ECLI:NL:HR:2006:AY7391

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03115/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering benadeelde partij en bewijsvoering bij oplichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor oplichting, waarbij hij een benadeelde partij, [betrokkene 1], een bedrag van fl. 800,- had afhandig gemaakt door middel van listige kunstgrepen. De benadeelde partij had in een voegingsformulier een schadevergoeding van fl. 1.600,- (€ 726,04) opgegeven, met de omschrijving 'borgsom f 1.600,-'. Het Hof had de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van dit bedrag, maar de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof over de toewijzing van de vordering zonder nadere motivering onbegrijpelijk was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De duur van de gevangenisstraf werd verminderd tot twee maanden en drie weken. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van de vordering van de benadeelde partij. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, maar erkende dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot strafvermindering.

Uitspraak

17 oktober 2006
Strafkamer
nr. 03115/05
KM/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 oktober 2004, nummer 23/001661-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord" (Zuyder Bos) te Heerhugowaard.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 7 oktober 2002 - de verdachte ter zake van "oplichting, meermalen gepleegd" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.A. Jansen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 5 november 2004 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 1 november 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het vierde middel
5.1. Het middel klaagt dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] ontoereikend is gemotiveerd.
5.2.1. Aan de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, tenlastegelegd dat hij:
"in of omstreeks 8 november 2001 tot en met 16 november 2001 te Amsterdam (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (...) [betrokkene 1] (...) heeft bewogen tot de afgifte van f. 800,- (...) in elk geval van enig goed of geld (...)."
5.2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat hij:
"in de periode van 8 november 2001 tot en met 16 november 2001 te Amsterdam telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels (...) [betrokkene 1] heeft bewogen tot afgifte van f.800,-(...)."
5.2.3. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik heb in het blad Via Via voor de periode 8 tot en met 14 november 2001 een advertentie gezet met de tekst: Driekamerwoning te huur aangeboden, gemeubileerd in Amsterdam, met twee maanden borg, (...).
(...) Op die advertentie kreeg ik op donderdag 8 november 2001 ook een telefonische reactie van [betrokkene 1]. Op die zelfde avond 12 november 2001 kwam [betrokkene 1] met twee vrouwen de woning aan de [a-straat 1] in Amsterdam bezichtigen. (...)Toen overhandigde hij mij f 800,-(...)."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op donderdag 8 november 2001 las ik een advertentie in de Via Via. Daarin werd een woning in Amsterdam te huur aangeboden. Ik gaf een telefonische reactie daarop. Op die zelfde avond 12 november 2001 ging ik met twee vrouwen de woning aan de [a-straat 1] in Amsterdam bezichtigen. (...) Toen overhandigde ik hem f 800(...)."
5.2.4. [Betrokkene 1] heeft blijkens het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces opgegeven een bedrag van fl. 1.600,- (€ 726,04) aan schade geleden te hebben, met als omschrijving van die schade "borgsom f 1.600,-".
5.3. Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] toegewezen en de verdachte veroordeeld om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [betrokkene 1] een bedrag van € 726,-, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de uitspraak begroot op nihil en de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van eenzelfde bedrag opgelegd.
5.4. 's Hofs oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] tot een bedrag van € 726,- dient te worden toegewezen, is gelet op het vorenstaande, zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk.
5.5. Het middel is terecht voorgesteld.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de ten behoeve van deze opgelegde betalingsverplichting;
Vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze twee maanden en drie weken beloopt;
Wijst de zaak terug naar het Gerechthof te Amsterdam, opdat de zaak voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de ten behoeve van deze eventueel op te leggen betalingsverplichting op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 17 oktober 2006.