In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de gemeente [Z] in haar beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 21 september 1990. De Directeur Financiën, Burgerzaken en Informatiebeheer van de gemeente had beroep ingesteld tegen aanslagen in de onroerend-goedbelastingen voor het jaar 1987, opgelegd aan de besloten vennootschap [X] BV. De aanslagen waren gebaseerd op de Verordening op de heffing van onroerend-goedbelastingen van de gemeente [Z]. De gemeente stelde dat de aanslagen onterecht waren en dat de heffingsgrondslag te hoog was vastgesteld.
Het Hof had de aanslagen verminderd, maar de Directeur ging in cassatie. De Hoge Raad beoordeelde de ontvankelijkheid van het beroep en oordeelde dat de door de belanghebbende aangevoerde schending van de geheimhoudingsplicht niet in de weg stond aan de ontvankelijkheid van de gemeente in haar beroep. De Hoge Raad ging verder in op de klachten van de Directeur en oordeelde dat het Hof de gecorrigeerde vervangingswaarde van de onroerende zaak correct had vastgesteld. De klachten die stelden dat het Hof niet de juiste waarde had vastgesteld, werden verworpen.
De Hoge Raad concludeerde dat de waarde die de onroerende zaak in economische zin voor de eigenaar heeft, bepalend is voor de heffingsgrondslag. De wetgever had met de invoering van de gecorrigeerde vervangingswaarde beoogd om de waarde die de onroerende zaak voor de eigenaar zelf heeft, als waardebepalende factor in aanmerking te nemen. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van de Directeur en bevestigt de uitspraak van het Hof, waarbij de gecorrigeerde vervangingswaarde als basis voor de aanslagen is gehanteerd.