ECLI:NL:PHR:2024:1280

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
24/00698
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verschoonbare termijnoverschrijding in hoger beroep na apparaatsfout

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van Lifex c.s. tegen de uitspraak van het hof, waarin het hof hen niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun hoger beroep wegens termijnoverschrijding. Lifex c.s. had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zij aansprakelijk werd gesteld voor een tekort in het faillissement van Atlantic Marine Services B.V. (AMS). De rechtbank had op 31 augustus 2022 geoordeeld dat Lifex c.s. aansprakelijk was en een voorschot van € 5 miljoen had toegewezen. Lifex c.s. stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege een apparaatsfout: de rechtbank had het vonnis naar hun onttrokken advocaat gestuurd en niet naar hen zelf. Het hof oordeelde echter dat, zelfs als er sprake was van een apparaatsfout, Lifex c.s. te laat in hoger beroep was gekomen. Lifex c.s. had op 11 januari 2023 hoger beroep ingesteld, terwijl de termijn op 20 december 2022 was aangevangen. Het hof volgde de argumenten van Lifex c.s. niet en verklaarde hen niet-ontvankelijk. In cassatie werd de vraag behandeld of het hof terecht had geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Procureur-Generaal concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep, omdat de klachten van Lifex c.s. niet slaagden. De Hoge Raad bevestigde dat de strikte handhaving van de beroepstermijnen noodzakelijk is voor een goede rechtspleging, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00698
Zitting6 december 2024
CONCLUSIE
G.R.B. van Peursem
In de zaak
1. [eiser 1] ,
2. Lifex Holdings Limited,
eisers in het principale cassatieberoep, verweerders in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
tegen
B.W.J.M. de Roy van Zuidewijn q.q.
verweerder in het principale cassatieberoep, eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
Partijen worden hierna verkort aangeduid als [eiser 1] en Lifex (gezamenlijk Lifex c.s.) en de Curator.
Deze puur procesrechtelijke cassatie gaat over de vraag of de overschrijding van de hoger beroepstermijn door Lifex c.s. verschoonbaar is. De Curator heeft een vordering ingesteld jegens Lifex c.s. tot aanvulling van het tekort in het faillissement van Atlantic Marine Services B.V. (AMS), waar Lifex tot het faillissement enig statutair bestuurder van was; [eiser 1] is bestuurder van Lifex. De advocaat van Lifex c.s. heeft zich gedurende de procedure in eerste aanleg onttrokken, waarna Lifex c.s. geen nieuwe advocaat heeft gesteld. De rechtbank heeft op 31 augustus 2022 vonnis gewezen en geoordeeld dat Lifex c.s. aansprakelijk is voor het bedoeltekort van AMS en een voorschot van € 5 miljoen toegewezen. Op 20 december 2022 heeft de Curator aan [eiser 1] kopie van het (Nederlandse) vonnis gemaild en daarbij aangegeven dat het vonnis inmiddels ‘irrevocable’ was.
Op 11 januari 2023 heeft Lifex c.s. hoger beroep ingesteld, waarop door het hof is verzocht om zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid daarvan. In haar akte ontvankelijkheid hoger beroep heeft Lifex c.s. erkend dat zij in principe te laat appel heeft ingesteld, maar dat die termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat sprake is van een apparaatsfout: de griffie heeft het vonnis naar haar onttrokken advocaat gestuurd en niet naar Lifex c.s. zelf. Volgens Lifex c.s. ging de extra beroepstermijn van veertien dagen die na deze apparaatsfout moet worden gegund pas lopen daags voorafgaand aan het instellen van het hoger beroep op 11 januari 2023, omdat Lifex c.s. toen pas, na vertaling en juridische bijstand,
inhoudelijkbekend is geworden met het vonnis. Het hof heeft Lifex c.s. hierin niet gevolgd en haar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit oordeel komt Lifex c.s. in cassatie op. Centrale klacht is dat het hof het aanvangstip van de extra beroepstermijn te vroeg heeft vastgesteld (op 20 december 2022), dan wel die termijn ten onrechte niet heeft verlengd tot het moment dat Lifex c.s. in hoger beroep is gekomen. Ik zie de klachten van dit principale cassatieberoep niet slagen, zodat niet behoeft te worden toegekomen aan het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep over de aanvangsmaatstaf van de verlengde beroepstermijn. Dat bespreek ik niettemin (kort) inhoudelijk.
1.Feiten [1]
1.1 AMS dreef tot aan haar faillissement een onderneming die zich bezighield met het verbouwen van (niet meer in gebruik zijnde) boorplatforms tot accommodatieplatforms en het (operationeel) beheren van deze accommodatieplatforms. Accommodatieplatforms zijn (oudere) (boor)platforms die dienen als slaap- en rustplaats voor medewerkers die werkzaam zijn op actieve boorplatforms.
1.2 [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) was vanaf de oprichting van AMS (middellijk) medeaandeelhouder en bestuurder van AMS. [betrokkene 1] was binnen AMS verantwoordelijk voor de operationele gang van zaken, zoals het opstellen van de begrotingen voor de verbouwingen van de platforms.
1.3 AMS werd vanaf 2011 mede bestuurd door Amstel Exploitatie B.V. [betrokkene 1] was via de vennootschap Amstel Management B.V. bestuurder van Amstel Exploitatie B.V.
1.4 Vanaf 27 mei 2015, na het ontslag van [betrokkene 1] en Amstel Exploitatie B.V. per die datum, was de Cypriotische vennootschap Lifex enig statutair bestuurder van AMS. Onder anderen [eiser 1] is bestuurder van Lifex.
1.5 AMS maakte tot aan haar faillissement deel uit van een groep vennootschappen. [eiser 1] en [betrokkene 1] zijn met enkele minderheidsaandeelhouders aandeelhouder van de topholding van de groep, Treatmil Holding Ltd. (hierna: Treatmil). [eiser 1] is ook bestuurder van Treatmil.
1.6 De rechtbank Amsterdam heeft in juni 2016 aan AMS surseance van betaling verleend, met benoeming van de Curator tot bewindvoerder. Op 16 september 2016 heeft deze rechtbank het faillissement van AMS uitgesproken, met benoeming van de Curator.
1.7 De Curator heeft in november 2020 een schikking getroffen met [betrokkene 1] , Amstel Exploitatie B.V. en Amstel Management B.V. in verband met hun mogelijke aansprakelijkheid jegens de faillissementsboedel. Als gevolg van deze schikking heeft de Curator hen, tegen betaling van een schikkingsbedrag, finale kwijting verleend voor aansprakelijkheid in verband met het door hen gevoerde bestuur van AMS.
