Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 7 juni 2023
[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,
de heffingsambtenaar van de Regionale Belastinggroep, de Heffingsambtenaar,
Procesverloop
Feiten
Taxatierapport H). Aan het taxatierapport H ontleent het Hof het volgende.
€ 168.833,--
€ 61.989,--
€ 26.535,--
Taxatierapport B). Aan het Taxatierapport B ontleent het Hof het volgende.
“D. Waardering
“De taxateur kan ook om andere redenen tot de conclusie komen dat de werkwijze waarbij de berekening van de correctie grootte gebeurt door alle WOZ-deelobjecten met eenzelfde archetypecodering te clusteren, niet tot een reële taxatie leidt. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn, wanneer een WOZ-object in zijn geheel bestaat uit een klein deel van een gebouw. De (kleine) oppervlakte van dit WOZ-object zou dan wellicht leiden tot een significante correctie grootte, terwijl in feite de omvang van het gehele gebouw geen aanleiding geeft tot een dergelijke correctie.”
Oordeel van de rechtbank
Bruto vloeroppervlak
Het object aan de [adres 2] is naar het oordeel van de rechtbank echter niet bruikbaar, omdat deze verkoop bijna twee jaar na de waardepeildatum tot stand is gekomen. De andere twee verkopen, die van de panden [adres 3] en [adres 4] zijn niet te ver van de waardepeildatum tot stand gekomen. Deze objecten liggen niet in [woonplaats] of omgeving. Verkopen van dit soort objecten doen zich - vanwege het beperkte aantal objecten van deze aard – niet zo vaak voor. Daarom acht de rechtbank aanvaardbaar, dat verweerder naar verkooptransacties van dit type object elders in Nederland is uitgeweken. Uit de twee resterende verkopen volgt een restwaarde van gemiddeld 31,12 %, terwijl voor de onroerende zaak een gewogen restwaarde van 23,84 % is aangehouden. Met de cijfers van de hiervoor genoemde transacties in combinatie met de Taxatiewijzer onderbouwt verweerder zijn restwaarde voldoende en maakt verweerder aannemelijk dat die niet te hoog is.
Op de waardepeildatum was de onroerende bijna 100 jaar oud, zodat op de waardpeildatum de restwaarde in beginsel was bereikt. Verweerder heeft echter een levensduurverlenging van 10 jaar voor de ruwbouw en 5 jaar voor de afbouw en installaties toegepast.
Nu eiseres de door verweerder aangehouden levensduur betwist, rust in dit geval de bewijslast voor de levensduur van de afbouw en installaties van de onroerende zaak op verweerder, aangezien verweerder die levensduur op een langere periode stelt dan volgt uit de Taxatiewijzer en de restwaarde op een overeenkomstig later tijdstip wordt bereikt.
De rechtbank acht dit een afdoende motivering voor de opvatting dat de oorspronkelijk ingeschatte levensduur inmiddels achterhaald is en dat, beoordeeld naar wat er op 1 januari 2018 bekend is, een levensduurverlenging van tien jaar voor de ruwbouw en vijf jaar voor de afbouw en installaties gerechtvaardigd is.
Daarbij is van belang dat het hier niet gaat om de bouwkundige levensduur, maar de functionele levensduur van de onroerende zaak.
Verweerder wijst erop dat de hoeveelheid installaties in de onroerende zaak beperkt is; dat die installaties regelmatig onderhouden worden en dat de onroerende zaak na beëindiging van het gebruik door eiseres voor andere doeleinden kan worden gebruikt. Dit wordt bevestigd door het feit dat het gebouw waar de onroerende zaak deel van is eerst in gebruik was als kerk en thans als creche/peuterspeelzaal op de begane grond en als sportschool op de bovenste verdieping.
Hiermee maakt verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat ook na een levensduurverlenging uitgegaan kan worden van de gemiddelde percentages die uit de Taxatiewijzer volgen. Ook hierbij geldt dat het niet gaat om de bouwkundige restwaarde van de afbouw en installaties, maar de functionele restwaarde.
Over de correctie voor verandering in bouwwijze verschillen partijen niet van mening.
Daarom maakt eiseres niet aannemelijk dat sprake is van structurele onderbezetting, wat voor de toepassing van een correctie voor economische wel noodzakelijk is (vergelijk hof ’s-Hertogenbosch, 25 juli 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2847).
Eiseres verwijst enkel naar de leeftijd en matige staat van onderhoud en isolatie van de onroerende zaak. Dat is onvoldoende concreet voor de conclusie dat de gebruikskosten in betekende mate hoger zijn dan die van vergelijkbare objecten.
De overschrijding is geheel aan rechtbank te wijten, want het bezwaar is binnen zes maanden door verweerder afgehandeld. De Staat moet daarom de gehele schadevergoeding betalen.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een bedrag van € 541,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor van 0,5). Omdat uitsluitend sprake is van een proceskostenveroordeling in verband met de toekenning van schadevergoeding hanteert de rechtbank een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 0,5 (vergelijk Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660).
Verder bestaat geen aanleiding om de kosten van het door eiseres ingebrachte taxatierapport te vergoeden omdat de reden voor de toekenning van de proceskostenvergoeding geheel losstaat van het geschilpunt over de waarde.
Tot slot bestaat geen aanleiding om de proceskosten van eiseres in bezwaar te vergoeden, aangezien de waarde van de onroerende zaak niet wordt verlaagd.
Geschil in hoger beroep
het gebouw [9] ) voldoende heeft gecorrigeerd voor de technische veroudering van het gebouw.
Beoordeling van het hoger beroep
de gecorrigeerde vervangingswaarde). Partijen zijn het er voorts over eens dat de onderhavige onroerende zaak niet wordt gebezigd in de commerciële sfeer. Het Hof sluit zich aan bij deze, naar zijn oordeel juiste, gezamenlijke standpunten van partijen. [10]
In die parlementaire geschiedenis is geen steun te vinden voor de opvatting dat de restwaarde van een onroerende zaak niet kan worden bereikt zolang dat object nog in gebruik is bij de eigenaar/gebruiker en dezelfde functie als daarvoor vervult. Die uitleg ligt ook niet voor de hand. De gecorrigeerde vervangingswaarde strekt er toe de waarde zodanig vast te stellen dat niet meer wordt belast dan het bedrag waarvoor de eigenaar een zaak zou kunnen verwerven die voor hem hetzelfde nut oplevert als de te waarderen zaak. Dat sluit een waardering op restwaarde niet uit.