ECLI:NL:GHAMS:2023:3449

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.311.249/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen gebod tot intrekking van beroep tegen omgevingsvergunningen voor woningbouw in nieuwe woonwijk

In deze zaak heeft de Stichting Flora & Faunabescherming hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. De voorzieningenrechter had de Stichting opgedragen haar beroep tegen omgevingsvergunningen voor de bouw van woningen in de nieuwe woonwijk '[A.]' in [plaats] in te trekken, op straffe van een dwangsom. De Stichting betwistte dit gebod en stelde dat zij niet onrechtmatig handelde door het beroep in te stellen. De Stichting had eerder bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunningen, die door de gemeente Weesp waren verleend aan AM en BVW voor de bouw van 162 woningen. De Stichting stelde dat de vergunningen niet voldeden aan de voorwaarden van het exploitatieplan, dat parallelle ontwikkeling van woningbouw en groenvoorzieningen vereiste. De voorzieningenrechter had de vorderingen van GEM c.s. en de kopers toegewezen, maar het hof oordeelde dat de Stichting niet onrechtmatig had gehandeld. Het hof vernietigde het bestreden vonnis en wees de gevraagde voorzieningen af, met hoofdelijke veroordeling van de kopers tot terugbetaling van hetgeen de Stichting had betaald. Het hof oordeelde dat de Stichting haar procesbevoegdheid niet misbruikte en dat er onvoldoende bewijs was dat de Stichting handelde uit frustratie of met kwade trouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.311.249/01 KG
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/15/326478 / KG ZA 22-129
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 december 2023
inzake
STICHTING FLORA & FAUNABESCHERMING,
gevestigd te Weesp,
appellante,
advocaat mr. M.N. Mense te Haarlem,
tegen

1.GEM BLOEMENDALERPOLDER C.V.,

2.
GEM BLOEMENDALERPOLDER BEHEER B.V.,
beide gevestigd te Amsterdam,
3.
AM B.V.,
gevestigd te Utrecht,
4.
BVW ONTWIKKELING V.O.F.,
gevestigd te Rotterdam,
5.
[geïntimeerde 5],
6.
[geïntimeerde 6],
7.
[geïntimeerde 7],
8.
[geïntimeerde 8],
allen wonend in [woonplaats 1] ,
geïntimeerden,
advocaat mr. R.H. Bekker te Amsterdam.

9.[geïntimeerde 9] ,

10.
[geïntimeerde 10],
11.
[geïntimeerde 11],
12.
[geïntimeerde 12],
13.
[geïntimeerde 13],
14.
[geïntimeerde 14],
15.
[geïntimeerde 15],
allen wonend in [woonplaats 1] ,
16.
[geïntimeerde 16],
wonend in [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
niet verschenen.
Appellante wordt hierna de Stichting genoemd. Geïntimeerden 1 tot en met 4 worden aangeduid als GEM, GEM Beheer, AM, BVW en (tezamen) als GEM c.s. Geïntimeerden 1 tot en met 8 worden aangeduid als GEM c.s. en [geïntimeerden 5 tot en met 8] . Geïntimeerden 5 tot en met 16 worden tezamen aangeduid als ‘de kopers’.

1.De zaak in het kort

De Stichting heeft bij de bestuursrechter beroep ingesteld tegen (de beslissing op haar bezwaar tegen) omgevingsvergunningen voor woningen in een nieuwe woonwijk “ [A.] ” in de [plaats] . GEM c.s. en een aantal kopers van die woningen hebben bij de voorzieningenrechter onder meer gevorderd dat de Stichting wordt geboden dit beroep in te trekken. Zij stellen dat de Stichting hiermee misbruik van recht heeft gemaakt en onrechtmatig heeft gehandeld jegens hen. Zij wijzen op hun grote belang bij het snel onherroepelijk worden van de omgevingsvergunningen omdat de koop-/aanneemovereenkomsten zijn gesloten en de kopers aflopende hypotheekoffertes hebben verkregen onder de voorwaarde van onherroepelijkheid van de omgevingsvergunningen.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de Stichting onder meer op straffe van een dwangsom geboden haar beroep in te trekken. In hoger beroep bestrijdt de Stichting het opgelegde gebod (dat neerkomt op een procedeerverbod tegen de betreffende omgevingsvergunningen) en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.