2.Procesverloop [2]
2.1 In deze zaak vordert de Curator hoofdelijke veroordeling van Lifex c.s. (primair) tot betaling van het tekort in het faillissement van AMS, (subsidiair) tot schadevergoeding ten gevolge van haar onrechtmatig handelen jegens AMS en/of haar schuldeisers, beide op te maken bij staat, en (primair en subsidiair) hoofdelijke veroordeling van Lifex c.s. tot betaling van een voorschot van € 5 miljoen.
2.2 De Curator legt daaraan het volgende ten grondslag. Lifex heeft niet voldaan aan de op haar rustende verplichtingen tot het tijdig publiceren van de jaarrekeningen van AMS (art. 2:394 BW) en het voeren van een deugdelijke administratie (art. 2:10 BW). Lifex heeft daarmee haar taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld en vermoed wordt dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest (art. 2:248 lid 2 BW). Ook is sprake geweest van onbehoorlijk bestuur door Lifex en dit heeft tot het faillissement van AMS geleid. Lifex is daarom aansprakelijk voor het boedeltekort in het faillissement van AMS (art. 2:248 lid 1 BW). [eiser 1] was feitelijk beleidsbepaler en hij moet daarom op grond van art. 2:248 lid 7 BW gelijk worden gesteld met een bestuurder. Ook [eiser 1] heeft niet voldaan aan de publicatie- en administratieplicht en heeft AMS daarnaast ook onbehoorlijk bestuurd. [eiser 1] is daarom naast Lifex hoofdelijk aansprakelijk voor het boedeltekort van AMS.
2.3 Lifex c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.4 Op 3 mei 2022, voor de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden maar nadat Lifex c.s. haar conclusie van antwoord had genomen, heeft de toenmalige advocaat van Lifex c.s. de rechtbank per rolbericht geïnformeerd dat hij zich had onttrokken als advocaat van Lifex c.s. Lifex c.s. heeft toen geen nieuwe advocaat gesteld.
2.5 De rechtbank heeft op 31 augustus 2022 vonnis gewezen, waarin is geoordeeld dat Lifex c.s. aansprakelijk is voor het bedoeltekort van AMS op grond van art. 2:248 BW, op grond waarvan de primaire vordering van de Curator is toegewezen en Lifex c.s. hoofdelijk is veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 5 miljoen.
2.6 Lifex c.s. is bij dagvaarding van 11 januari 2023 in hoger beroep gekomen met als verschijningsdatum 19 september 2023. Tegen de Curator is op die roldatum verstek verleend. Bij rolbeslissing van 19 september 2023 is Lifex c.s. in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid van haar appel. De griffie van het hof heeft op 3 oktober 2023 een brief van de advocaat van de Curator ontvangen waarin hij zich op het standpunt heeft gesteld dat Lifex c.s. niet ontvankelijk is in haar hoger beroep. Lifex c.s. heeft zich bij akte uitgelaten over haar ontvankelijkheid, waarin zij ook is ingegaan op de inhoud van deze brief van de Curator.
2.7 Het hof heeft Lifex c.s. vervolgens niet-ontvankelijk verklaard, waartoe, voor zover in cassatie relevant, het volgende is overwogen:
“2.1. In artikel 339 lid 1 Rv is de termijn van beroep bepaald op drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis. In de onderhavige zaak is het bestreden vonnis uitgesproken op 31 augustus 2022. Het hoger beroep is ingesteld op 11 januari 2023, derhalve ruim na afloop van de appeltermijn van drie maanden.
2.2. Appellanten erkennen dat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld, maar stellen zich op het standpunt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Volgens appellanten is deze overschrijding namelijk het gevolg van een apparaatsfout. Zij stellen daartoe, kort gezegd, het volgende. De rechtbank heeft het bestreden vonnis niet naar appellanten (in eerste aanleg: gedaagden) zelf verzonden, maar - hoewel hij zich al voor de mondelinge behandeling had onttrokken - enkel naar hun voormalige advocaat die dat vonnis vervolgens niet naar hen heeft doorgestuurd. Dat en wanneer door de rechtbank (eind)uitspraak zou worden gedaan, wisten appellanten niet, omdat zij niet aanwezig waren bij de mondelinge behandeling, geen toegang hebben tot het roljournaal en daarvan door de rechtbank ook niet op de hoogte zijn gesteld. De curator heeft het bestreden vonnis pas bij zijn e-mail van 20 december 2022 aan appellant sub 1 toegezonden.
2.3. Het betoog van appellanten komt erop neer dat zij door (een) fout(en) van de rechtbank pas op 20 december 2022, en dus na het verstrijken van de appeltermijn, met het bestreden vonnis bekend zijn geraakt. Appellanten zijn vervolgens ruim drie weken later, op 11 januari 2023, van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt evenwel dat in alle gevallen waarin een uitzondering op de strikte handhaving van beroepstermijnen gerechtvaardigd wordt geacht, die termijn moet worden verlengd met veertien dagen of een zoveel kortere termijn als overeenstemt met de wettelijke beroepstermijn. Dit betekent voor de onderhavige zaak dat, ook indien het hof appellanten zou volgen in hun betoog dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is vanwege een apparaatsfout, het hoger beroep te laat, want niet binnen veertien dagen na de datum waarop zij stellen bekend te zijn geraakt met het bestreden vonnis, is ingesteld.
2.4. Appellanten wijzen erop dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen. In dit verband voeren zij aan (i) dat de curator hen in zijn e-mail van 20 december 2022 verkeerd heeft geïnformeerd door daarin mee te delen dat het bijgevoegde vonnis “irrevocable ” (onherroepelijk) was, (ii) dat zij de Nederlandse taal niet machtig zijn en dus pas na vertaling en professionele bijstand bekend zijn geraakt met de inhoud van het vonnis en de voor hen negatieve uitkomst daarvan, (iii) dat het vonnis vlak voor de feestdagen aan hen is toegezonden en (iv) dat hun belangen bij een inhoudelijk appel groot zijn, terwijl de belangen van de curator niet (ernstig) worden geschaad. Appellanten stellen dat gelet op omstandigheden (i) en (ii) de (extra) termijn van veertien dagen niet is aangevangen op 20 december 2022 maar later. Immers, pas nadat zij redelijkerwijs bekend waren met de inhoud van het vonnis konden zij als buitenlandse partijen beoordelen of hoger beroep aangewezen was. Bovendien zijn zij, na door de mededeling van de curator op het verkeerde been te zijn gezet, pas later bekend geraakt met de mogelijkheid van een verschoonbare termijnoverschrijding. In ieder geval maken al deze omstandigheden tezamen volgens appellanten dat, mede in het licht van artikel 6 EVRM, het hoger beroep binnen een redelijke termijn na 20 december 2022 is ingesteld.
