ECLI:NL:HR:2001:AA9764
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- R. Herrmann
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de gevolgen van onttrekking van een procureur in een civiele procedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een civiele procedure tussen eiser en verweerster. De verweerster had eiser gedagvaard voor de Rechtbank te Dordrecht, waarbij zij schadevergoeding eiste wegens mishandeling. De Rechtbank heeft in verschillende vonnissen geoordeeld, waarbij uiteindelijk een bedrag van ƒ 1.000,-- aan verweerster werd toegewezen. Verweerster ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof te 's-Gravenhage verklaarde haar niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen een tussenvonnis en bekrachtigde een ander tussenvonnis, terwijl het eindvonnis werd vernietigd en eiser werd veroordeeld tot betaling van ƒ 8.000,-- aan verweerster.
Eiser heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld, waarbij de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent adviseerde om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat de onttrekking van de procureur van eiser niet leidt tot schorsing van het rechtsgeding. De Hoge Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de cliënt is om een nieuwe procureur aan te stellen en dat de tegenpartij niet verplicht is om nasporingen te doen naar de status van de zaak. De Hoge Raad verwierp het middel van eiser en oordeelde dat er geen reden was om terug te komen op eerder vastgestelde jurisprudentie over dit onderwerp. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan van de Hoge Raad, waarbij de vice-president als voorzitter fungeerde en de uitspraak openbaar werd gedaan.