Conclusie
Nummer22/04903
Inleiding
moord”, 2. “
poging tot moord, meermalen gepleegd”, 3. “
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” en 4. “
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 jaren en zes maanden onder aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals nader in het arrest bepaald.
De zaak
De middelen van cassatie
De bewijsconstructie van het hof
Het namens de verdachte voorgestelde middel
Het beoordelingskader
NJ2006/318, het volgende overwogen:
."
De beoordeling van het middel
voornamelijk niet omdat het OM heeft berust in het tegen medeverdachte [betrokkene 1] gewezen vonnis.” In het requisitoir is deze beslissing van een toelichting voorzien: “
Hij werd tot 15 jaar gevangenisstraf veroordeeld voor medeplichtigheid aan de feiten 1 en 2. Verdachte [betrokkene 1] heeft eveneens berust in het vonnis.” [3] Deze toelichting is door het hof als bewijsmiddel 45 opgenomen in de bijlage bij het arrest.
Het namens de benadeelde partij [benadeelde 1] voorgestelde middel
De procesgang ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
(voldoende verband) in verband staan met het bewezenverklaarde feit.
”. Met andere woorden gaat het niet om hetgeen vanuit algemeen oogpunt strikt noodzakelijk is, maar om wat in het licht van de omstandigheden van de benadeelde redelijk is (zie Lindenbergh).
Voor de aard, de toedracht en de gevolgen van het misdrijf wordt verwezen naar het strafdossier en het vonnis van de rechtbank. Het gaat om een ernstig en verwijtbaar gewelddadig handelen. Het slachtoffer is koelbloedig op straat doodgeschoten.
Voor de confrontatie is de vordering in eerste aanleg leidend;
De aard- en hechtheid van de relatie behoeft hier verder geen betoog. [benadeelde 1] is de vader van overledene. De band wordt in dat geval aangenomen;
Geestelijk letsel: zie hiervoor het verslag van de psychiater.
Eigen risico
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van. geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van in totaal € 43.376,29.
vooralsnog niet voldoende is onderbouwd om de betreffende kosten te kunnen aanmerken als kosten van lijkbezorging, dan wel rechtstreekse schade of proceskosten. Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij voor dit gedeelte van de gevorderde kosten niet-ontvankelijk is. Het vormt een onevenredige belasting van het strafgeding om de benadeelde partij de gelegenheid te geven de vordering verder te onderbouwen. Deze vordering kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
en'eigen risico'
levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu vooralsnog niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze kosten kunnen worden gerekend tot de shockschade dan wel zijn gemaakt als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde.
Beoordelingskader: shockschade
NJ2019/379 m.nt. Vellinga, van belang (met overneming van voetnoten; onderstrepingen mijnerzijds):
NJ2023/285 m.nt. Smeehuijzen, heeft de Hoge Raad over de vergoeding van shockschade onder meer het volgende overwogen:
3.3. In zijn arrest van 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in het daar besproken geval toekenning van zogenoemde schok- of shockschade mogelijk is. In de rechtspraak van de Hoge Raad daarna zijn ook andere gevallen waarin schokschade werd gevorderd aan de orde geweest. In de praktijk komen over de vraag in welke gevallen vergoeding van schokschade mogelijk is verschillende opvattingen naar voren, zoals ook is weergegeven in de conclusie van de advocaten-generaal die is genomen in een andere zaak op 22 februari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:166. De Hoge Raad ziet daarin aanleiding zijn rechtspraak hierover te preciseren, waarbij geldt dat voor zover zijn eerdere rechtspraak hierover anders zou kunnen worden gelezen, daarvan wordt teruggekomen.
De bespreking van het cassatiemiddel van de benadeelde partij [benadeelde 1]
de kosten in het kader van medicatie, eigen risico en verhuizing kunnen worden gerekend tot de shockschade dan wel zijn gemaakt als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde”.
Het eerste middel van de benadeelde partijen ([benadeelde 2] en [benadeelde 3])
niet toereikend [is] onderbouwd met stukken, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is of is geweest van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dan wel van geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar”.