2.5. Het hof volgt appellanten niet in dit betoog. De door hen gestelde omstandigheden doen niet af aan het feit dat zij op 20 december 2022 met het vonnis bekend zijn geraakt, zodat de (extra) termijn van veertien dagen op de daarop volgende dag is aangevangen. Ook zijn deze omstandigheden onvoldoende om een verlenging van die door de Hoge Raad vastgestelde (extra) termijn te rechtvaardigen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat in een dagvaardingszaak, als hier aan de orde, bij het instellen van hoger beroep kan worden volstaan met het uitbrengen van een appelexploot en de bezwaren tegen het vonnis pas in de memorie van grieven naar voren hoeven te worden gebracht. Het argument van appellanten dat de termijn van veertien dagen op dit moment (in het bestuursrecht) ter discussie staat brengt het hof niet tot een ander oordeel over de bepleite verlenging. Appellanten kunnen dan ook niet worden ontvangen in hun hoger beroep.”
2.8 Lifex c.s. heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. De Curator heeft verweer gevoerd en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld, waartegen Lifex c.s. op haar beurt verweer heeft gevoerd. Lifex c.s. en de Curator hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten, waarop zijdens de Curator is gedupliceerd.

3.Bespreking van het cassatiemiddel in het principale beroep

3.1
Het middel bevat een centrale klacht gericht tegen rov. 2.3, 2.5 en 3 waarin het hof heeft geoordeeld dat Lifex c.s. niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat dat te laat is ingesteld. Volgens deze klacht heeft het hof onvoldoende oog gehad voor het feit dat, in het licht van de door het hof veronderstelde apparaatsfout en het in art. 6 EVRM beschermde recht van Lifex c.s. op een effectieve toegang tot de rechter in hoger beroep, Lifex c.s. als buitenlandse, in eerste aanleg gedaagde partij die het Nederlands niet beheerst, meer tijd nodig had dan rondom kerst en oud en nieuw van 2022 beschikbaar was om rechtsbijstand van een advocaat te vinden en van die zijde te vernemen dat het instellen van hoger beroep nog mogelijk was, hoewel de wettelijke termijn daarvoor was verstreken. De klacht wordt uitgewerkt in de ‘Toelichting’ in wat ik noem twee onderdelen onder de subkopjes ‘Aanvangmoment verlenging’ (p. 3 PI, onderdeel 1) en ‘Verlengde verlenging’ (p. 9 PI, onderdeel 2). Volgens
onderdeel 1heeft het hof het aanvangstijdstip van de extra beroepstermijn te vroeg vastgesteld, of het hof heeft, aldus
onderdeel 2, die extra beroepstermijn ten onrechte niet verlengd tot het moment waarop Lifex c.s. hoger beroep heeft ingesteld.
Inleidende opmerkingen – gebrek aan belang wegens ontbreken van een apparaatsfout
3.2
Kern van de klachten is dat Lifex c.s.’ termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat sprake is geweest van een apparaatsfout van de rechtbank [3] .
3.3
De stand van de rechtspraak op dit punt is dat sprake is van een apparaatsfout als een partij (i) als gevolg van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan en (ii) de uitspraak haar als gevolg van een niet aan haar toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt. Wordt vanwege een apparaatsfout na afloop van de wettelijke beroepstermijn hoger beroep ingesteld, dan kan de termijnoverschrijding verschoonbaar zijn waarmee het hoger beroep toch ontvankelijk is [4] . In deze zaak heeft de advocaat van Lifex c.s. zich gedurende de procedure in eerste aanleg onttrokken, waarna Lifex c.s. geen nieuwe advocaat heeft gesteld in die instantie. Vaststaat dat de rechtbank een afschrift van het vonnis in eerste aanleg naar de voormalige advocaat van Lifex c.s. heeft gezonden en niet naar Lifex c.s. zelf [5] . Dit behelst volgens Lifex c.s. een apparaatsfout: de rechtbank heeft verzuimd om na de onttrekking van de voormalige advocaat van Lifex c.s. het vonnis naar haar zelf te sturen [6] .
3.4
Het hof heeft in rov. 2.3 in het midden gelaten of daadwerkelijk sprake was van een apparaatsfout, maar is daar veronderstellenderwijs vanuit gegaan (in gelijke zin s.t. Curator voetnoot 1). Vervolgens is geoordeeld dat ook in dat geval Lifex c.s. te laat heeft geappelleerd. Mocht een van de klachten van Lifex c.s. slagen, dan moet in de procedure na verwijzing nog worden vastgesteld of er wel sprake was van een apparaatsfout in de hiervoor in 3.3 aangegeven zin. Dat lijkt mij hier niet het geval, zodat Lifex c.s. ook geen beroep toekomt op een verschoonbare termijnoverschrijding
wegens een apparaatsfout(zo ook s.t. Curator 3.1.5). Daarmee ontbreekt belang in cassatie bij de klachten [7] . Dat zo’n fout hier niet speelt, licht ik als volgt toe.
3.5
Een advocaat die zich namens een partij in een procedure heeft gesteld, kan zich gedurende de procedure onttrekken [8] , waarmee de advocaat zijn opdracht beëindigt. Wel rust op de onttrokken advocaat de plicht om zijn (voormalige) cliënt te wijzen op de gevolgen van onttrekking en op de noodzaak om een nieuwe advocaat te stellen, indien de cliënt zich in het rechtsgeding verder wil doen vertegenwoordigen [9] (en vooral: nog proceshandelingen wil kunnen verrichten). Onttrekking van een advocaat is een omstandigheid die de cliënt persoonlijk treft en het is aan degene wiens advocaat zich heeft onttrokken om te zorgen voor een nieuwe advocaat. Hier ligt geen taak voor de wederpartij; deze hoeft niet opnieuw te dagvaarden om de procedure voor te zetten [10] . Onttrekking leidt ook niet schorsing van de zaak en deze verandert daardoor ook niet in een verstekzaak; de procedure wordt gewoon voortgezet op tegenspraak, zij het dat de partij zonder advocaat geen proceshandelingen meer kan verrichten zolang zij niet opnieuw advocaat stelt [11] .