2.Het geding in hoger beroep

De Stichting is bij dagvaarding van 6 mei 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de voorzieningenrechter) van 8 april 2022, met bovenvermeld zaak- en rolnummer, gewezen tussen – uiteindelijk – GEM c.s. als eiseressen in de hoofdzaak en de kopers als door de voorzieningenrechter toegelaten tussenkomende partij en, onder andere, de Stichting als gedaagde in de hoofdzaak.
Tegen geïntimeerden 9 tot en met 16 is verstek verleend.
Daarna zijn de volgende processtukken ingediend:
  • memorie van grieven, met producties;
  • akte van depot, nummer 06.2022 van de Stichting;
  • memorie van antwoord;
  • akte van de Stichting;
  • antwoordakte van GEM c.s. en [geïntimeerden 5 tot en met 8] .
De standpunten van partijen zijn ter zitting van 2 oktober 2023 aan de hand van in het geding gebrachte pleitnotities mondeling toegelicht door de advocaten voornoemd en (voor GEM c.s.) mrs. P.E.J.M. Loeffen en M. Kleinstra, advocaten te Amsterdam.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De Stichting heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – hoofdelijke veroordeling van de kopers tot terugbetaling van al hetgeen de Stichting op grond van het bestreden vonnis aan hen heeft betaald, met rente vanaf de datum van betaling, en met hoofdelijke veroordeling van alle geïntimeerden tot betaling van de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
GEM c.s. en [geïntimeerden 5 tot en met 8] . hebben geconcludeerd, primair, dat het hof de Stichting niet-ontvankelijk zal verklaren in, zo begrijpt het hof, hun hoger beroep, en, subsidiair, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met (primair en subsidiair) – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, inclusief nakosten en rente.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van het geschil tot uitgangspunt heeft genomen. Samengevat en voor zover van belang en, voor zover relevant rekening houdend met de tegen de feitenweergave gerichte grief 2, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
De Stichting wordt bestuurd door het echtpaar [naam 1] en [naam 2] en heeft blijkens haar statuten ten doel:
“Het behouden en verbeteren van de natuur, de leefomgeving, het milieu en de landschappelijke cultuurhistorische waarden in ondermeer en met name Amsterdam Amstelland, gemeente Wijdemeren, gemeente Gooimeren, gemeente Weesp en omstreken in het algemeen en de bescherming van flora en fauna in vermelde gebieden en haar omgeving in het bijzonder en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.”
3.2
GEM Beheer is beherend vennoot van GEM C.V., die in 2012 met onder andere de gemeente Weesp en de gemeente Gooise Meren (destijds gemeente Muiden) een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten voor de realisatie van de nieuwe woonwijk “ [A.] ” in de [plaats] (hierna ook: het project). Het project bestaat uit ongeveer 2.750 woningen verdeeld over ongeveer 200 hectare woongebied (inclusief parken en waterpartijen) en 100 hectare natuurgebied.
3.3
De voor het project relevante bestemmingsplannen zijn in 2017 onherroepelijk geworden. Het exploitatieplan (1e herziening) voor het project is eveneens onherroepelijk. Daarin is onder meer bepaald dat de ontwikkeling van de in het project voorziene groengebieden parallel plaats dient te vinden aan de ontwikkeling van de daarin voorziene woongebieden (artikel 4.3). Voor het project is een (totaal-) ontheffing verleend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) ten behoeve van de uitvoering van werken en werkzaamheden.
3.4
De Stichting heeft in verband met het project diverse procedures gevoerd, onder meer over het ontbreken van ontheffingen op grond van de Wnb, de inhoud van verleende ontheffingen en handhaving van de daarbij gestelde voorwaarden. Op één ontheffing voor enkele reststroken na, zijn de ontheffingen op grond van de Wnb inmiddels onherroepelijk geworden.
3.5
GEM C.V. is eigenaar van de voor de beoogde ontwikkeling van het project beoogde onroerende zaken. Haar activiteiten bestaan uit het ophogen van grote delen van het gebied, de aanleg van infrastructuur, een waterplas en groenvoorzieningen, het bouwrijp maken van bouwkavels en het inrichten van het natuurcompensatiegebied. GEM C.V. verkoopt en levert bouwrijpe kavels aan de ontwikkelaars (waaronder AM en BVW) ten behoeve van de ontwikkeling, verkoop en realisatie van de woningen en de centrumvoorzieningen.
3.6
Ongeveer 600 woningen zijn gerealiseerd en een groot aantal woningen is in aanbouw. Er zijn omgevingsvergunningen verleend en onherroepelijk geworden voor de bouw van in totaal 1.244 woningen. AM ontwikkelt fase 4B1 (92 grondgebonden woningen) en BVW ontwikkelt fase 5A1west (65 grondgebonden woningen en vijf appartementen). GEM C.V. heeft de gronden van deze deelplannen opgehoogd en de bouwkavels bouwrijp gemaakt.
3.7
AM en BVW hebben met betrekking tot de 162 woningen en appartementen voor fasen 4B1 en 5A1west met onder andere de kopers koop- en aannemingsovereenkomsten gesloten onder de opschortende voorwaarde dat binnen negen maanden een onherroepelijke omgevingsvergunning (met formele rechtskracht) is verkregen. De kopers van deze 162 woningen hebben hypotheekoffertes verkregen van diverse banken voor de financiering van de koop- en aanneemsom. De hypotheekoffertes hebben een bepaalde geldigheidsduur, die voor het merendeel eindigde in maart, april of mei 2022. In de hypotheekoffertes is een onherroepelijke omgevingsvergunning als eis gesteld voor het verlenen van financiering. De hypotheekaktes kunnen alleen bij de notaris worden gepasseerd als de omgevingsvergunning onherroepelijk is.
3.8
Op 26 oktober 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp (hierna ook: het college) omgevingsvergunningen verleend aan AM voor het realiseren van 92 nieuwbouwwoningen (fase 4B1) en aan BVW voor het realiseren van 65 grondgebonden woningen en vijf appartementen (fase 5A1west) (hierna: de omgevingsvergunningen). In de omgevingsvergunningen is opgenomen dat voor het bouwen van woningen artikel 4 van de 1e herziening exploitatieplan [plaats] relevant is. Daarin is bepaald – kort gezegd –dat het verlenen van vergunningen voor het bouwen van woningen uitsluitend is toegestaan als het gebied waarop deze vergunningen betrekking hebben, een aaneensluitend ontwikkelgebied vormt met in ontwikkeling zijnde of reeds gerealiseerde woningbouw en bijbehorende groen- en waterstructuur (4.1) en dat de ontwikkeling van groengebieden parallel dient plaats te vinden aan de ontwikkeling van woongebieden (4.3). In de omgevingsvergunning staat dat aan beide voorwaarden is voldaan, met de volgende motivering:

