ECLI:NL:GHAMS:2023:3479

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
200.332.363/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep; overschrijding appeltermijn; beroep op verschoonbare termijnoverschrijding wegens apparaatsfout

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van appellanten in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Het bestreden vonnis werd op 31 augustus 2022 uitgesproken, maar appellanten hebben pas op 11 januari 2023 hoger beroep ingesteld, wat ruim na de wettelijke termijn van drie maanden is. Appellanten stellen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat zij pas op 20 december 2022 van het vonnis op de hoogte zijn gesteld door de curator, die hen het vonnis per e-mail heeft toegestuurd. Appellanten beweren dat de rechtbank het vonnis niet naar hen zelf heeft verzonden, maar naar hun voormalige advocaat, wat hen in de onwetendheid heeft gelaten over de uitspraak.

Het hof oordeelt dat, hoewel appellanten de overschrijding van de termijn als verschoonbaar aanmerken, zij op 20 december 2022 met het vonnis bekend zijn geraakt. De termijn voor hoger beroep is dus op die datum begonnen. Het hof wijst erop dat, zelfs als de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, het hoger beroep niet binnen de vereiste veertien dagen na deze datum is ingesteld. Appellanten hebben ook bijzondere omstandigheden aangevoerd, zoals onjuiste informatie van de curator en taalbarrières, maar het hof oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de termijn te verlengen. Uiteindelijk verklaart het hof appellanten niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.332.363/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/696374 / HA ZA 21-111
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 november 2023
inzake

1.[appellant] ,

wonend te [woonplaats] ( [land] ),
2. de vennootschap naar buitenlands recht
LIFEX HOLDINGS LIMITED,
gevestigd te Limasol (Cyprus),
appellanten,
advocaat: mr. B. Niemeijer te Alphen aan den Rijn,
tegen
mr.
[geïntimeerde], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Atlantic Marine Services B.V.,
kantoorhoudend te Amsterdam,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 11 januari 2023, met producties, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam dat op 31 augustus 2022 onder bovengenoemd zaak- en rolnummer tussen partijen is gewezen.
Appellanten hebben de zaak aangebracht op de rol van 19 september 2023.
Tegen geïntimeerde (hierna ook: de curator) is op die roldatum verstek verleend.
Bij rolbeslissing van 19 september 2023 zijn appellanten in de gelegenheid gesteld zich op de rol van 3 oktober 2023 bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep en is bepaald dat geïntimeerde op een termijn van twee weken bij antwoordakte daarop zal mogen reageren.
Namens de curator heeft mr. T. Hekman, advocaat te Amsterdam, een op 3 oktober 2023 ter griffie ingekomen brief van dezelfde datum aan het hof gestuurd.
Appellanten hebben zich op de rol van 17 oktober 2023 bij akte, met een productie, uitgelaten over de ontvankelijkheid, waarbij zij ook zijn ingegaan op de inhoud van de hiervoor genoemde brief.
Arrest is bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
In artikel 339 lid 1 Rv is de termijn van beroep bepaald op drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis. In de onderhavige zaak is het bestreden vonnis uitgesproken op 31 augustus 2022. Het hoger beroep is ingesteld op 11 januari 2023, derhalve ruim na afloop van de appeltermijn van drie maanden.
2.2.
Appellanten erkennen dat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld, maar stellen zich op het standpunt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Volgens appellanten is deze overschrijding namelijk het gevolg van een apparaatsfout. Zij stellen daartoe, kort gezegd, het volgende. De rechtbank heeft het bestreden vonnis niet naar appellanten (in eerste aanleg: gedaagden) zelf verzonden, maar – hoewel hij zich al voor de mondelinge behandeling had onttrokken – enkel naar hun voormalige advocaat die dat vonnis vervolgens niet naar hen heeft doorgestuurd. Dat en wanneer door de rechtbank (eind)uitspraak zou worden gedaan, wisten appellanten niet, omdat zij niet aanwezig waren bij de mondelinge behandeling, geen toegang hebben tot het roljournaal en daarvan door de rechtbank ook niet op de hoogte zijn gesteld. De curator heeft het bestreden vonnis pas bij zijn e-mail van 20 december 2022 aan appellant sub 1 toegezonden.
2.3.
Het betoog van appellanten komt erop neer dat zij door (een) fout(en) van de rechtbank pas op 20 december 2022, en dus na het verstrijken van de appeltermijn, met het bestreden vonnis bekend zijn geraakt. Appellanten zijn vervolgens ruim drie weken later, op 11 januari 2023, van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt evenwel dat in alle gevallen waarin een uitzondering op de strikte handhaving van beroepstermijnen gerechtvaardigd wordt geacht, die termijn moet worden verlengd met veertien dagen of een zoveel kortere termijn als overeenstemt met de wettelijke beroepstermijn. Dit betekent voor de onderhavige zaak dat, ook indien het hof appellanten zou volgen in hun betoog dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is vanwege een apparaatsfout, het hoger beroep te laat, want niet binnen veertien dagen na de datum waarop zij stellen bekend te zijn geraakt met het bestreden vonnis, is ingesteld.
2.4.
Appellanten wijzen erop dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen. In dit verband voeren zij aan (i) dat de curator hen in zijn e-mail van 20 december 2022 verkeerd heeft geïnformeerd door daarin mee te delen dat het bijgevoegde vonnis
“irrevocable”(onherroepelijk) was, (ii) dat zij de Nederlandse taal niet machtig zijn en dus pas na vertaling en professionele bijstand bekend zijn geraakt met de inhoud van het vonnis en de voor hen negatieve uitkomst daarvan, (iii) dat het vonnis vlak voor de feestdagen aan hen is toegezonden en (iv) dat hun belangen bij een inhoudelijk appel groot zijn, terwijl de belangen van de curator niet (ernstig) worden geschaad. Appellanten stellen dat gelet op omstandigheden (i) en (ii) de (extra) termijn van veertien dagen niet is aangevangen op 20 december 2022 maar later. Immers, pas nadat zij redelijkerwijs bekend waren met de
inhoudvan het vonnis konden zij als buitenlandse partijen beoordelen of hoger beroep aangewezen was. Bovendien zijn zij, na door de mededeling van de curator op het verkeerde been te zijn gezet, pas later bekend geraakt met de mogelijkheid van een verschoonbare termijnoverschrijding. In ieder geval maken al deze omstandigheden tezamen volgens appellanten dat, mede in het licht van artikel 6 EVRM, het hoger beroep binnen een redelijke termijn na 20 december 2022 is ingesteld.
2.5.
Het hof volgt appellanten niet in dit betoog. De door hen gestelde omstandigheden doen niet af aan het feit dat zij op 20 december 2022 met het vonnis bekend zijn geraakt, zodat de (extra) termijn van veertien dagen op de daarop volgende dag is aangevangen. Ook zijn deze omstandigheden onvoldoende om een verlenging van die door de Hoge Raad vastgestelde (extra) termijn te rechtvaardigen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat in een dagvaardingszaak, als hier aan de orde, bij het instellen van hoger beroep kan worden volstaan met het uitbrengen van een appelexploot en de bezwaren tegen het vonnis pas in de memorie van grieven naar voren hoeven te worden gebracht. Het argument van appellanten dat de termijn van veertien dagen op dit moment (in het bestuursrecht) ter discussie staat brengt het hof niet tot een ander oordeel over de bepleite verlenging. Appellanten kunnen dan ook niet worden ontvangen in hun hoger beroep.

3.De beslissing

Het hof:
verklaart appellanten niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, A.R. Sturhoofd en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.