3.6
Een ander aspect van onttrekking van de advocaat ziet op de communicatie met partijen door de rechter na onttrekking. Op grond van art. 79 lid 2 Rv worden partijen geacht tot aan het eindvonnis een woonplaatskeuze te hebben gemaakt bij de gestelde advocaat, tenzij zij hebben verklaard een andere woonplaats te hebben gekozen. Deze woonplaatskeuze wordt door de griffie gebruikt om met partijen te communiceren [12] . In geval van onttrekking betekent dit dat de partij die wordt geconfronteerd met een advocaat die zich onttrekt, maar vervolgens geen nieuwe advocaat stelt, tot het eindvonnis wordt geacht haar woonplaatskeuze ongewijzigd te hebben gemaakt ten kantore van haar onttrokken advocaat, tenzij de rechter hierover anders is bericht. Zonder dergelijk bericht zal de rechtbank tot het eindvonnis haar communicatie (zoals bijvoorbeeld een oproep voor een mondelinge behandeling of toezending van een uitspraak) dan ook blijven richten tot de gekozen domicilie van de onttrokken advocaat [13] .
3.7
Dit betekent dat in deze zaak geen sprake is van een apparaatsfout. Ook nadat de advocaat van Lifex c.s. zich had onttrokken, bleef de woonplaatskeuze op grond van art. 79 lid 2 Rv in stand (ten kantore van de onttrokken advocaat), tenzij de rechter anders is geïnformeerd daarover, maar dat laatste heeft Lifex c.s. niet gesteld en dat blijkt ook niet uit het dossier. De griffie van de rechtbank heeft daarom correct gehandeld door afschrift van het vonnis naar de gekozen woonplaats te sturen, te weten het kantoor van de zich inmiddels onttrokken hebbende advocaat van Lifex c.s. De griffie van de rechtbank heeft geen fout of verzuim begaan waardoor Lifex c.s. niet tijdig wist noch redelijkerwijs kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan. Bij gebreke van een apparaatsfout komt Lifex c.s. vervolgens ook geen beroep toe op een verschoonbare termijnoverschrijding
wegens een apparaatsfout.
3.8
Bovendien geldt ook het hiervoor in 3.3 onder (ii) bedoelde non-toerekeningsvereiste bij een apparaatsfout en daar lijkt mij hier niet aan te zijn voldaan (ik zeg het voorzichtig). Lifex c.s. heeft na onttrekking van haar advocaat in de periode na het nemen van antwoord en de mondelinge behandeling in eerste aanleg geen nieuwe advocaat gesteld en evenmin de rechtbank verwittigd dat haar gekozen domicilie is gewijzigd. Dat komt voor haar risico zou ik menen (evenzo s.t. Curator 4.9), zodat het haar juist wel is toe te rekenen dat de uitspraak haar pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt. Dan zou het hele dispuut over de (aanvang van de) termijnoverschrijding en de aanvang van de veertiendagentermijn als ten overvloede kunnen worden beschouwd, niettegenstaande het partijdebat daarover.
3.9
Wat er verder dan ook zij van de inhoud van de cassatieklachten, daar bestaat naar ik meen geen belang bij (in gelijke zin s.t. Curator § 3), omdat er na eventuele verwijzing geen gunstiger oordeel over de niet-ontvankelijkheid van het appel kan volgen. De nu volgende inhoudelijke bespreking van de klachten is in die zin ten overvloede.
Onderdeel 1 – aanvangstijdstip extra termijn
3.1
In wat ik noem
onderdeel 1wordt in essentie gesteld dat het hof een onjuist aanvangsmoment heeft gehanteerd om te bepalen wanneer de extra veertiendagentermijn is gaan lopen waarbinnen Lifex c.s. nog hoger beroep kon instellen. Dat zou niet de dag na 20 december 2022 moeten zijn, maar de dag na 10 januari 2023.
3.11
Dat wordt als volgt beargumenteerd in de PI. Uit rov. 2.3. volgt dat Lifex c.s. volgens het hof heeft gesteld dat zij op 20 december 2022 bekend is geraakt met het vonnis, hetgeen feitelijk niet klopt. Lifex c.s. heeft namelijk gesteld (hetgeen het hof ook in rov. 2.4 constateert), dat [eiser 1] het vonnis weliswaar op 20 december 2022 van de Curator heeft ontvangen [14] maar daar pas na vertaling en verkrijging van juridische bijstand
inhoudelijkmee bekend is geraakt [15] èn ook toen pas van de mogelijkheid op de hoogte raakte om alsnog, buiten de wettelijke termijn om, in appel te komen [16] . Daarmee heeft Lifex c.s. gesteld dat het bij de vraag of het appel ontvankelijk is niet (alleen) gaat om
bekendheid met het bestaanvan de te bestrijden uitspraak, maar (vooral) om de
inhoudelijke kenbaarheiddaarvan èn van de mogelijkheid om daar
ondanksde verstreken appeltermijn nog een rechtsmiddel tegen aan te wenden. Omdat Lifex c.s. heeft gesteld [17] dat zij, nadat zij van de inhoud van het vonnis en de extra appelmogelijkheid daartegen op de hoogte is geraakt, binnen veertien dagen appel heeft ingesteld, is volgens de klacht sprake van een tijdig appel en is zij ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard [18] . Dat betekent volgens de klacht dat rov. 2.3 niet in stand kan blijven.
3.12
Met het oordeel in rov. 2.5 dat in een vorderingszaak als deze bij het instellen van hoger beroep kan worden volstaan met het uitbrengen van een ‘lege’ appeldagvaarding zonder grieven, zodat ook zo bezien geen grond voor termijnverlenging bestaat, zijn volgens de klacht twee stellingen van Lifex c.s. miskend. Het hof heeft eraan voorbij gezien dat (i) ondanks of juist door de zonder voorbehoud ingenomen stelling van de Curator bij mail van 20 december 2022 dat het vonnis onherroepelijk (‘irrevocable’) was, Lifex c.s. op dat moment niet op de hoogte kon worden geacht te zijn van de mogelijkheid om binnen veertien dagen alsnog hoger beroep in te stellen en (ii) bij gebreke van rechtsbijstand van een Nederlandse advocaat Lifex c.s. niet in staat kon worden geacht op 20 december 2022 alsnog hoger beroep in te stellen [19] . Bovendien heeft het hof de volgende aan hem kenbare feiten en omstandigheden niet van de hand gewezen, zodat daarvan uit had moeten worden uitgegaan [20] :
- a) op 20 december 2022 heeft de Curator [eiser 1] in het Engels geconfronteerd met een in het Nederlands opgestelde, naar zijn zeggen onherroepelijk vonnis [21] ;
- b) de zonder voorbehoud ingenomen stelling van de Curator dat het vonnis onherroepelijk was, was op 20 december 2022 rechtens onjuist, gelet op voornoemde veertiendagentermijn voor appel ingeval van een apparaatsfout;
- c) op 20 december 2022 was Lifex c.s. verstoken van rechtshulp van een advocaat en was zij niet van de onjuistheid van de voornoemde stelling van de Curator op de hoogte [22] ;
- d) Lifex c.s is als buitenlandse partij de Nederlandse taal niet machtig en is pas na vertaling en verkrijging van professionele bijstand bekend geraakt met de inhoud van het vonnis en de voor haar negatieve uitkomst daarvan, alsmede met de mogelijkheid van een verschoonbare termijnoverschrijding [23] .