De locatie bevindt zich naast de deelgebieden 4A1 en 4A3 met bijbehorende groen- en waterstructuur welke reeds zijn vergund en dus in ontwikkeling zijn.
(…)
De realisatie van een grote oppervlakte natuur/groen ten noorden/westen van de woongebieden is in ontwikkeling en deels gereed. De ontwikkeling loopt hiermee parallel aan de ontwikkeling van de woongebieden.”
3.9
Op 6 december 2021 heeft de Stichting bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunningen. Op 21 januari 2022 heeft een hoorzitting plaatsgehad naar aanleiding van dit bezwaar. Bij beslissing op bezwaar van 14 februari 2022 heeft het college de bezwaren van de Stichting ongegrond verklaard. Voor de motivering van dit besluit heeft het college verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie waarin deze adviseert:

dat de verleende vergunningen in heroverweging in stand blijven onder herstel van het geconstateerde gebrek, dat in de beslissing op bezwaar expliciet wordt verwezen naar het bodemonderzoek uit 2006 als grondslag voor de vergunning. Daarnaast adviseert de commissie om een extra voorwaarde in de vergunning op te nemen, waarin staat dat minimaal twee weken voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, een verklaring van de omgevingsdienst dient te zijn ontvangen, waarin staat dat de met zand opgehoogde grond geschikt is voor het beoogde gebruik.’
3.1
Zowel GEM c.s. als de kopers hebben de Stichting in februari en maart 2022 gevraagd in overleg te treden. Op 4 februari 2022 hebben GEM c.s. een schenking aangeboden van € 25 per woning (in totaal € 70.000) aan het Aankoopfonds van natuurmonumenten voor het project ‘Schil Naardermeer’ indien de Stichting c.s. het bezwaar van de Stichting tegen de omgevingsvergunningen zou intrekken. De kopers hebben daarbij gewezen op de grote impact op hun gezinsleven en de voor hen schadelijke gevolgen van vertraging van de bouw. Dat heeft niet geleid tot overleg dan wel overeenstemming over een gezamenlijke oplossing.
3.11
De Stichting heeft op 22 maart 2022 bij de bestuursrechter van de rechtbank Amsterdam beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 14 februari 2022.
3.12
Ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft de Stichting op 8 april 2022 haar beroep tegen de beslissing op bezwaar ingetrokken. De bouwwerkzaamheden voor de fasen 4B1 en 5A1west zijn inmiddels ter hand genomen en bevinden zich in een vergevorderd stadium.

