ECLI:NL:HR:2000:AA4936
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Mijnssen
- J. Neleman
- M. Jansen
- A. van der Putt-Lauwers
- H. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontvankelijkheid van verzet tegen verstekvonnis in huurzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 februari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Stienstra Holding B.V. en een huurder. De eiseres, Stienstra, had de huurder op 23 september 1996 gedagvaard voor de Kantonrechter te Tilburg, met het verzoek de huurovereenkomst te ontbinden en de huurder te veroordelen tot ontruiming van de woning. De Kantonrechter heeft op 3 oktober 1996 verstek verleend en de vordering toegewezen. De huurder kwam echter in verzet tegen dit verstekvonnis, maar de Kantonrechter verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn verzet. De huurder ging in hoger beroep bij de Rechtbank te Breda, die de huurder ontvankelijk verklaarde in zijn verzet en de zaak terugwees naar de Kantonrechter. Stienstra heeft cassatie ingesteld tegen dit vonnis van de Rechtbank.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Rechtbank terecht heeft overwogen dat de toepassing van artikel 81 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in strijd kan zijn met het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat de huurder, die pas op de dag van de ontruiming kennisnam van het verstekvonnis, onvoldoende tijd had om verzet aan te tekenen. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank, maar alleen voor zover het de terugwijzing naar de Kantonrechter betrof, en verwees de zaak terug naar de Rechtbank voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijke toegang tot de rechter en de noodzaak om de rechten van gedaagden te waarborgen, vooral in situaties waarin zij niet tijdig op de hoogte zijn gesteld van een veroordelend vonnis. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie gereserveerd tot de einduitspraak.