3.13
Op grond hiervan had het hof moeten oordelen dat Lifex c.s. niet al op 20 december 2022 bekend is geraakt met het vonnis, maar pas op 10 januari 2023. Pas toen was zij namelijk daadwerkelijk bekend [24] met de mogelijkheid om, met een beroep op verschoonbaarheid van de overschrijding van de wettelijke termijn, in hoger beroep te komen en daadwerkelijk in staat haar door art. 6 EVRM beschermde recht op een effectieve toegang tot de rechter in hoger beroep uit te oefenen. Daarom had het hof moeten oordelen dat Lifex c.s. tijdig heeft geappelleerd en had zij ontvankelijk moeten worden verklaard [25] .
3.14
De zo toegelichte klacht komt erop neer dat het hof het aanvangstijdstip voor de extra beroepstermijn te vroeg heeft laten ingaan, namelijk de dag nadat [eiser 1] op 20 december 2022 het vonnis per mail van de Curator heeft ontvangen en niet pas de dag na 10 januari 2022 nadat Lifex c.s. door een vertaling en juridische bijstand
daadwerkelijk bekendis geworden met de inhoud van het vonnis. Daarmee is volgens de klacht gehandeld in strijd met art. 6 EVRM.
3.15
Dit kan niet tot cassatie leiden. Rechtsmiddeltermijnen zijn van openbare orde en moeten door de rechter ambtshalve worden toegepast. Volgens vaste rechtspraak moet in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid bestaan over het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt. Aan rechtsmiddeltermijnen moet daarom strikt de hand worden gehouden en het staat de rechter niet vrij om op grond van de specifieke belangen van partijen, een relatief geringe termijnoverschrijding, of een combinatie van die omstandigheden, een uitzondering te maken op de strikte regels van rechtsmiddeltermijnen [26] . Slechts onder bijzondere omstandigheden is plaats voor een uitzondering en kan de appellant een extra termijn worden gegund [27] . Onwetendheid die (beweerdelijk) ontstaat als gevolg van na onttrekking van een advocaat niet opnieuw advocaat stellen in een procedure met verplichte procesvertegenwoordiging is geen reden voor termijnverlenging, zoals de Curator terecht stelt bij s.t. 4.10.
3.16
De eerste in de rechtspraak aanvaarde
uitzonderingis een
apparaatsfout; hiervoor is besproken dat daarvan in deze zaak volgens mij geen sprake is. Wordt daar anders over geoordeeld, dan vangt een verlengde beroepstermijn bij apparaatsfouten aan na de dag van de
verstrekking of verzendingvan de uitspraak aan de partij die in hoger beroep wenst te komen en die extra termijn bedraagt vervolgens veertien dagen – of een zoveel kortere termijn als overeenstemt met de wettelijke beroepstermijn [28] . Onder bijzondere omstandigheden kan deze extra termijn ook weer worden verlengd [29] . Ratio van het gunnen van een extra beroepstermijn in het geval van een apparaatsfout is dat iemand niet buiten zijn schuld als gevolg van een fout of verzuim van (de griffie van) een rechtbank of gerechtshof kan worden afgehouden van een rechtsmiddel dat de wet hem toekent [30] . De mogelijkheid van een extra beroepstermijn na een apparaatsfout geldt zowel voor verzoekschriftprocedures als voor vorderingsprocedures [31] .
3.17
Op onverkorte toepassing van de handhaving van een rechtsmiddelentermijn moet in de tweede plaats een uitzondering worden gemaakt als dit tot een resultaat leidt dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM – hierna: de
art. 6 EVRM-uitzondering [32] . Dit is aan de orde als een partij, anders dan door een apparaatsfout, pas na of zeer kort voor het verstrijken van de rechtsmiddeltermijn wetenschap heeft gekregen van een voor haar nadelige beslissing, waardoor zij geen (reële) mogelijkheid heeft gehad om daartegen een rechtsmiddel in te stellen. Niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding moet dan achterwege blijven voor zover het rechtsmiddel is ingesteld binnen een redelijke termijn, die ook dan veertien dagen bedraagt [33] – of zoveel minder als overeenstemt met een kortere wettelijke rechtsmiddeltermijn. Deze extra termijn vangt aan na de dag waarop de partij die het rechtsmiddel wenst in te stellen het vonnis in persoon is betekend dan wel deze partij anderszins met het vonnis
bekend is geraakt [34] . Anders dan bij de uitzondering die wordt gegund na een apparaatsfout, is de art. 6 EVRM-uitzondering niet alleen van toepassing op de termijn van hoger beroep, maar ziet zij ook op termijnen voor het instellen van andere rechtsmiddelen, bijvoorbeeld de termijn die geldt om in verzet te komen van een verstekvonnis [35] . Daarnaast komt deze uitzondering slechts in beeld als een partij niet is verschenen in de procedure en dus ook geen weet heeft gehad van de procedure [36] . Dat verklaart ook het verschil tussen ‘verstrekking of verzending’ bij een apparaatsfout en ‘bekend raken’ met de uitspraak bij de art. 6 EVRM-uitzondering: in dat laatste geval is er immers geen partij in de procedure verschenen en is er dus ook geen woonplaats/adres bekend waar de uitspraak naar toe zou moeten worden gestuurd.
3.18
De toelichting op wat ik onderdeel 1 noem miskent het onderscheid tussen de apparaatsfouten-uitzondering en de art. 6 EVRM-uitzondering (in PI 9-15) en trekt (dan ook) onjuiste conclusies uit deze leerstukken (in PI 16).
3.19
Lifex c.s. heeft gesteld dat zij door een apparaatsfout van de griffie van de rechtbank te laat hoger beroep heeft ingesteld, maar dat haar termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat zij pas 10 januari 2023, nadat zij juridische bijstand van een Nederlandse advocaat had verkregen,
bekend is gewordenmet de inhoud van het vonnis. Op dat moment is, aldus Lifex c.s., de extra termijn gaan lopen en zij heeft daags daarna, 11 januari 2023, dus tijdig hoger beroep ingesteld [37] .
