Voetnoten
1.Zie rov. 2.1-2.7 van de verwijzingsbeslissing van de voorzieningenrechter van 10 juli 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:8082. 2.Voor zover thans van belang. Het procesverloop blijkt deels uit de door de voorzieningenrechter weergegeven feiten in rov. 2.1-2.7 van de verwijzingsbeslissing. Zie voorts rov. 1.1 en de rov. 3.1-3.3 voor de weergave van het geschil.
3.Daarnaast hebben GIA c.s. de voorzieningenrechter verzocht [A] te veroordelen in de kosten van deze procedure indien [A] verweer voert.
4.Hof Den Haag 25 november 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4556, NJF 2015/265, JBPR 2015/52 m.nt. H.W. Wiersma en I.A. Hoedemaeker. 5.Rechtbank Noord-Nederland 21 januari 2015, IEF 14582.
7.Voluit: Reglement prejudiciële vragen van de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden, Stcrt. 4 juni 2012, nr. 10675.
8.Standpunten van partijen over de formulering van de vragen en de antwoorden die op de gestelde prejudiciële vragen zouden moeten worden gegeven, zijn overigens te vinden in de brieven van partijen van 15 mei 2015. Zie tevens de rov. 4.14-4.18 van de verwijzingsbeslissing.
9.Beide advocaten hebben de door de voorzieningenrechter gestelde vragen volledig (zie hierna onder 2.4) beantwoord. Samengevat bepleit The Procter & Gamble Company de toepasselijkheid van de art. 249-250 Rv en voorziet volgens Unilever art. 9.1 Procesreglement in een regeling die rechtens is.
10.Zie rov. 4.2 van de verwijzingsbeslissing en rov. 2.4 van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag 8 oktober 2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:BG4859, NJF 2008/487. Zie ook Tjong Tjin Tai, GS Burgerlijke rechtsvordering, art. 254 Rv, aant. 13 en Snijders, Klaassen en Meijer 2011, nr. 333 en 338. 12.Hierna volledig geciteerd onder 2.22
13.De volledige tekst van de griffiersbrief is kenbaar uit rov. 3.4 van het bevelschrift van het hof Den Haag 25 november 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4556. 14.Zie de onder 1.21 genoemde website.
15.Zie de wetsvoorstellen KEI I, Eerste aanleg, 34 059; KEI II, Hoger beroep en cassatie, 34 138; KEI III, Invoeringswet, 34 212 en KEI IV, Rijksinvoeringswet, 34 237.
16.Zie ook rov. 4.12 van de verwijzingsbeslissing.
18.Van de Hel-Koedoot, T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 125 Rv, aant. 2.
19.Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 314; Van de Hel-Koedoot T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 125 Rv, aant. 7 met verwijzing naar HR 18 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1274, NJ 1994/606 m.nt. H.E. Ras en HR 16 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2056, NJ 2006/9. Zie ook HR 14 mei 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4382, NJ 1982/376. 20.Zie over het praktische belang van afstand van instantie met het oog op het moment waarop dat kan worden gedaan G. Snijders, GS Burgerlijke rechtsvordering, art. 249 Rv, aant.7.
21.De dertiende afdeling over afbreking van de instantie bevat drie paragrafen: §1: doorhaling op de rol; § 2: afstand van instantie en § 3: verval van instantie. Zie daarover en andere vormen van tussentijdse beëindiging G. Snijders, GS Burgerlijke rechtsvordering, Boek 1, titel 2, dertiende afdeling Rv, aant. 2-4.
22.G. Snijders, GS Burgerlijke rechtsvordering, art. 249 Rv, aant. 6.
23.Van de Hel-Koedoot, T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 249 Rv, aant. 3 onder b.
24.Van Dam-Lely, T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 250 Rv, aant. 1d.
25.De Bock, GS Burgerlijke rechtsvordering, art. 78 Rv, aant. A3.
26.Zie bijv. HR 19 december 1958, NJ 1959/127; HR 21 april 1978, ECLI:NL:HR:1978:AH8582, NJ 1979/194 m.nt. W.H. Heemskerk; HR 12 januari 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC2296, NJ 1979/290 m.nt. W.H. Heemskerk; HR 15 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1919, NJ 1996/509 m.nt. D.W.F. Verkade. Zie ook Tonkens-Gerkema, T&C Burgerlijke Rechtsvordering, Het kort geding, Inleidende opmerkingen, aant. 4, onder a. 27.Tonkens-Gerkema, T&C Burgerlijke Rechtsvordering, Het kort geding, Inleidende opmerkingen, aant. 4, onder a en aant. 8; Tjong Tjin Tai, GS Burgerlijke rechtsvordering, art. 254 Rv, aant. 14; F.J. Fernhout, ‘Procesrecht in kort geding’, TvPP 2010/4, p. 108-111.
28.Tonkens-Gerkema, T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 254 Rv, aant. 9, onder a; Tjong Tjin Tai, GS Burgerlijke rechtsvordering, art. 254 Rv, aant. 13. Zie ook art. 7.3 en noot 8 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie.
29.Tonkens-Gerkema,T&C Burgerlijke Rechtsvordering, Het kort geding, Inleidende opmerkingen, aant. 5, onder a.
31.Noot 9 bij de eerste volzin van art. 9.1 van het Procesreglement.
