ECLI:NL:HR:2006:AY7391
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Vordering benadeelde partij en bewijsvoering bij oplichting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor oplichting, waarbij hij een benadeelde partij, [betrokkene 1], een bedrag van fl. 800,- had afhandig gemaakt door middel van listige kunstgrepen. De benadeelde partij had in een voegingsformulier een schadevergoeding van fl. 1.600,- (€ 726,04) opgegeven, met de omschrijving 'borgsom f 1.600,-'. Het Hof had de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van dit bedrag, maar de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof over de toewijzing van de vordering zonder nadere motivering onbegrijpelijk was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De duur van de gevangenisstraf werd verminderd tot twee maanden en drie weken. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van de vordering van de benadeelde partij. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, maar erkende dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot strafvermindering.