3.2
Ook het hof heeft in rov. 2.3 en 2.5 getoetst wanneer Lifex c.s. ‘bekend is geraakt met het vonnis’ voor de vraag wanneer de extra beroepstermijn is aangevangen. Dat komt (als het hof hier al niet hetzelfde mee bedoelt, omdat het het moment van versturen en het moment van bekend worden allebei op 20 december 2022 situeert) gelet op het besproken onderscheid tussen de twee uitzonderingen minder scherp voor dan zou kunnen: bij een apparaatsfout vangt de extra beroepstermijn immers aan op de dag nadat de uitspraak aan de appellant is
verstrektof
verzonden. Het criterium ‘bekend geworden met de uitspraak’ is niet van toepassing bij een apparaatsfout, maar bij de art. 6 EVRM-uitzonderingscategorie, dus wanneer een partij niet in de procedure is verschenen en onverkorte toepassing van de handhaving van een rechtsmiddelentermijn dan tot een resultaat zou leiden dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. In het geval van een apparaatsfout, waar het hof veronderstellenderwijs vanuit is gegaan, had het hof dan ook beter kunnen spreken van verzendings- of verstrekkingsmoment van het vonnis aan Lifex, in plaats van wanneer zij hiermee bekend is geraakt. Maar consequenties heeft dit om de nu te bespreken redenen niet.
3.21
In rov. 2.2 heeft het hof vastgesteld dat het vonnis op 20 december 2022 aan Lifex c.s. is verzonden door de Curator. Dit betekent (veronderstellenderwijs uitgaande van een apparaatsfout) dat de verlengde beroepstermijn is gaan lopen op de dag na 20 december 2022. Lifex c.s. had dus tot dinsdag 3 januari 2023 om hoger beroep in te stellen, maar dat is pas op woensdag 11 januari 2023 gebeurd, tweeëntwintig dagen nadat het vonnis aan haar was verzonden en acht dagen nadat de veertiendagentermijn voor een verschoonbare termijnoverschrijding wegens een apparaatsfout zou zijn verstreken. Hiermee was Lifex c.s. zodoende te laat.
3.22
Maar ook als het strikte criterium ‘bekend geworden met de uitspraak’ zou worden gehanteerd bij de door het hof veronderstelde apparaatsfout, heeft het hof terecht geoordeeld dat Lifex c.s. te laat hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft in rov. 2.4 de door Lifex c.s. aangedragen bijzondere omstandigheden opgesomd die volgens Lifex c.s. zouden verklaren dat zij later dan 20 december 2022 met de inhoud van het vonnis bekend is geraakt en die zouden rechtvaardigen dat de extra beroepstermijn later dan 20 december 2022 is aangevangen, danwel dat de extra beroepstermijn moet worden verlengd tot het moment dat zij de appeldagvaarding heeft doen uitgaan. In rov. 2.5 heeft het hof geoordeeld dat Lifex c.s.
op 20 december 2022 bekend is geraakt met het vonnisen dat de dag daarna de extra beroepstermijn van veertien dagen is gaan lopen. Hiermee lijkt het hof de stelling van Lifex c.s. dat zij later dan 20 december 2022
inhoudelijkmet het vonnis bekend is geraakt zodat de extra termijn pas op dat moment zou zijn gaan lopen, (impliciet) te hebben verworpen. Vervolgens heeft het hof in rov. 2.5 ook de stelling van Lifex c.s. verworpen dat de door haar aangedragen bijzondere omstandigheden zouden rechtvaardigen dat de extra termijn zou worden verlengd tot na de redelijke termijn van veertien dagen. Dit oordeel is gezien de besproken stand van de rechtspraak goed te volgen. De rechter moet immers strikt de hand houden aan appeltermijnen en het hof heeft in rov. 2.5 overwogen dat snel een ‘lege’ appeldagvaarding uitbrengen zonder grieven hier tot de mogelijkheden behoorde, zodat niet kan worden gezegd dat een verlenging van de extra beroepstermijn in dit geval gerechtvaardigd zou zijn geweest.
3.23
Deze kwestie komt nog terug bij de inhoudelijke bespreking (ten overvloede) van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep.
3.24
Daar komt nog bij dat het door Lifex c.s. aangedragen (subjectieve) criterium ‘
inhoudelijkbekend raken met het vonnis’ miskent dat het er bij de art. 6 EVRM-uitzondering om gaat wanneer een partij bekend is geraakt met het veroordelend vonnis in een procedure waarin
zij niet is verschenenen waartegen zij een rechtsmiddel wil instellen. Dat is een andere casus dan onze zaak; Lifex c.s. is verschenen in eerste aanleg en het vonnis waarvan beroep is ondanks de onttrekking van haar advocaat een vonnis op tegenspraak.
3.25
Zodoende heeft het hof, in weerwil van de gehanteerde terminologie die mogelijk minder scherp is dan zou hebben gekund, terecht geoordeeld dat, ook als er sprake is geweest van een apparaatsfout, de extra beroepstermijn van veertien dagen is gaan lopen op de dag na 20 december 2022 en dat Lifex c.s. met haar appeldagvaarding van 11 januari 2023 te laat hoger beroep heeft ingesteld. De kern van onderdeel 1 is dan ook tevergeefs voorgesteld. De in 3.12 gememoreerde omstandigheden zijn door het hof in rov. 2.4 onder ogen gezien en in rov. 2.5 (impliciet) verworpen.
3.26
Ten slotte is – zoals hiervoor al kort is gememoreerd – het beroep op art. 6 EVRM hier niet op zijn plaats; voor die uitzondering is alleen ruimte wanneer een partij geen (reële) mogelijkheid heeft gehad om een rechtsmiddel in te stellen, maar dat speelt hier niet. Lifex c.s. is aanvankelijk in de procedure verschenen, alleen heeft haar advocaat zich in de loop van de eerste aanleg onttrokken en heeft zij verzuimd tijdig een nieuwe advocaat te stellen, hetgeen als aangegeven voor haar risico komt. Zij had in de veronderstelde sleutel dat sprake was van een apparaatsfout na ontvangst van het vonnis middels toezending daarvan door de Curator veertien dagen de tijd om een (lege) appeldagvaarding uit te brengen, maar dat heeft zij niet gedaan. De art. 6 EVRM-uitzondering is niet voor zo’n geval gecreëerd. Van de in beginsel strikte handhaving van rechtsmiddeltermijnen zou weinig overblijven als er ruimte zou zijn voor buitenlandse partijen om zich te beroepen op inhoudelijke onbekendheid vanwege de Nederlandse gedingtaal en/of onbekendheid met het Nederlandse (appel)procesrecht; het zou de deur ook wagenwijd open zetten voor chicanes, zodat de gepropageerde leer geen navolging verdient (in vergelijkbare zin s.t. Curator 4.9 en Dupliek 2.3).
3.27
Onderdeel 1 moet om de besproken reden falen.