4.De beoordeling

4.1
In eerste aanleg hebben GEM c.s. gevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang en kort samengevat, dat aan de Stichting een gebod wordt opgelegd tot het intrekken van het beroep bij de rechtbank tegen de beslissing op bezwaar, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De kopers, waaronder [geïntimeerden 5 tot en met 8] ., hebben als tussenkomende partij een gelijksoortige vordering ingediend. Deze vorderingen zijn gebaseerd op de artikelen 6:162 (onrechtmatige daad) gelezen in samenhang met artikel 3:13 BW (misbruik van bevoegdheid).
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter deze vorderingen toegewezen en de Stichting, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500 per dag(deel), met een maximum van € 10.000, geboden het beroep van de Stichting met betrekking tot de omgevingsvergunningen binnen één dag na de datum van het vonnis in te trekken. In de zaak van GEM c.s. is daarbij bepaald dat als de Stichting niet binnen de gestelde termijn is overgegaan tot intrekking van dit beroep, het bestreden vonnis dezelfde kracht heeft als een door de Stichting in wettige vorm opgemaakte akte tot intrekking van vorenbedoeld beroep, op grond waarvan en met behulp waarvan GEM c.s. het hiervoor bedoelde beroep van de Stichting zelf in kunnen trekken. De voorzieningenrechter heeft de Stichting veroordeeld in de proceskosten van de kopers en heeft de proceskosten tussen GEM c.s. en de Stichting gecompenseerd.
De grieven van de Stichting richten zich tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
4.2
In eerste aanleg hadden GEM c.s. en de kopers een zodanig (spoedeisend) belang bij de door hen verlangde voorziening dat dit de behandeling daarvan in kort geding rechtvaardigde. Terecht niet in geschil is dat dit belang inmiddels is komen te vervallen omdat de Stichting heeft voldaan aan het gebod om haar beroep in te trekken en de bestuursrechtelijke procedure tegen de omgevingsvergunningen is beëindigd.
4.3
De vijfde, kennelijk per abuis als 4 genummerde, grief tegen de bestreden proceskostenveroordeling in eerste aanleg ten laste van de Stichting levert in beginsel een voldoende belang op bij het instellen van hoger beroep. GEM c.s. en [geïntimeerden 5 tot en met 8] . voeren aan dat de Stichting geen belang bij het hoger beroep heeft in de zin van artikel 3:303 BW omdat zij de Stichting hebben aangeboden alle proceskosten, ook die van de Stichting in eerste aanleg, op basis van het liquidatietarief te betalen. Dat betoog slaag niet. Een aanbod zoals GEM c.s. en [geïntimeerden 5 tot en met 8] . hebben gedaan aan de Stichting doet in de regel het belang bij het hoger beroep vervallen. De in hoger beroep bestreden voorziening behelst echter een procedeerverbod, waarmee de burgerlijke rechter rechtstreeks ingrijpt in het door het artikel 6 EVRM gewaarborgde recht van toegang tot de rechter in een andere procedure voor de bestuursrechter. In dit geval volstaat het door GEM c.s. en [geïntimeerden 5 tot en met 8] . gedane proceskostenaanbod daarom niet om het belang van de Stichting bij dit hoger beroep te laten vervallen en daarmee de Stichting de gelegenheid te ontnemen om een uitspraak te verkrijgen over de vraag of grondslag bestaat voor deze inbreuk op dit grondrecht.
4.4
Grief 1 richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat zowel GEM c.s. als de kopers in hun vorderingen kunnen worden ontvangen. Deze grief slaagt niet.
Voor zover in hoger beroep van belang strekken de vorderingen van GEM c.s. en de kopers ertoe te bewerkstelligen dat de door de Stichting gestarte beroepsprocedure bij de bestuursrechter met betrekking tot de omgevingsvergunningen op zeer korte termijn (onmiddellijk) eindigt. GEM c.s. en de kopers kunnen via de bestuursrechtelijke weg niet een resultaat bereiken dat vergelijkbaar is met wat zij in dit kort geding vorderen. Daargelaten de vraag of de bestuursrechtelijke weg openstaat voor de kopers, staat ook bij een snelle uitspraak in beroep, bijvoorbeeld met vereenvoudigde afdoening (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) of