Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
30 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de man, wonende in de Verenigde Staten, beroep heeft ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De man had eerder een V1-formulier ingediend, maar dit bevatte geen beroepschrift, wat leidde tot niet-ontvankelijkheid in hoger beroep. De rechtbank had op 14 april 2021 de echtscheiding uitgesproken en op 16 november 2021 bepaald dat de zoon van partijen bij de vrouw zou verblijven. De man stelde dat hij op 16 februari 2022 een V1-formulier had ingediend, maar het beroepschrift was pas op 17 februari 2022 ontvangen, na afloop van de termijn. Het hof verklaarde de man niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een bijzondere omstandigheid die een uitzondering op de termijnoverschrijding rechtvaardigde. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het hof, waarbij werd vastgesteld dat de griffie niet verplicht was om de man te attenderen op het ontbreken van het beroepschrift. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van processtukken en de strikte toepassing van rechtsmiddeltermijnen.