ECLI:NL:HR:2009:BK2129
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Bewijswaarde van verklaringen van de raadsman in hoger beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1968, was aangeklaagd voor het niet hebben van een geldige verzekering voor een motorrijtuig op 21 juni 2006. Het Hof had bewezen verklaard dat de verdachte als kentekenhouder niet voldeed aan de verplichtingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.J. Baumgardt, stelde dat de mededelingen van de raadsman tijdens de zitting in hoger beroep niet als wettige bewijsmiddelen konden worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de verklaringen van de raadsman, die op basis van artikel 279, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering waren gedaan, niet als bewijs konden dienen. Dit was in strijd met eerdere jurisprudentie, waarin was vastgesteld dat dergelijke verklaringen niet als wettige bewijsmiddelen kunnen worden gebruikt. De Advocaat-Generaal Aben had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof, wat de Hoge Raad heeft bevestigd. De zaak wordt nu opnieuw behandeld door het Gerechtshof te 's-Gravenhage.