met ‘kortsluiting’ in een voorlopige voorziening, verzet dan wel hoger beroep open en worden de omgevingsvergunningen pas onherroepelijk als de verzets- of beroepstermijn van zes weken onbenut verstrijkt of als op het verzet respectievelijk het hoger beroep is beslist. Voor de ontvankelijkheid is niet van belang dat de extra grote urgentie om onherroepelijkheid van de omgevingsvergunning te willen laten ontstaan is veroorzaakt door toedoen van GEM c.s. en de kopers zelf, zoals de Stichting betoogt. Dat doet er immers niet aan af dat op deze zeer korte termijn via de bestuursrechtelijke weg niet kan worden bereikt wat via de civielrechtelijke weg in beginsel wel kan.
4.5
De grieven 3 en 4 strekken ertoe het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Stichting misbruik van recht heeft gemaakt en onrechtmatig heeft gehandeld jegens GEM c.s. en de kopers te bestrijden en het geschil daarover in volle omvang in hoger beroep voor te leggen. GEM c.s. en [geïntimeerden 5 tot en met 8] . betogen tevergeefs dat deze grieven reeds moeten falen omdat deze niet de conclusie dat misbruik van recht is gemaakt en onrechtmatig is gehandeld zou bestrijden, maar alleen de daaraan ten grondslag gelegde argumenten. Deze grieven strekken immers onmiskenbaar ertoe ook de aan de argumenten verbonden conclusie aan te tasten.
4.6
Toewijzing van de door GEM c.s. en de kopers gevraagde voorziening vergt dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de Stichting met het instellen van het beroep tegen de beslissing op bezwaar over de omgevingsvergunningen onrechtmatig heeft gehandeld jegens GEM c.s. en de kopers. GEM c.s. en [geïntimeerden 5 tot en met 8] . stellen dat dit het geval is omdat de Stichting met het instellen van beroep misbruik van recht heeft gemaakt. Zij wijzen op hun grote belang bij het snel onherroepelijk worden van de omgevingsvergunningen omdat de koop-/aanneemovereenkomsten zijn gesloten en de kopers hypotheekoffertes hebben verkregen onder de voorwaarde van onherroepelijkheid van de omgevingsvergunningen.
4.7
Zo nodig veronderstellenderwijs gaat het hof ervan uit dat de Stichting kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb bij de omgevingsvergunningen en uit dien hoofde bevoegd is beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar over de omgevingsvergunningen. Gebruik van een procesbevoegdheid is in beginsel onrechtmatig als daarmee misbruik van recht wordt gemaakt. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen (artikel 3:13 lid 2 BW). Dit geldt ook voor misbruik van procesbevoegdheid in het bestuursrecht, waarbij wordt aangenomen dat voor niet-ontvankelijk verklaring wegens misbruik van recht zwaarwichtige gronden zijn vereist, aangezien met de niet-ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Dit geldt temeer wanneer het gaat om een door een burger tegen de overheid ingesteld rechtsmiddel, gelet op de – soms zeer verstrekkende – bevoegdheden waarover de overheid beschikt en die een burger in de regel niet pleegt te hebben. In geval van een dergelijk rechtsmiddel zijn zwaarwichtige gronden onder meer aanwezig indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten levert in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden (vlg. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 rov 6.1). Het door artikel 6 EVRM gewaarborgde fundamentele recht op toegang tot de rechter vergt terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesbevoegdheid (vgl. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 en HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360). Dat geldt temeer in kort geding en indien, zoals in dit geval, de burgerlijke rechter wordt gevraagd in te grijpen in de bevoegdheid om voor een andere rechter (de bestuursrechter) te procederen tegen een overheidsbesluit dat iemand in zijn of haar belangen kan raken. Het hof zal daarom toetsen of het instellen van het beroep door de Stichting tegen de omgevingsvergunningen onmiskenbaar misbruik van recht oplevert.
4.8.1
