig de situatie die ik U zoëven heb beschreven.
Vooral de laatste tien jaren heb ik in mijn boomgaard ook veel last van kraaien, roeken en spreeuwen. Vooral sinds het vuilnis in de plas is gestort heb ik daar in mijn boomgaard veel last van gekregen. Voordien had ik er ook wel eens een kraai of een spreeuw in, maar niet die kolonies van de laatste tien jaren.
Ik zie de vogels steeds boven de vuilnis zweven. Als ze daar schrikken zoeken ze hun toevlucht in onze boomgaard. Nog steeds wordt hier dagelijks vuil gestort zodat de vogels telkens door vrachtauto's en werkzaamheden aldaar worden opgeschrikt.
10) dat de Rechtbak uit deze verklaringen en de zich bij de stukken bevindende foto's gemerkt A, B, C en D, genoemd in de verklaring van de getuige [betrokkene 1] , een en ander beschouwd in onderling verband en samenhang, voorshands afleidt dat [eisers] in ernstige mate in gebreke is gebleven het door haar in de plas gestorte vuilnis, zodra het de oppervlakte van het water had bereikt overeenkomstig de hiervoor sub h. genoemde voorwaarde behoorlijk af te dekken, als gevolg waarvan dit vuilnis meer vogels heeft aangetrokken dan het geval zou zijn geweest, wanneer [eisers] vorenbedoelde voorwaarde wel behoorlijk zou hebben nageleefd, welke vogels bij opjagen en ook anderszins neerstreken onder meer in de zich in de nabijheid van die plas gelegen boomgaard(en) van [verweerders] en daar dan schade hebben aangericht;
11) dat het hiervoor overwogene geenszins wordt ontzenuwd door de verklaringen van de bij gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor op 27 januari 1967 door [eisers] voorgebrachte twee getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , immers deze getuigen — zakelijk weergegeven — hebben verklaard dat aan de rand van het reeds geëgaliseerde en met gras begroeide afval en daar waar het vuilnis thans in de plas wordt gestort, zich bevindt een brede zoom (volgens de getuige [betrokkene 7] ongeveer 50 meter breed) van openliggend vuil, dat reeds boven het water uitkomt en dat — pas — wanneer het voldoende ingeklonken is, zodat het niet verder in het water wegzakt, wordt geëgaliseerd en met modder en met aarde wordt bedekt;
dat op dat vuil grote zwermen vogels, in het bijzonder kraaien afkomen, die weliswaar met knalapparaten (volgens de getuige [betrokkene 6] ieder kwartier) worden opgejaagd, doch dan in geboomte in de nabijheid van de stortplaats neerstrijken;
dat de knalapparaten niet voldoende zijn om de kraaien van het vuil verwijderd te houden en dat daarom beide getuigen trachten de kraaien bovendien weg te schieten;
12) dat het bewezenverklaarde voorts steun vindt in hetgeen als bevinding met betrekking tot de vuilnisstortplaats is gerelateerd in het van de op 4 september 1968 gehouden gerechtelijke plaatsopneming opgemaakte proces-verbaal, waarvan de desbetreffende inhoud hier als ingelast geldt;
13) met betrekking tot het tegengaan door [eisers] van kolonievorming van kraaien en roeken, dat duidelijk is dat naar mate het vuilnis op de stortplaats meer onbedekt bleef, daarop meer kraaien en roeken zijn afgekomen dan anders het geval zou zijn geweest en dat uiteraard daardoor kolonievorming van kraaien en roeken eer is bevorderd dan tegengegaan;
14) dat aan het door [eisers] gedane bewijsaanbod, voor zover betrekking hebbende op de hiervoor bewezen verklaarde feiten, als te vaag moet worden voorbijgegaan, nu [eisers] bij gelegenheid van het voorlopige getuigenverhoor slechts de hiervoor genoemde 2 getuigen heeft voorgebracht en thans niet heeft aangegeven, welke andere getuigen nog zouden kunnen worden gehoord, noch welk ander tegenbewijs zij zou willen leveren;
15) dat uit het vorenstaande volgt dat de sub 2 vermelde weer van [eisers] moet worden verworpen;
16) dat het hiervoor sub 3 aangegeven verweer van [eisers] dat zij sinds 1 januari 1966 geen aansprakelijkheid meer draagt voor de aan het storten van het vuil verbonden gevolgen, haar niet bevrijdt, vermits niet valt in te zien hoe een tussen haar en de gemeente Utrecht gesloten overeenkomst of de overgang van de hinderwetvergunning op die gemeente en de eigendomsovergang van de plas, de aansprakelijkheid van [eisers] voor hun handelingen jegens [verweerders] verricht na januari 1966 zouden kunnen opheffen of uitsluiten;
17) dat het vorenoverwogene medebrengt dat [eisers] door het storten van vuilnis in de plas en het daarmede dempen van de plas heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van de litigieuze boomgaard(en) van [verweerders] , dat deze daardoor schade heeft geleden en dat [eisers] verplicht is die schade te vergoeden;’’;
dat [eisers] van beide vonnissen in hoger beroep is gekomen bij het Hof;
dat het Hof bij het bestreden arrest [eisers] niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar beroep tegen het vonnis van 12 juni 1968 omdat daartegen geen grieven waren aangevoerd, het vonnis van 12 november 1969 heeft bekrachtigd en de zaak ter verdere behandeling heeft verwezen naar de Rechtbank;
dat het Hof daartoe heeft overwogen:
‘’3. dat, nu geen grief is voorgesteld tegen rechtsoverweging 1 van het eindvonnis, de in die rechtsoverweging door de Rechtbank als ten processe vaststaand gerelateerde feiten ook in hoger beroep tussen partijen vast staan;