Onderdeel 2 – verlenging extra termijn
3.28
Onderdeel 2,zoals ik de klachtuitwerking onder het kopje ‘Verlengde verlenging’ noem, stelt dat het hof niet kon volstaan met de veertiendagentermijn, zoals het gelet op zijn oordeel in rov. 2.5. heeft gedaan (‘de door [eiser 1] en Lifex gestelde omstandigheden doen niet af aan het feit dat zij op 20 december 2022 met het vonnis bekend zijn geraakt, zodat de (extra) termijn van veertien dagen op de daarop volgende dag is aangevangen’). Het hof had, althans meer nog dan het heeft gedaan, behoren na te gaan of die veertiendagentermijn in dit geval een redelijke termijn was, gegeven dat sprake was van een apparaatsfout. In de PI 33 onder a. t/m d. wordt ter adstructie daarvan – sterk verkort weergegeven – beroep gedaan op het gegeven dat de mogelijkheid van het snel kunnen betekenen van een ‘lege’ appeldagvaarding hier niet volstaat, omdat Lifex c.s. pas op 10 januari 2023 advocatuurlijke bijstand had gevonden (onder a.) en er bij wege van hypothetische feitelijke grondslag vanuit gegaan had moeten worden dat Lifex c.s. die bijstand ook pas op 10 januari 2023 had (rond de feestdagen zijn veel mensen, onder wie advocaten nauwelijks bereikbaar) en dus ook niet eerder in staat was appel in te stellen, waardoor de veertiendagentermijn hier haar recht tot toegang tot de rechter in de kern aantastte en waarbij zij bovendien door de Curator op het verkeerde been was gezet (‘irrevocable’) (onder c.), er mede daardoor onvoldoende besef van urgentie was over de haar onbekende veertiendagentermijn (onder d.) en er gelet op de termijnen uit het Haags Betekeningsverdrag voor in Noorwegen ( [eiser 1] ) en Cyprus (Lifex) wonende/gevestigde partijen volgens art. 115 Rv aan Lifex c.s. een termijn van minstens vier weken had moeten worden gegund voor vertaling en beraad op verweer, nu de achtergrond van deze bepaling is dat voor oproeping van gedaagde in het buitenland meer tijd nodig is (onder b.)
3.29
Deze klachten zie ik geen doel treffen. Zij miskennen dat het hier om een hoofdregel van procesrecht gaat dat aan appeltermijnen in beginsel strikt de hand moet worden gehouden door de rechter, met slechts twee hiervoor besproken uitzonderingen en dat er juist
geen ruimte is om op grond van specifieke belangen van partijen uitzondering te makenop de strikte regels van rechtsmiddeltermijnen (zie hiervoor in 3.15), zoals deze klacht onder a. t/m d. in wezen wil bereiken. Het gaat bovendien hoofdzakelijk om omstandigheden die het hof blijkens rov. 2.4 in ogenschouw heeft genomen, maar in rov. 2.5 (impliciet) als te licht heeft aangemerkt, of die sowieso voor risico komen van een partij die na te zijn geconfronteerd met onttrekking van haar advocaat heeft verzuimd om tijdig een nieuwe advocaat te stellen. Het argument uit het Haags Betekeningsverdrag, ten slotte, mist in deze context toepassing. Daar ketsen deze klachten al op af.
3.3
Voor zover Lifex c.s. hiermee tracht een nieuwe beoordeling uit te lokken over de vraag of het hof haar op grond van de door haar aangevoerde omstandigheden een verlenging van de extra beroepstermijn had moeten gunnen, is daartoe geen ruimte in cassatie: dat gaat om een feitelijke afweging die slechts beperkt in cassatie kan worden getoetst op begrijpelijkheid [38] .
3.31
De klachten van onderdeel 2 slagen evenmin, zodat het principaal cassatieberoep niet tot cassatie kan leiden.

4.Bespreking van cassatiemiddel in het voorwaardelijke incidentele beroep

4.1
De Curator heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld onder de voorwaarde dat een principale cassatieklacht doel treft [39] , zodat daar niet aan toegekomen wordt, wanneer het principale beroep zoals besproken faalt. De nu volgende bespreking van de voorwaardelijk incidentele klachten is dan ook in zoverre ten overvloede.
4.2
Het middel bevat
een onderdeelmet de klacht dat in rov. 2.5 ten onrechte tot uitgangspunt is genomen dat de termijn voor het instellen van hoger beroep gaat lopen vanaf het moment waarop Lifex c.s. met het vonnis
bekend is geraakt.
4.3
De rechtsklacht is voorzichtig geformuleerd (zie ook s.t. Curator 4.5): ‘In rov. 2.5 lijkt het hof tot uitgangspunt te hebben genomen dat de [extra beroeps]termijn [voor het instellen van hoger beroep bij een apparaatsfout] gaat lopen vanaf het moment waarop Lifex c.s. met het vonnis
bekendis geraakt. Voor zover het hof die regel tot uitgangspunt heeft genomen, getuigt rov. 2.5 van een onjuiste rechtsopvatting. Het gaat erom wanneer het vonnis is verstrekt of verzonden [40] en dat was op 20 december 2022 het geval [41] . Als de veertiendagentermijn afhankelijk zou worden van het subjectieve begrip ‘bekendheid’, dan zou de rechtszekerheid die zo belangrijk is bij appellabiliteit in het gedrang komen.’ De motiveringsklacht is dat voor zover het hof is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, de overweging dat Lifex c.s. op 20 december 2022 met het vonnis bekend was, zonder nadere motivering, onbegrijpelijk is.
4.4
Op zich is deze klacht terecht voorgesteld, zoals bij de bespreking van het principaal cassatieberoep al onder ogen is gezien, wanneer de veronderstelling waar de klacht vanuit gaat hier juist is. Uitgaande van de hypothetische feitelijke grondslag dat sprake is geweest van een apparaatsfout, had het hof voor het aanvangstijdstip van de extra beroepstermijn inderdaad moeten toetsten wanneer het vonnis aan Lifex c.s. was
verstrekt of verzondenen niet, zoals het hof lijkt te hebben gedaan, wanneer Lifex c.s.
daarmee bekend is geworden. Maar het is de vraag of het hof hier niet hetzelfde mee heeft bedoeld, omdat het moment van verstrekking/verzending volgens het hof dezelfde dag is als die waarop het hof heeft vastgesteld dat Lifex c.s. bekend is geworden met het vonnis, namelijk 20 december 2022; dan zou de veronderstelling waar de rechtsklacht vanuit gaat niet opgaan en mist deze feitelijke grondslag. Als die veronderstelling wel klopt, lijkt mij de klacht overigens te moeten falen bij gebrek aan belang. De redelijke termijn van veertien dagen is dan immers op precies hetzelfde moment aangevangen (21 december 2022) waardoor het eindoordeel van het hof dat Lifex c.s. te laat hoger beroep heeft ingesteld met haar appeldagvaarding van 11 januari 2023 overeind blijft.