Blijkens haar statuten zet de Stichting zich in voor behoud en verbetering van de natuur en ook – onder meer – voor de leefomgeving en de bescherming van flora en fauna binnen haar werkgebied. Vaststaat dat de Stichting eerder bestuursrechtelijke procedures heeft gevoerd in verband met het project. Niet in geschil is dat dit de eerste procedure van de Stichting is tegen omgevingsvergunningen (voor de activiteit ‘bouwen’). De Stichting heeft de omgevingsvergunningen aangevochten aan de hand van het toepasselijke toetsingskader. Zij heeft onder meer bestreden dat is voldaan aan de aan de omgevingsvergunningen verbonden voorwaarde van parallelle ontwikkeling van woningbouw en groenvoorzieningen.
De bezwaarschriftencommissie heeft de Stichting gehoord op haar bezwaar, wat betekent dat niet is gekozen voor de weg van artikel 7:3 (onder b) Awb, welk artikel de mogelijkheid biedt om af te zien van het horen van een belanghebbende indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
De bezwaarschriftencommissie achtte de bezwaren van de Stichting over de bodemrapportage steekhoudend en heeft geadviseerd om de omgevingsvergunningen aan te passen. Uit het advies volgt voorts dat een ander volgens deze commissie eveneens steekhoudend bezwaar van de Stichting hangende de bezwaarprocedure is hersteld. Aan de bezwaren van de Stichting is niet volledig tegemoetgekomen; in het bijzonder is het bezwaar over het niet voldoen aan de in het exploitatieplan voor het verlenen van een omgevingsvergunning gestelde eis van parallelle ontwikkeling van woningbouw en ontwikkeling van groenvoorzieningen niet gehonoreerd.
4.8.2
Gezien het hiervoor weergegeven verloop van de bestuursrechtelijke procedure van de Stichting tegen de omgevingsvergunningen, kan niet worden gezegd dat de Stichting tegen beter weten in een kansloze procedure tegen deze vergunningen aan het voeren was, die niets van doen heeft met haar statutaire doelstelling. Uit de partijdiscussie over de kans van slagen van het beroep volgt dat verschil van inzicht bestaat tussen GEM c.s. en [geïntimeerden 5 tot en met 8] . enerzijds en de Stichting anderzijds in het bijzonder over de uitleg en de invulling van de in het exploitatieplan voor het verlenen van een omgevingsvergunning gestelde eis van parallelle ontwikkeling van woningbouw en groenvoorzieningen. Onvoldoende aannemelijk is dat het standpunt van de Stichting daarover kant noch wal raakt. Daarom kan niet voorshands worden aangenomen dat de Stichting tegen beter weten in een kansloos beroep heeft ingesteld.
4.8.3
Het hof neemt veronderstellenderwijs aan dat GEM c.s. en de kopers de door hen gestelde hinder en nadelen ondervinden als gevolg van het beroep van de Stichting met betrekking tot de omgevingsvergunningen omdat de voorwaarde van een onherroepelijke omgevingsvergunning in de koop-/aanneemovereenkomsten en de door de kopers verkregen hypotheekoffertes daardoor niet (snel, in maart/april 2022) in vervulling kon gaan. Het hof neemt eveneens veronderstellenderwijs aan dat dit voor de kopers potentieel zeer verstrekkende gevolgen kon meebrengen, onder meer omdat een aantal van hen vanwege de stijgende hypotheekrente de financiële lasten van de aangekochte woning niet meer of moeilijk zou kunnen dragen.
4.8.4
Terecht staat niet ter discussie dat de Stichting bij de uitoefening van haar procesbevoegdheid belangen van derden niet geheel uit het oog mag verliezen. Onvoldoende aannemelijk is echter dat het belang van GEM c.s. en de kopers om te worden gevrijwaard van de hiervoor genoemde hinder en nadelen zodanig onevenredig wordt geschaad door het instellen van beroep dat de Stichting deze bevoegdheid niet in redelijkheid kon uitoefenen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het gaat om de uitoefening van een grondrecht door de Stichting. Het moet voorts als een feit van algemene bekendheid worden verondersteld dat bestuursrechtelijke procedures kunnen worden gevoerd over verleende (en nog niet onherroepelijke) vergunningen. Daaraan inherent is onzekerheid over het moment waarop de desbetreffende vergunningen onherroepelijk worden. Onder de gegeven omstandigheden konden GEM c.s. en de kopers dus niet zonder meer ervan uitgaan dat de omgevingsvergunningen snel (in maart/april 2022) onherroepelijk zouden worden en dat de daarop betrekking hebbende voorwaarde in de koop-/aanneemovereenkomsten en de hypotheekoffertes binnen de door hen gewenste periode zou worden vervuld. De enkele aanname dat beroep niet in de lijn der verwachting lag omdat de Stichting eerder niet had geprocedeerd tegen omgevingsvergunningen (voor de activiteit ‘bouwen’) en andere partijen zich niet (of nauwelijks) in rechte in het project hebben gemengd, is daarvoor onvoldoende.
