Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
1
2Met betrekking tot de vereiste steun in ander bewijsmateriaal geldt dat dit bewijs geen betrekking behoeft te hebben op de tenlastegelegde gedragingen.
3Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
4Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
5Opmerking verdient tot slot dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.
6
7Uit de overwegingen van het hof komt echter naar voren dat de steun voor de verklaring van de aangeefster niet zozeer wordt gevonden in de bevestiging van de aanwezigheid van de verdachte maar in de omstandigheid dat specifieke gebeurtenissen waarover de aangeefster heeft verklaard – de wandeling van de hut naar de vouwwagen, de autorit die de aangeefster eigenlijk niet wilde maken, het meelopen om de televisie aan te zetten omdat de aangeefster niet begreep hoe de televisie werkte – steun vinden in andere bewijsmiddelen. Het gaat met andere woorden niet om de bevestiging van de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict in andere bronnen, maar om de bevestiging van de door de aangeefster geschetste concrete context in andere bronnen.
8Het oordeel van het hof dat de concrete context bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal komt mij gelet op het voorgaande ook niet onbegrijpelijk voor.
9De verklaring van de stiefmoeder van de aangeefster dat de aangeefster heel veel begon te praten als zij bij verdachte en oma was en dat dit eigenlijk een teken was dat ze onrustig was en de verklaring van de moeder van de aangeefster dat de aangeefster heel bang is voor gele auto’s en dat de verdachte een gele auto heeft, bieden op zichzelf genomen eveneens onvoldoende steun voor de verklaringen van de aangeefster. Datzelfde geldt voor de weinig specifieke verklaringen over het alcoholgebruik van de verdachte en het door de verdachte op schoot trekken van de aangeefster. Dit staat aan het gebruik van deze verklaringen als (onderdeel van het) steunbewijs door het hof echter niet in de weg. Zij dragen in meer of mindere mate bij aan de bevestiging van de context.
10De omvang van de motiveringsplicht die door een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in het leven wordt geroepen, is afhankelijk van de aard van het onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de argumenten. Ook kan zich het geval voordoen dat, wanneer het naar voren gebrachte, door de rechter niet aanvaarde standpunt niet uitdrukkelijk wordt weerlegd, de uitspraak voldoende gegevens bevat, bijvoorbeeld in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante, bewijsmiddelen en/of in een aanvullende bewijsmotivering, waarin de weerlegging van het standpunt besloten ligt. De motiveringsplicht gaat voorts niet zo ver dat bij de niet- aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.
11
BESLISSING
12