4.5
Inhoudelijk kan het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep volgens mij dan ook niet tot cassatie leiden.

5.Conclusie

Ik concludeer tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Het bestreden arrest bevat geen feitenvaststelling door het hof – in appel is de zaak puur processueel afgedaan, zodat is geput uit de, in hoger beroep onbetwiste, feitenvaststelling uit de eerste aanleg: Rb. Amsterdam 31 augustus 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5429, rov. 2.1 t/m 2.5 en 2.12-2.13.
2.Het procesverloop is gedeeltelijk ontleend aan rov. 3.2 van het al aangehaalde vonnis in eerste aanleg, alsook aan het bestreden arrest: Hof Amsterdam 28 november 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3479, rov. 1.
3.PI p. 2 en akte ontv. HB 2.1.
4.Vaste rechtspraak sinds HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465 m.nt. W.D.H. Asser en JBPr 2004/17 m.nt. E. Gras (
5.Rov. 2.2.
6.PI p. 2 en akte ontv. HB 2.1.
7.Het belang bij een cassatieberoep ontbreekt als het duidelijk is dat de zaak na vernietiging en verwijzing eveneens tot een nadelig resultaat leidt voor de partij die cassatie heeft ingesteld, zie B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie 2019/198, onder verwijzing naar vaste rechtspraak, Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7, 2015/48 en HR 15 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:915, NJ 2019/278 m.nt. J. Hijma, JOR 2018/230 m.nt. A. Steneker en JIN 2018/157 m.nt. R.Y. Kamerling (
8.Dit is geregeld in het Landelijk procesreglement dagvaardingen handel rechtbanken, negende versie 1 juli 2024 (rechtspraak.nl), par. 6.
9.HR 2 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9764, NJ 2002/372 m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.3. Zie ook Fruytier, GS Burgerlijke Rechtsvordering, 2024, art. 226 Rv, aant. 4.
10.Zie naast het arrest uit de vorige voetnoot t.a.p ook al HR 1 maart 1974, ECLI:NL:HR:1974:AB3384, NJ 1975/6 m.nt. W.L. Haardt. A-G Wesselink van Gent verwoordt het in haar conclusie vóór het in de vorige voetnoot genoemde arrest onder 2.7 zo, dat het onttrekken van een advocaat geen negatieve gevolgen mag hebben voor de voortgang van de procedure ten nadele van de wederpartij.
11.W.H.B. den Hartog Jager, Procederen met of zonder procesvertegenwoordiger, 2012, p. 102 en HR 1 maart 1974, ECLI:NL:HR:1974:AB3384, NJ 1975/6 m.nt. W.L. Haardt. Zie over ‘onttrekking’ ook S. Rijsterborgh, De onttrekkende advocaat en diens informatieplicht jegens de (ex-)cliënt over de procedurele gevolgen, NJB 2015/1321, Asser Procesrecht/Van Schaick 2, 2022/26 en Fruytier, GS Burgerlijke Rechtsvordering, 2024, art. 226 Rv, aant. 4.
12.De Bock, GS Burgerlijke Rechtsvordering, 2021, art. 79 Rv, aant. 4.
13.W.H.B. den Hartog Jager, Procederen met of zonder procesvertegenwoordiger, 2012, p. 78 en 102. Zie in gelijke zin voor verzoekschriftprocedures HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9287, rov. 3.2.10-3.2.11.
14.Onder verwijzing naar dagv HB p. 2 en akte ontv HB 1.3.
15.Onder verwijzing naar akte ontv HB 1.2 en 2.6.
16.Onder verwijzing naar akte ontv HB 1.4 en 2.6.
17.Onder verwijzing naar akte ontv HB 1.2, 1.4, 2.6.
18.PI 4 t/m 8.
19.PI 19.
20.PI 20.
21.Onder verwijzing naar rov. 2.2 en 2.4 van het bestreden arrest en dagv HB prod 2.
22.Onder verwijzing naar akte ontv HB 1.2 en 2.6 en rov. 2.2 en 2.4 van het bestreden arrest.
23.Onder verwijzing naar rov. 2.4 van het bestreden arrest.
24.Onder verwijzing naar HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:627, JIN 2022/111 m.nt. R.J.G. Mengelberg, rov. 3.2.
25.PI 21.
26.HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413, JIN 2014/71 m.nt. M.C. van Rijswijk, rov. 3.4.2.
27.Idem, zie ook HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3192, NJ 2009/488 m.nt. A.I.M. van Mierlo (
28.HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1401, JBPr 2023/9 m.nt. G.C.C. Lewin (
29.HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0510, NJ 2012/626 m.nt. H.J. Snijders en JBPr 2012/4 m.nt. F.J.H. Hovens (
30.HR 25 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2814, NJ 2015/389, rov. 3.5.1.
31.HR 25 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2814, NJ 2015/389 (
32.Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4, 2022/40.
33.Op de redelijke termijn van veertien dagen bestaat één uitzondering, nl. wanneer de bij verstek veroordeelde, toen hij bekend werd met het verstekvonnis, niet tevens bekend was met de tenuitvoerlegging van dat vonnis, zodat hij kon menen dat (zodra aan de voorwaarden van art. 143 lid 2 Rv was voldaan) de reguliere verzettermijn van vier weken zou aanvangen. In een dergelijk geval dient de bij verstek veroordeelde, gelet op het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter, voor het instellen van verzet een nadere termijn van in beginsel vier weken te worden gegund, gerekend vanaf het moment waarop de veroordeelde bekend is geworden met het verstekvonnis, aldus HR 30 augustus 2024, ECLI:NL:HR:2024:1103, RvdW 2024/799, rov. 3.2.2.
34.HR 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2894, NJ 2016/89 m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.4.3, HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8693, NJ 2012/625 m.nt. H.J. Snijders en JBPr 2012/3 m.nt. F.J.H. Hovens (
35.HR 25 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4936, NJ 2000/509 m.nt. H.J. Snijders (
36.A-G Snijders in zijn conclusie vóór HR 30 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:997, JBPr 2023/79 m.nt. G.C.C. Lewin, 3.10.
37.PI 5-8 en akte onvt HB 2.6-2.7.
38.B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie 2019/68-69 en Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7, 2015/157. In gelijke zin s.t. Curator 5.1.
39.Hierbij heeft de Curator opgemerkt dat hij de vordering hangende het hoger beroep heeft overgedragen, maar niettemin belang is blijven houden bij de vordering en de procedure.
40.Met verwijzing naar HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465 m.nt. W.D.H. Asser en JBPr 2004/17 m.nt. E. Gras (
41.Met verwijzing naar PI 5.