ECLI:NL:HR:2006:AW0161

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01511/05 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van schriftelijke bewijsstukken in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren in 1964, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder oplichting en verduistering in dienstbetrekking. Het Hof had de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar haar wel veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf voor andere feiten. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij haar advocaten, mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, middelen van cassatie hebben voorgesteld. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De kern van de zaak betreft de vraag of het Hof terecht een schriftelijk stuk, dat door de Officier van Justitie was overgelegd als bijlage bij zijn requisitoir, tot bewijs heeft gebezigd. Dit stuk bevatte een overzicht van bedragen die verband hielden met verzekeringspremies en was gebaseerd op analyses van bankmutaties en informatie van verzekeringsmaatschappijen. De Hoge Raad oordeelde dat de wettelijke regels voor bewijs niet uitsluiten dat een dergelijk schriftelijk stuk als bewijs kan worden gebruikt, mits het relevant is voor de zaak. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Hof voldoende gemotiveerd had dat het bewijs op de juiste wijze was verkregen en dat de Officier van Justitie de inhoud van het stuk voor zijn rekening nam.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en het beroep werd verworpen. Dit arrest benadrukt het belang van schriftelijke bewijsstukken in strafzaken en de ruimte die rechters hebben om deze stukken te gebruiken in hun oordelen.

Uitspraak

30 mei 2006
Strafkamer
nr. 01511/05 A
LR/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 29 maart 2005, nummer H-22/05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende op [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 15 december 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2 primair en 5 tenlastegelegde en haar voorts ter zake van 1. "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd", 2. "medeplegen van verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd" en 3., 4. en 6. "medeplegen van valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, advocaten te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel betreft feit 2 subsidiair en klaagt onder meer dat het Hof zonder nadere motivering een onderdeel van het door de Officier van Justitie in eerste aanleg gevoerde en op schrift gestelde requisitoir voor het bewijs heeft gebezigd.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 subsidiair bewezenverklaard dat:
"zij op tijdstippen in de periode van 1 september 2000 tot en met 31 december 2002 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk een hoeveelheid geld, door [A] N.V. betaald aan [B] N.V. in verband met door [A] aan verschillende verzekeringsmaatschappijen verschuldigde verzekeringspremies en bestemd om te worden doorbetaald aan die verzekeringsmaatschappijen, geheel of ten dele toebehorende aan een ander dan aan haar, verdachte en/of haar mededader, en welk geldbedragen zij, verdachte, telkens uit hoofde van haar, verdachtes, persoonlijke dienstbetrekking als directrice van [B], anders dan door misdrijf onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
3.3. In het middel wordt blijkens de toelichting gedoeld op bewijsmiddel 24, zijnde een geschrift, te weten bijlage 4, overzicht 3 (blz. 47) van het door de Officier van Justitie in eerste aanleg op schrift gestelde requisitoir, inhoudende:
TOTAALOVERZICHT
jaar bedrag verzekeringsmaatschappij
2000 9.805,62 [C]
60.135,33 [D]
subtotaal 69.940,95 69.940,95
2001 137.639,27 [C]
207.982,76 [D]
55.807,45 Autoverzekeringen
subtotaal 401.429,48 401.429,48
2002 63.075,80 [C]
57.883,51 [D]
35.055,88 Autoverzekeringen
subtotaal 156.015,19 156.015,19
totaal 627.385,62
3.4. Voorop staat dat de wettelijke regels voor het bewijs niet uitsluiten dat een op schrift gesteld stuk, dat afkomstig is van de Officier van Justitie en dat als bijlage bij zijn requisitoir is gevoegd, tot het bewijs wordt gebezigd.
Het schriftelijke stuk dat in de onderhavige zaak tot het bewijs is gebezigd, behelst een overzicht van bedragen die zijn te herleiden tot andere stukken die zich in het dossier bevinden. In die omstandigheden stond het de rechter vrij dat stuk voor het bewijs te gebruiken.
De klacht, die op een andere opvatting berust, faalt.
3.5.1. Voorts bevat het middel de klacht dat uit het in eerste aanleg gehouden requisitoir noch uit die bijlage 4 blijkt hoe de Officier van Justitie aan het totale bedrag van de betalingen is gekomen.
3.5.2. Tot de stukken van het geding behoort het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 17 november 2004, waarin is vermeld dat de Officier van Justitie zijn op schrift gestelde requisitoir heeft overgelegd. Aan dit requisitoir is gehecht het hiervoor onder 3.3 genoemde geschrift, dat onder meer het aldaar vermelde totaaloverzicht bevat.
Die bijlage 4 houdt mede in drie gespecificeerde overzichten van in de telastegelegde periode betreffende het subsidiair tenlastegelegde feit 2 gedane betalingen aan [C] (overzicht 1), aan [D] (overzicht 2) en aan verschillende verzekeringsmaatschappijen in verband met premies van autoverzekeringen (overzicht 3). In die drie overzichten zijn de in het totaaloverzicht vermelde gegevens gespecificeerd. Voorts houdt die bijlage 4 wat betreft de overzichten 1, 2 en 3 en het totaaloverzicht in:
"Deze overzichten zijn het resultaat van een analyse van:
- de mutaties op de MCB-bankrekening [0001] van [B] N.V. [noot 63: Dossier J Bijlagen MCB, blz. 5676 tot en met 6155]
- de mutaties op de BdC-bankrekening [0002] van [B] N.V. [noot 64: Dossier J Bijlagen BdC, blz. 6157]
- de door de verzekeringsmaatschappij [C] aangeleverde informatie omtrent van [B] terzake van de [A] ontvangen verzekeringspremies [noot 65: Dossier J Bijlagen Map 1, blz. 3138 en 3254]
- de door [E] aangeleverde informatie omtrent van [B] terzake van de [A] ontvangen verzekeringspremies [noot 66: Dossier D Ambtshandelingen, blz. 1092 tot en met 1094 en Dossier J Bijlagen Map 2, blz. 3314, 3316 en 3318 + een proces-verbaal van bevindingen van brigadier Marquez d.d. 8 november 2004 inzake door [B] aan [D] betaalde verzekeringspremies (als bijlage bijgevoegd)]
- het door het onderzoeksteam gemaakte overzicht van door [B] terzake van de [A] betaalde autoverzekeringspremies [noot 67: Dossier J Bijlagen Map 2, blz. 3401 tot en met 3405.523 ] (dit overzicht is gebaseerd op de door de verschillende verzekeringsmaatschappijen aangeleverde informatie) en het proces-verbaal dat terzake is opgemaakt [noot 68: Dossier D Ambtshandelingen, blz. 1231 en 1232]."
3.5.3. Voorzover het middel de klacht bevat dat uit die bijlage 4 niet blijkt op welke wijze de Officier van Justitie aan het totale bedrag van die vermeldingen is gekomen, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van die bijlage 4 kan immers niet anders volgen dan dat de Officier van Justitie daarin heeft opgegeven op welke wijze hij aan de daarin vermelde gegevens is gekomen.
3.6. Voorzover het middel tenslotte de klacht inhoudt dat niet blijkt door wie deze bijlage 4 is opgesteld, faalt het evenzeer omdat uit de omstandigheid dat de Officier van Justitie die bijlage bij zijn requisitoir heeft overgelegd niet anders kan volgen dan dat deze de inhoud daarvan voor zijn rekening neemt.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 30 mei 2006.