4.8.5
Onvoldoende aannemelijk is voorts dat de Stichting haar bevoegdheid om de omgevingsvergunningen aan te vechten en beroep in te stellen ‘uit frustratie’ heeft gebruikt met geen ander doel dan GEM c.s. en de kopers te schaden en de bouw te vertragen en daarmee met een ander doel dan waarvoor zij is verleend, zoals GEM c.s. en [geïntimeerden 5 tot en met 8] . stellen en de Stichting gemotiveerd betwist. Voorshands volgt dit niet uit de afwijzing van het voorstel van 4 februari 2022 van GEM c.s. van een schenking voor het project ‘Schil Naardermeer’ onder de voorwaarde dat de Stichting het bezwaar tegen de omgevingsvergunning zou intrekken en evenmin uit het verloop van de procedure van de Stichting tegen de omgevingsvergunningen, het aantal eerder gevoerde procedures (17, een optelsom van de procedures bij de rechtbank en hoger beroepsprocedures bij de Afdeling) en de uitkomst daarvan (vrijwel steeds ongegrondverklaring van het beroep), het feit dat de Stichting en haar bestuurders beter dan de gemiddelde burger zijn ingevoerd in de materie en de hinder en nadeel die GEM c.s. en de kopers onbetwist kunnen ondervinden als gevolg van het door de Stichting ingestelde beroep. Deze gedragingen en omstandigheden geven naar het voorlopig oordeel van het hof onvoldoende althans niet op onmiskenbare wijze blijk van kwade trouw aan de zijde van de Stichting. Dat geldt zowel indien deze factoren op zichzelf worden bezien als in onderling verband.
4.9
Gelet op het voorgaande acht het hof het onvoldoende aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat de Stichting met het instellen van beroep met betrekking tot de omgevingsvergunningen misbruik heeft gemaakt van haar procesbevoegdheid en onrechtmatig heeft gehandeld jegens GEM c.s. en de kopers. Voor zover GEM c.s. en [geïntimeerden 5 tot en met 8] . tot slot het standpunt innemen dat de gevraagde voorziening ook kan worden gegeven op grond van een zuivere belangenafweging, zonder dat daarvoor een rechtsgrond aanwezig is, verwerpt het hof dat betoog mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen.
4.1
Dit alles leidt tot de slotsom dat de grieven 3 en 4 en de vijfde grief inzake de proceskosten in eerste aanleg met succes zijn aangevoerd. Bij verdere bespreking van de grieven bestaat geen belang. Het bestreden vonnis kan niet in stand blijven. Het hof zal de gevraagde voorziening alsnog afwijzen, met hoofdelijke veroordeling van de kopers tot terugbetaling van al hetgeen de Stichting op grond van het bestreden vonnis aan hen heeft betaald en met hoofdelijke veroordeling van GEM c.s. en de kopers in de kosten van beide instanties, met nakosten en rente.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover dat is gewezen in de hoofdzaak;
en opnieuw rechtdoende,
wijst de gevraagde voorzieningen af;
veroordeelt de kopers hoofdelijk tot terugbetaling van al hetgeen de Stichting op grond van het bestreden vonnis aan hen heeft betaald, te vermeerderen met rente vanaf de datum van betaling door de Stichting;
veroordeelt GEM c.s. en de kopers hoofdelijk in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van de Stichting in eerste aanleg begroot op € 676 aan verschotten en € 1.524 voor salaris, en in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Stichting begroot op € 1.033,04 aan verschotten en € 3.549 voor salaris en op € 173 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.H.M. ten Dam, L. Alwin en A. Snijders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.