32.HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1078, NJ 2015/209, JBPr 2015/37 m.nt. H.W. Wiersma, rov. 3.4.4. Zie ook HR 28 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2117, NJ 1997/495 m.nt. H.J. Snijders en HR 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5752, NJ 2005/481 m.nt. W.D.H. Asser, JBPR 2005/20 m.nt. K. Teuben. Zie voorts K. Teuben, Rechtersregelingen in het burgerlijk (proces)recht (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 2005, p. 96-100 en P. Bovend’Eert, ‘Het rechtskarakter van procesreglementen en andere rechtersregelingen. Hoog tijd voor enige ordening en duidelijkheid’, NJB 2016/5, p. 318-325. 33.Tonkens-Gerkema, T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 254 Rv, aant. 12, onder c. Zie voorts o.a. vzr. rb. Zwolle 18 januari 2007, ECLI:NL:RBZLY:2007:BA6946, JBPr 2007/55 m.nt. F.A.W. Bannier, rov. 4.3. 41.De volledige tekst van de griffiersbrief is kenbaar uit rov. 3.4 van het bevelschrift van het hof Den Haag 25 november 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4556. 42.ECLI:NL:GHDHA:2015:2442 (Ascom c.s./FMC). Zie ook rb. Noord-Nederland 21 januari 2015 (Anbero/Royal Curtains), IEF 14582, rov. 2.3. 44.Snijders, Klaassen en Meijer 2011, nr. 338 met verwijzing naar anderen in noot 46.
45.J.W. Wagenaar, ‘Reconventie in een ingetrokken kort geding’, PP 2006/1, p. 17-20.
46.Vgl. J.H. Blaauw, Het kort geding, A. Algemeen deel, Deventer: Kluwer 2002, p. 146, par. 3.5.8.
47.D.F. de Lange, ‘Geen zaak? De positie van de gedaagde bij een ingetrokken (IE)-kort geding. Een pleidooi voor vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten van de gedaagde’, BIE 2013, p. 266-275; D.F. de Lange, ‘Naschrift op Van Eek’, BIE 2014, p. 136-139. Zie ook Snijders, Klaassen en Meijer, 2011, nr. 338.
48.De Lange, t.a.p., p. 267-269.
49.D. van Eek, ‘Het Procesreglement is leidend. Na het intrekken van een kort geding mag geen proceskostenveroordeling worden uitgesproken, ook niet in een IE-geschil’, BIE 2014, p. 128-135.
50.Tjong Tjin Tai, GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 254 Rv, aant. 13.
51.Zie over de verschillende begrippen intrekking van de dagvaarding, van de vordering en van het rechtsmiddel G. Snijders, GS Burgerlijke Rechtsvordering, Boek 1, titel 2, afd. 13, Inl., aant. 3.
53.Zie ook de conclusie van A-G Ten Kate vóór HR 17 februari 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6191, NJ 1978/297, die spreekt over het “intact laten van de instantie”. 55.Kamerstukken II, 2014-2015, 34 212, nr. 2, p. 48.
56.Kamerstukken II 2014-2015, 34 212, nr. 3, p. 45-46.
57.Kamerstukken II 2014-2015, 34 212, nr. 3, p. 22-24; zie ook Kamerstukken I, 2015-2016, 34 059, nr. D, p. 7-8.
58.Advies van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht, 21 januari 2015, p. 5-6, bijlage bij Kamerstukken II, 2014-2015, 34 212, nr 3.
59.Kamerstukken II, 2014-2015, 34 212, nr. 3, p. 32.
60.Zie laatstelijk het gewijzigd voorstel van wet van 26 mei 2015, Kamerstukken I, 2014-2015, 34 059, A.
61.Kamerstukken II, 2014–2015, 34 059, nr. 3, p. 5.
62.Kamerstukken II, 2014–2015, 34 059, nr. 3, p. 29 e.v.
63.Toegevoegd in het gewijzigd voorstel van wet van 26 mei 2015, Kamerstukken I, 2014-2015, 34 059, A, p. 17 (art. 113 Rv).
64.Kamerstukken II, 2014–2015, 34 059, nr. 3, p. 94.
65.Kamerstukken II, 2014–2015, 34 059, nr. 3, p. 100.
66.PB L 195 van 2 juni 2004, p. 16-27; Wet van 8 maart 2007, Stb. 2007/108, tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Auteurswet 1912, de Wet op de naburige rechten, de Databankenwet, de Handelsnaamwet, de Wet van 28 oktober 1987, houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderproducten (Stb. 484), de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 en de Landbouwkwaliteitswet.
67.Kamerstukken II, 2005-2006, 30 392, nr. 3, p. 2.
68.Van Nispen, T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 1019h Rv, aant. 11.
70.W.J.G. Maas, C. Shannon, C. de Boer, De Handhavingsrichtlijn, Handhaving van IE-rechten in Nederland, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 232.
71.Zie gerechtshof Den Haag in de zaak Containerbox/City Box, rov. 4.9.
72.Tjong Tjin Tai, GS Burgerlijke rechtsvordering, art. 254 Rv, aant. 13.
73.HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153, NJ 2008/556 m.nt. E.J. Dommering. Zie ook rechtbank Den Haag 15 oktober 2008, IEPT20081015. 75.Zie HR 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2894, RvdW 2014/1096, rov. 3.4.4 en HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, NJ 2015/181 m.nt. W.D.H. Asser, rov. 3.4.6. Vgl. ook HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8693, NJ 2012/625 m.nt. H.J. Snijders onder NJ 2012/626, rov. 3.6; HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6720, NJ 2008/121 m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.5; HR 10 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2074, NJ 1996/643, rov. 3.3. 76.Te raadplegen via de website