Uitspraak
17 september 1982.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een vordering tot het opleggen van een rechterlijk verbod tegen onrechtmatige gedragingen van de gedaagde. De eisers, [eiseres 1] en [eiser 2], hebben de gedaagde, [verweerder], gedagvaard voor de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De gedaagde vorderde dat de eisers zouden worden verboden om tuinafval en soortgelijk vuil te storten op zijn perceel in Hoek van Holland, met een dwangsom van ƒ 1.000,-- per overtreding. De President heeft de vordering van de gedaagde in hoofdzaak toegewezen, waarna de eisers hoger beroep hebben ingesteld bij het Gerechtshof 's-Gravenhage. Het Hof heeft de eisers niet ontvankelijk verklaard in hun beroep tegen het vonnis van de President en het vonnis van 15 juli 1980 bekrachtigd.
De eisers hebben vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld. Middel I werd verworpen omdat het niet in de weg staat dat er, naast de gewone rechter, ook administratiefrechtelijke rechtsgangen bestaan. Middel II richtte zich tegen een niet-dragende overweging van het Hof en kon daarom ook niet tot cassatie leiden. De overige middelen, waaronder middel IV, faalden eveneens omdat zij niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de gedaagde, als eigenaar van aangrenzende percelen, een belang had dat de gevraagde voorziening rechtvaardigde.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. Dit arrest is uitgesproken op 17 september 1982 door de vice-president R. Ras, met medewerking van de vice-president A. Drion en de raadsheren H. Haardt, M. Martens en J. van den Blink.